Niet-aangegeven inkomen uit ab nagevorderd, maar geen grove schuld

Niet-aangegeven inkomen uit ab nagevorderd, maar geen grove schuld

Gegevens

Nummer
2024/854
Publicatiedatum
15 mei 2024
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:1176
Rubriek
Aanmerkelijk belang/Directeur-grootaandeelhouder
Relevante informatie
Art. 30ia AWR, Art. 31bis UR AWR 1994, Art. 67e AWR, Art. 6 EVRM

A heeft een (direct) aanmerkelijk belang in B bv en een (indirect) aanmerkelijk belang in C bv en is gehuwd met belanghebbende. Belanghebbende is gerechtigd tot in ieder geval twee Zwitserse bankrekeningen, die op beider naam stonden. Belanghebbende en A hebben een brief gestuurd met daarin een beroep op de inkeerregeling, waarin melding werd gemaakt van een aangehouden tegoed op de bankrekening in Zwitserland (circa € 835.000). Uit een bespreking met de inspecteur is gebleken dat A uit hoofde van zijn aandeelhouderschap samen met een zakenpartner betrokken was bij het opzetten van een werkwijze met valse facturen van C bv. De ontvangen bedragen op de bankrekeningen zijn niet in de aangiften IB/PVV van belanghebbende en A verantwoord als belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang. Dit heeft geleid tot diverse navorderingsaanslagen en vergrijpboetes. In hoger beroep is in geschil of de vergrijpboeten terecht zijn opgelegd en of sprake is van grove schuld. Volgens de inspecteur was sprake van aanzienlijke bedragen en als belanghebbende niet rechtstreeks wist waar deze bedragen vandaan kwamen, had zij in ieder geval moeten constateren dat de rekening waarvan zij medegerechtigde was, werd gevoed met bedragen die nimmer uit het inkomen van haar partner afkomstig konden zijn. Ook zijn deze bedragen niet ontvangen op een ‘gewone’ in de aangifte opgenomen rekening, maar op een Zwitserse rekening. Belanghebbende heeft de besteding van de grote gestorte bedragen niet weersproken en de rechtbank acht de vergrijpboeten daarom passend en geboden. Het hof buigt zich vervolgens over de vraag of aan belanghebbende het verwijt van grove schuld kan worden gemaakt. Het hof stelt voorop dat bij de onderhavige vergrijpboeten kennis of verwijtbaarheid van A niet aan belanghebbende kan worden toegerekend. Verder volgt het hof het oordeel van de rechtbank niet, namelijk dat het ongeloofwaardig is dat belanghebbende geen weet had van het bestaan van dividenduitkeringen. Dat belanghebbende enige actieve rol heeft gehad bij de werkwijze met valse facturen van C is nergens uit af te leiden. Dat er grote geldbedragen afkomstig waren van C bv en dat die via de Zwitserse rekening van A naar de gezamenlijke rekening vloeiden, is onvoldoende voor de conclusie dat belanghebbende ernstig nalatig is geweest. Belanghebbende kan wellicht worden verweten dat zij heeft nagelaten zich af te vragen of de gelden op enigerlei wijze in haar aangiften verantwoord hadden moeten worden, maar dat is onvoldoende om haar het ernstig verwijt van grove schuld te maken. Ook de omstandigheid dat de inkomsten werden ontvangen op de gezamenlijke rekening die niet in de aangifte is verantwoord, leidt niet tot de conclusie dat sprake is van grove schuld bij belanghebbende. Belanghebbende kan niet grofschuldig worden verweten dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven. De boeten dienen dan ook vernietigd te worden.

(Hoger beroep gegrond.)