Resultaat uit factoringactiviteiten is geen rentebate op vordering uit met geldlening vergelijkbare overeenkomst

Resultaat uit factoringactiviteiten is geen rentebate op vordering uit met geldlening vergelijkbare overeenkomst

Gegevens

Nummer
2024/713
Publicatiedatum
22 april 2024
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:2388
Rubriek
Vennootschapsbelasting/Dividendbelasting
Relevante informatie
Art. 15b Wet Vpb 1969

Belanghebbende is een factoringmaatschappij die onderdeel uitmaakt van een concern. De werkzaamheden van belanghebbende bestaan uit het overnemen van handelsvorderingen op derden van de groepmaatschappijen. Zij verkrijgt het eigendom van de vorderingen en neemt het volledige debiteurenrisico over. Ze neemt de handelsvorderingen over tegen nominale waarde minus de factoring fee. De hoogte van deze fee is afhankelijk van de ‘applicable rate’. Deze bestaat uit twee delen. Het eerste deel is de applicable margin, een vergoeding voor de factoringdiensten plus een winstopslag. Het tweede deel is de reference rate, de driemaands basisrente voor de relevante valuta. Het verschil tussen de aankoopwaarde van de vordering en de bedragen die uiteindelijk door de derden betaald worden, is de winst van belanghebbende. In geschil is of het deel van de inkomsten die ziet op de reference rate gekwalificeerd kan worden als rentebaten in de zin van art. 15b lid 2 Wet Vpb 1969. Belanghebbende betoogt van wel, de inspecteur van niet.

De rechtbank overweegt dat op grond van art. 15b lid 1 Wet Vpb 1969 het saldo aan rente niet in aftrek komt indien het uitkomt boven het hoogste van de volgende twee bedragen: 30% van de gecorrigeerde winst of € 1.000.000. Het saldo aan rente is het bedrag aan rentelasten verminderd met het bedrag aan rentebaten ter zake van geldleningen welke rentelasten en rentebaten zonder toepassing van art. 15b Wet Vpb 1969 in aanmerking worden genomen. De vraag is of sprake is van een rentebate op een vordering die voortkomt uit een met een geldlening vergelijkbare overeenkomst. De rechtbank stelt daarbij voorop dat art. 15b lid 6 onderdeel a Wet Vpb 1969 ruimte laat om aan de hand van feiten en omstandigheden van het geval of sprake is van een dergelijke vordering. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat in het geval van belanghebbende sprake is van het zonder voorbehoud kopen van vorderingen op derden, waarbij de eigendom van de vorderingen en daarmee het gehele debiteurenrisico wordt overgedragen aan belanghebbende tegen de waarde in het economische verkeer. Dit is een relevant verschil met de in de wetsgeschiedenis genoemde voorbeelden van huurkoop en financial lease. Het voordeel dat belanghebbende behaalt met de reference rate staat in een te ver verwijderd verband van een rentebate om als dusdanig gekwalificeerd te kunnen worden.

De rechtbank acht deze uitleg en lid 2 en 6 van art. 15 Wet Vpb 1969 in lijn met de ATAD 1-Richtlijn. Art. 2 lid 2 van deze Richtlijn verwijst voor het financieringskostensurplus naar het nationale recht en het doel van de Richtlijn bestaat erin om de interne markt als geheel beter te wapenen tegen grensoverschrijdende belastingontwijkingspraktijken. Ook als de Nederlandse wetgever restrictiever is dan de Richtlijn voorschrijft is dat ten behoeve van voornoemd doel toegestaan op grond van de Richtlijn. De Richtlijn staat een hoger niveau van bescherming niet in de weg.

(Beroep ongegrond.)