Afwaardering onzakelijke lening (rekening-courantvordering op bv) terecht geweigerd

Afwaardering onzakelijke lening (rekening-courantvordering op bv) terecht geweigerd

Gegevens

Nummer
2024/1322
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2024:11056
Rubriek
Arbeid, loon en resultaat
Relevante informatie
Art. 15 Wet Vpb 1969, Art. 6:2 Awb, Art. 7:10 Awb

Belanghebbende bezit alle certificaten van aandelen van een stichting. De stichting is enig aandeelhouder van A bv. A bv is enig aandeelhouder van B bv en C bv. A bv bezit verder ongeveer 95% van de aandelen in D bv. Belanghebbende verhuurde een pand aan A bv en de aan haar gelieerde vennootschappen. Belanghebbende heeft het pand verkocht voor € 392.500. Op 3 augustus 2018 heeft belanghebbende de netto verkoopopbrengst van het pand op zijn privé bankrekening ontvangen. Vervolgens heeft belanghebbende op 3 augustus 2018 van zijn privé bankrekening een bedrag van € 268.500 naar de bankrekening van A bv overgemaakt. A bv heeft deze bedragen doorgestort naar D bv. Vervolgens heeft D bv op 7 augustus 2018 ter aflossing van een lening € 200.000 overgemaakt naar de bankrekening van de vader van belanghebbende. Het saldo van de rekening-courant op 31 december 2018 bedraagt € 271.135. Op 6 augustus 2019 zijn A bv en B bv failliet verklaard. C bv en D bv zijn in 2020 failliet verklaard. Belanghebbende heeft in zijn aangifte voor het jaar 2018 in verband met het faillissement van A bv een bedrag van € 271.135 als afwaardering op de vordering op A bv in aanmerking genomen. De inspecteur heeft deze afwaardering geweigerd. In geschil is of dit terecht is. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat met betrekking tot de rekening-courant vordering sprake is van een onzakelijke lening. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de financiële positie van A bv op het moment dat belanghebbende op 3 augustus 2018 € 265.000 aan A bv verstrekte slecht. Nu belanghebbende geen businessplan of een financieel verbeterplan heeft ingebracht, acht de rechtbank het niet aannemelijk, dat er reële vooruitzichten waren dat A bv op termijn substantiële omzet en positieve resultaten zou behalen. Belanghebbende heeft ook geen enkele vorm van zekerheid bedongen. Belanghebbende heeft dan ook bij de geldverstrekking op 3 augustus 2018 een debiteurenrisico gelopen die een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen en heeft hiermee onzakelijk gehandeld. Alsdan moet ervan worden uitgegaan dat belanghebbende dit risico heeft aanvaard met de bedoeling het belang van A bv in zijn hoedanigheid van aandeelhouder te dienen en dat de lening onzakelijk is.

(Beroep ongegrond.)