De gedachte achter afstand van rechtsmiddelen in het strafrecht – versnelling, vereenvoudiging – is ook voor het belastingrecht relevant. Daarnaast kan het instrument van afstand bijdragen aan finale geschilbeslechting, een doel dat in het bestuursrecht blijkens art. 8:41a Awb nadrukkelijk wordt nagestreefd. Tot slot kan dit instrument van belang zijn in de al langer lopende discussie over de vraag of bij het al dan niet instellen van hoger beroep meer terughoudendheid is geboden bij bestuursorganen.16 Genoeg reden om te bezien wat al mogelijk is.
In het bestuursrecht bestaat, anders dan in het strafrecht, geen wettelijke mogelijkheid tot het bij voorbaat doen van afstand van rechtsmiddelen. Toch is ook in het bestuursrecht niet uitgesloten dat na de uitspraak van de rechter afstand wordt gedaan van het recht om in hoger beroep of in cassatie te gaan. Dat recht is niet zo sterk dat daarvan geen afstand kan worden gedaan, zelfs als er een boete in het spel is.17 Wel moet duidelijk zijn dat een partij uitdrukkelijk en ondubbelzinnig afstand van haar rechten heeft gedaan.18 Dat kan een partij eenzijdig doen, of dat kunnen beide partijen gezamenlijk doen.
Doet een van de partijen eenzijdig afstand, dan wordt ook wel gesproken van berusting. Deze figuur is afkomstig uit de burgerlijke rechtsvordering, maar door de Hoge Raad is erkend dat ook in belastingzaken geen rechtsmiddel meer openstaat voor een partij die uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft meegedeeld dat zij zich bij de uitspraak van de rechter neerlegt. Een dan eventueel alsnog ingesteld rechtsmiddel moet niet-ontvankelijk worden verklaard.19 Hoewel deze jurisprudentie van vóór het Awb-tijdperk is, kan met enige voorzichtigheid uit HR 10 augustus 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB3119, NTFR 2001/1228 worden afgeleid dat berusting ook onder de Awb nog mogelijk is. Dat arrest gaat onder meer over de mogelijkheden voor het indienen van incidenteel beroep in cassatie. De Hoge Raad overweegt daarover dat een partij als uitgangspunt het recht heeft om incidenteel beroep in cassatie in te stellen, ook als zij aanvankelijk de cassatietermijn heeft laten verstrijken of in de uitspraak van de lagere rechter heeft berust.
Zoals hiervoor al aangegeven, mag niet te snel worden aangenomen dat een partij berust. Volgens vaste jurisprudentie brengt bijvoorbeeld de akkoordverklaring door een belanghebbende met een bepaald standpunt of oordeel nog niet met zich mee dat die belanghebbende niet later alsnog een ander standpunt mag innemen.20 Daarvoor is nodig dat uitdrukkelijk en ondubbelzinnig afstand wordt gedaan van het recht van standpunt te wijzigen. Dat kan eenzijdig, maar bijvoorbeeld ook door het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO),21 waarmee ik bij de tweede variant kom.
Doen beide partijen gezamenlijk, over en weer, afstand van rechtsmiddelen, dan kan worden betoogd dat sprake is van een VSO in de zin van art. 7:900 BW. Zolang tegen een uitspraak van de belastingrechter nog een rechtsmiddel openstaat, bestaat immers uiteraard nog onzekerheid over de geldigheid van die uitspraak. Partijen kunnen die onzekerheid beëindigen door overeen te komen dat die uitspraak voor rechtsgeldig moet worden gehouden. Een VSO van die strekking zal door een hogere belastingrechter in beginsel gerespecteerd moeten worden, zodat het in weerwil daarvan aanwenden van een rechtsmiddel geen zin zal hebben. Daarbij merk ik op dat aan een VSO weliswaar kan worden voorbijgegaan als deze zozeer in strijd is met geldende wettelijke regelingen dat een partij niet op nakoming ervan mocht vertrouwen,22 maar het ligt niet voor de hand dat deze uitzondering zich voor zal doen in de situatie dat in feite een rechterlijk oordeel één op één wordt overgenomen. Ook een beroep op dwaling, hoewel in principe mogelijk, zal juist bij het sluiten van een VSO niet snel slagen.23
Voor een VSO geldt, net als voor berusting, dat schriftelijke vastlegging geen vereiste is.24 Het doen van afstand van rechtsmiddelen in het kader van een VSO ten overstaan van de rechter die zojuist mondeling uitspraak heeft gedaan, behoort in zoverre dus tot de mogelijkheden. Enige vorm van vastlegging is natuurlijk wel wenselijk om de gemaakte afspraak en de inhoud daarvan te kunnen verifiëren. Dat geldt te meer omdat niet te snel mag worden aangenomen dat afstand is gedaan van rechtsmiddelen, aangezien daarbij de toegang tot de rechter aan de orde is
Anders dan in het strafrecht, geldt in het algemeen dat een gemachtigde of andere vertegenwoordiger evengoed bevoegd is afstand te doen van rechtsmiddelen als de vertegenwoordigde partij zelf, mits de machtiging dat voldoende dekt.25 Juist andersom, een belanghebbende heeft een gemachtigde, maar doet afstand terwijl die gemachtigde er niet bij is, kan het problematisch zijn. In zo’n geval moet een redelijke bedenktermijn aan de belanghebbende worden geboden, zodat hij alsnog kan overleggen met zijn adviseur.26