Rijnvarende met twee A1-verklaringen mag in Liechtenstein betaalde premies toch aftrekken

Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in Nederland. Hij was in 2018 in dienstbetrekking werkzaam voor een Liechtensteinse werkgever. Deze werkgever heeft zich niet in Nederland gemeld als inhoudingsplichtige. In 2018 werkte belanghebbende op een binnenschip, dat eigendom is van een Nederlandse vennootschap. Het schip beschikte gedurende heel 2018 over een Rijnvaartverklaring. De door de SVB afgegeven A1-verklaring is na doorprocederen tot en met de Hoge Raad onherroepelijk vast komen te staan. Het Liechtensteinse bestuursorgaan belast met de inning en uitkering van sociale verzekeringen (Liechtensteins bevoegd orgaan) heeft het aanvankelijk gemaakte bezwaar tegen de (voorlopige vaststelling van de) Nederlandse A1-verklaring ingetrokken. Op 1 september 2018 is Liechtenstein toegetreden tot de Rijnvarendenovereenkomst. Volgens de Liechtensteinse A1-verklaring is vanaf 1 september 2018 het Liechtensteinse sociale zekerheidsrecht van toepassing. In geschil is onder andere de aftrek van de in Liechtenstein betaalde premies.

Volgens de rechtbank mag de inspecteur hoewel er twee tegenstrijdige A1-verklaringen zijn, premies heffen over 1 september 2018 tot en met 31 december 2018. De A1-verklaring uit Liechtenstein is formeel niet ingetrokken. Belanghebbende mag de in Liechtenstein betaalde premies aftrekken met toepassing van de mededeling van de staatssecretaris van 26 november 2020, DGBD 178296. De premies zijn in Liechtenstein afgedragen en Liechtenstein was aanvankelijk van mening dat dit ook terecht was. Die situatie komt wat betreft de inhouding van premies overeen met die waarin van aanvang af in Liechtenstein ook in juridisch opzicht daadwerkelijk verzekeringsplicht zou hebben bestaan. De werkgeversbijdrage voor de Krankenkasse behoort echter wel tot het loon.

(Beroep gegrond.)