Terechte rentecorrecties en buitengewone last niet aannemelijk, want onderbouwing ontbreekt (art. 81.1 Wet RO)

Terechte rentecorrecties en buitengewone last niet aannemelijk, want onderbouwing ontbreekt (art. 81.1 Wet RO)

Gegevens

Nummer
2024/707
Publicatiedatum
19 april 2024
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:635
Rubriek
Vennootschapsbelasting/Dividendbelasting
Relevante informatie
Art. 8 Wet Vpb 1969, Art. 3.8 Wet IB 2001

X is dga van belanghebbende, die zich bezighoudt met houdster- en financieringsactiviteiten. Tevens bezit X alle aandelen van A bv. Deze zustervennootschap van belanghebbende heeft 100% van de aandelen in Y bv, dat op haar beurt 100% van de aandelen in Z bv bezit. Belanghebbende bezit bovendien 50% van de aandelen in B bv. Belanghebbende heeft ultimo 2013 een vordering op X, B bv en Z bv. Omdat belanghebbende de aangifte Vpb 2013 niet heeft ingediend is de inspecteur overgegaan tot vaststelling van een ambtshalve aanslag naar een belastbaar bedrag van € 100.000 met een verzuimboete. Op 1 mei 2015 heeft de inspecteur een digitale aangifte Vpb 2013 ontvangen met een belastbaar bedrag van negatief € 342.418, met onder meer een buitengewone last van € 343.417. Met dagtekening 31 december 2015 heeft de inspecteur de aanslag Vpb 2014 conform de aangifte vastgesteld. Bij uitspraak op bezwaar van 12 november 2019 is het belastbaar bedrag van de aangifte Vpb 2013 weliswaar aangepast, maar heeft de inspecteur rentecorrecties toegepast en de aftrek buitengewone last geschrapt. Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep bij hof Amsterdam 19 april 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1195, NTFR 2022/3223 in geschil of de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag Vpb 2013 het vertrouwensbeginsel heeft geschonden aangezien de aanslag Vpb 2014 overeenkomstig de aangifte is vastgesteld. Bovendien is in geschil of terecht rente is berekend over een tweetal vorderingen van belanghebbende en of terecht geen rekening is gehouden met een buitengewone last. Het kennelijk zonder beoordeling overeenkomstig de ingediende aangifte vaststellen van de aanslag Vpb 2014 kan niet leiden tot een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel, ondanks dat daarbij, zoals belanghebbende heeft gesteld, zich dezelfde vorderingen voordeden ter zake waarvan geen rente was berekend. Daartoe wijst de rechtbank op het arrest van de Hoge Raad van 13 december 1989 (ECLI:NL:HR:1989:ZC4179). Het hof overweegt voorts dat de inspecteur gegeven de in de balans van belanghebbende vermelde vorderingen op de dga en B bv had mogen aannemen dat sprake is van rentedragende vorderingen, aangezien belanghebbende geacht mag worden op zakelijke grondslag deze leningen verstrekt te hebben. Anders dan belanghebbende meent was de inspecteur ook niet gehouden de zakelijkheid van de leningen te onderzoeken. De rentecorrecties zoals deze bedragen na de uitspraak van de rechtbank dienen dan ook in stand te blijven. Belanghebbende dient bovendien de door haar gestelde buitengewone last aannemelijk te maken. Ter onderbouwing van het bestaan van de vordering heeft belanghebbende stukken gevoegd bij haar motivering van het hoger beroep, bestaande uit bankafschriften en grootboekkaarten. Het hof constateert net als de inspecteur dat bij de (vele) stukken geen leeswijzer of andere gespecificeerde toelichting is gegeven door belanghebbende. Uit die stukken valt ook niet de door belanghebbende gestelde vordering op Z zonder meer af te leiden. Omdat het verloop van de vordering niet uit de overgelegde stukken valt op te maken, kan aan de door belanghebbende ingebrachte overeenkomst van geldlening uit 2006 geen aanvullend bewijs worden ontleend voor het bestaan van de geldvordering in 2013. Het hof is dan ook van oordeel dat de buitengewone last niet aannemelijk is gemaakt, laat staan overtuigend aangetoond. De buitengewone last is daarom terecht door de inspecteur buiten aanmerking gelaten bij het vaststellen van de aanslag.

De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81.1 Wet RO.