A-G roept Hoge Raad op zijn rechtspraak over ‘verhuur-plus’ te nuanceren
A-G roept Hoge Raad op zijn rechtspraak over ‘verhuur-plus’ te nuanceren
Gegevens
- Nummer
- 2024/1224
- Publicatiedatum
- 12 juli 2024
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Omzetbelasting
- Relevante informatie
Belanghebbende stelt verplaatsbare houten kisten ter beschikking aan huurders. De huurder plaatst zijn goederen in de kist en sluit deze af met een sleutel. De huurder bewaart de sleutel en belanghebbende plaatst de kist in haar opslagloods. Huurders hebben geen toegang tot deze loods. Daarnaast kunnen de huurders aanvullende diensten afnemen. In geschil is of het ter beschikking stellen van de kisten onder de vrijstelling voor verhuur van onroerend goed kan worden geschaard. Hof Amsterdam (9 februari 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1001, ) heeft geoordeeld dat de vrijstelling toepassing mist omdat de overeenkomst niet ertoe strekt de afnemer een deel van een onroerend goed ter beschikking te stellen. Het hof neemt voorts in aanmerking dat belanghebbende een aantal bijkomende diensten verleent die een toegevoegde waarde van betekenis hebben, zodat ook daarom niet kan worden geoordeeld dat de overeenkomst tussen belanghebbende en de afnemer strekt tot het passief ter beschikking stellen van een inboedelbox.
De klachten voeren enerzijds aan dat wel sprake is van verhuur van onroerend goed en anderzijds bestrijden zij het oordeel dat de aanvullende diensten bijkomende diensten vormen die van toegevoegde waarde zijn zodat van het passief ter beschikking stellen van een kist geen sprake is.
Uit de rechtspraak van het HvJ leidt A-G Ettema af dat een goed onroerend is als sprake is van een vast met de grond verbonden constructie die niet gemakkelijk demonteerbaar of verplaatsbaar is. De kisten die belanghebbende verhuurt zijn roerende goederen. Het oordeel van het hof dat de overeenkomst tussen belanghebbende en de afnemer niet ertoe strekt de afnemer een deel van een onroerend goed ter beschikking te stellen, is feitelijk van aard en niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het beroep van belanghebbende op een uitspraak van hof Den Bosch (20 mei 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2000) en het arrest van de Hoge Raad waarbij die uitspraak in stand is gelaten (HR 20 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:638) leidt niet tot een andere uitkomst. De Hoge Raad heeft zich in dat arrest niet uitsproken over de vraag of een exclusief gebruiksrecht is verleend op een onroerend goed.
Hoewel het beroep in cassatie gelet op het voorgaande ongegrond is, geeft de A-G de Hoge Raad in overweging zijn rechtspraak over ‘verhuur-plus’ te nuanceren. Na deze rechtspraak zijn diverse arresten van het HvJ verschenen waaruit de A-G afleidt dat de beoordeling van ‘verhuur-plus’ moet geschieden aan de hand van de criteria van de samengestelde prestatie.
De A-G concludeert tot ongegrondverklaring van het cassatieberoep.