Weigering belastingvrijstelling voor intern beheerd beleggingsfonds in strijd met het vrije kapitaalverkeer

Weigering belastingvrijstelling voor intern beheerd beleggingsfonds in strijd met het vrije kapitaalverkeer

Gegevens

Fonds F heeft zijn fiscale woonplaats in Luxemburg en is daar volledig belastingplichtig. Fonds F opereert overeenkomstig Luxemburgs recht, onder het statuut van gespecialiseerd beleggingsfonds. Overeenkomstig zijn statuten wordt fonds F intern beheerd door een raad van bestuur. Fonds F heeft als enig oogmerk om op collectieve wijze gelden te beleggen die worden ingezameld via een niet-openbaar aanbod tot aankoop van aandelen van dit fonds. Deze gelden worden belegd in effecten, geldmarktinstrumenten en andere vermogensrechten. Volgens de vergunning van de Commission de surveillance du secteur financier, Luxemburg mag fonds F beleggen in aandelen van vennootschappen die genoteerd zijn aan effectenbeurzen, waaronder de effectenbeurs van Warschau, in obligaties die zijn uitgegeven door kapitaalvennootschappen, met inbegrip van kapitaalvennootschappen gevestigd in Polen, alsmede in staatsobligaties, waaronder obligaties uitgegeven door de Republiek Polen. Fonds F heeft de belastingdienst om een fiscale ruling verzocht om te bepalen of zijn inkomsten waarover het aangifte doet vrijgesteld zijn van belasting overeenkomstig art. 17 lid 1 punt 58 van de Wet op de vennootschapsbelasting. In zijn fiscale ruling van 6 juni 2022 heeft de belastingdienst geoordeeld dat fonds F niet aan de voorwaarde van art. 6 lid 1 punt 10a onder f van de Wet op de vennootschapsbelasting, voldeed aangezien het niet werd beheerd door een externe entiteit. Fonds F heeft bij de bestuursrechter in eerste aanleg, de verwijzende rechter, beroep tot nietigverklaring van deze ruling ingesteld. Deze rechter heeft het HvJ prejudiciële vragen gesteld. Volgens het HvJ zou het vrije verkeer van kapitaal zijn werking verliezen indien een niet-ingezeten instelling voor collectieve belegging (icb) die wordt beheerd op een wijze die is toegestaan op grond van de wetgeving van de lidstaat van vestiging, verstoken blijft van een belastingvoordeel dat van toepassing is op haar inkomsten uit beleggingen in een andere lidstaat, enkele omdat zij niet wordt beheerd op een wijze die voor in deze laatste lidstaat gevestigde icb’s is vereist. Een dergelijke voorwaarde kan niet-ingezeten icb’s ervan weerhouden om te beleggen o.m. in aandelen van op de effectenbeurs van Warschau genoteerde vennootschappen en vormt dan ook een beperking van het vrije verkeer van kapitaal die in beginsel verboden is door art. 63 lid 1 VWEU. Voorts meent het Hof dat de situatie van een icb die intern wordt beheerd, in het licht van een nationale wettelijke regeling die ertoe strekt de inkomsten van icb’s vrij te stellen en beleggingen via dergelijke fondsen fiscaal gelijk te stellen met directe beleggingen, objectief niet verschilt van die van een beleggingsfonds dat extern wordt beheerd. Een doelstelling die verband houdt met de bescherming van beleggers kan in beginsel een dwingende reden van algemeen belang vormen die een beperking van het vrije verkeer van kapitaal kan rechtvaardigen. Het Hof acht echter de fiscale maatregel niet geschikt om het nagestreefde doel van bescherming van de beleggers te bereiken.