Arrest Brits Supreme Court inzake tenuitvoerlegging Roemeense schadevergoeding voor afschaffing fiscale stimuleringsmaatregelen in strijd met EU-recht

Arrest Brits Supreme Court inzake tenuitvoerlegging Roemeense schadevergoeding voor afschaffing fiscale stimuleringsmaatregelen in strijd met EU-recht

Gegevens

Nummer
2024/856
Publicatiedatum
15 mei 2024
Auteur
Redactie
Rubriek
Internationaal en Europees
Relevante informatie
Art. 108 lid 3 VWEU, Art. 4 lid 3 VEU, Art. 351 VWEU, Art. 267 VWEU

Op 22 februari 2005 heeft Roemenië, met het oog op zijn toetreding tot de Europese Unie, een regionale investeringspremieregeling bestaande uit verschillende fiscale stimuleringsmaatregelen afgeschaft. Vervolgens hebben twee Zweedse staatsburgers en twee vennootschappen van hen op grond van het investeringsverdrag tussen Zweden en Roemenië (BIT) verzocht om de instelling van een scheidsgerecht dat het ICSID-Verdrag (voor de beslechting van investeringsgeschillen) toepast teneinde vergoeding te krijgen van de schade door de afschaffing van de steunregeling. Op 11 december 2013 heeft het scheidsgerecht geoordeeld dat Roemenië het vertrouwen van de investeerders, die ervan uitgingen dat de stimuleringsmaatregelen tot en met 31 maart 2009 zouden blijven bestaan, had geschonden. Ook zijn de investeerders niet tijdig geïnformeerd en was er geen billijke afhandeling. Roemenië is daarom veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van 791 mln. Roemeense leu (€ 178 mln.). Investeerders in diverse andere landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk, hebben verzocht om erkenning en tenuitvoerlegging van de scheidsrechterlijke uitspraak. De Europese Commissie heeft zich daartegen verzet. Op 30 maart 2015 heeft de Commissie een definitief besluit vastgesteld waarin is bepaald dat uitvoering van de scheidsrechterlijke maatregel door Roemenië als onrechtmatige staatssteun wordt aangemerkt. Volgens de Commissie is art. 351 VWEU, dat de rechten en verplichtingen uit overeenkomsten van voor de datum van toetreding tot de EU respecteert, niet van toepassing op het BIT. Omdat geen derde staat partij is bij het ICSID-Verdrag die ook partij is bij het BIT is art. 351 in deze zaak niet relevant. De Roemeense staat mag daarom geen schadevergoeding betalen en moet de steun die reeds is uitgekeerd terugvorderen. Bij arrest van 18 juni 2019, zaak T-624/15, verklaart het Gerecht het besluit echter nietig, omdat de Commissie ratione temporis niet bevoegd was om dit besluit op grond van art. 108 VWEU vast te stellen. Volgens het Gerecht had de Commissie onderscheid moeten maken tussen de bedragen die betrekking hebben op de periode voor en na toetreding van Roemenië tot de EU. De Commissie heeft vervolgens bij het HvJ hoger beroep ingesteld. Roemenië heeft in 2017 bij de High Court of England and Wales verzocht om de inschrijving van de scheidsrechterlijke uitspraak op te heffen. Dit is afgewezen, maar wel is besloten de tenuitvoerlegging op te schorten totdat de procedure bij de Unierechter was afgerond. Het Court of Appeal heeft het hoger beroep van de investeerders afgewezen, omdat het vanwege het beginsel van loyale samenwerking niet bevoegd is zolang het besluit van de Commissie geldt. Op 19 februari 2020 heeft de Supreme Court of the United Kingdom alsnog de tenuitvoerlegging van de scheidsrechterlijke uitspraak bepaald, omdat de verplichting tot loyale samenwerking niet van toepassing is. Op 3 december 2020 heeft de Commissie het Verenigd Koninkrijk een aanmaningsbrief en daarna een met redenen omkleed advies gestuurd vanwege o.a. de schending van het beginsel van loyale samenwerking. Het HvJ heeft op 25 januari 2022, zaak C-638/19 P, het arrest van het Gerecht van 18 juni 2019 vernietigd. Op 19 juli 2022 heeft de Commissie in het kader van de inbreukprocedure beroep ingesteld tegen het Verenigd Koninkrijk. Het Verenigd Koninkrijk besluit om geen verweerschrift in te dienen. Het HvJ oordeelt uiteindelijk dat het Verenigd Koninkrijk met het arrest van de Supreme Court te kort is geschoten. Het Britse arrest is in strijd met het beginsel van loyale samenwerking en in strijd met het Terugtrekkingsakkoord. Volgens het HvJ heeft de Supreme Court met het betrokken arrest de rechtsorde van de EU ernstig aangetast.

HvJ EU 14 maart 2024, ECLI:EU:C:2024:231 (EC)