Meer dan bij andere zaken, zal het zwaartepunt van de behandeling van zaken waarvan de politierechter kennisneemt, ter terechtzitting komen te liggen. Dit moet aan de procedure voor de politierechter ‘een betrekkelijk groote mate van frischheid’ geven.
Met die woorden introduceerde de wetgever begin vorige eeuw in strafzaken het politierechtermodel, waarbij de strafrechter enkelvoudig relatief lichte strafzaken behandelt.1 Recentelijk heeft Den Ouden (opnieuw)2 geopperd dat onderzocht zou kunnen worden of dit model ook zou kunnen worden toegepast in relatief eenvoudige belastingzaken.3 Het is een aantrekkelijk beeld: de enkelvoudige belastingrechter die direct ter zitting aan partijen de beslissing in hun zaak geeft en in duidelijke taal uitlegt hoe hij tot die beslissing is gekomen. Aantrekkelijk voor partijen omdat zij direct weten waar zij aan toe zijn en aantrekkelijk voor de maatschappij indien vervolgens niet uitvoerig op schrift hoeft te worden gesteld welke feitelijke en juridische oordelen aan de beslissing ten grondslag liggen in gevallen dat duidelijk is dat daar eigenlijk niemand op zit te wachten. De tijd die daarmee is gemoeid, kan immers ook aan de behandeling van andere zaken worden besteed.
In deze Opinie besteed ik aandacht aan de vraag in hoeverre het huidige fiscale procesrecht – door middel van het doen van een mondelinge uitspraak – al mogelijkheden biedt voor het genoemde politierechtermodel. Daarbij zal ik mij, na wat korte algemene bespiegelingen, in het bijzonder richten op het sluitstuk van dit model: de mogelijkheid om mondeling, ten overstaan van de rechter die zojuist uitspraak heeft gedaan, afstand te doen van rechtsmiddelen tegen die uitspraak. Biedt dit, in het strafrecht gebruikelijke fenomeen ook mogelijkheden in belastingzaken?