NTFR 2025/724 - Een betrekkelijk groote mate van frischheid

NTFR 2025/724 - Een betrekkelijk groote mate van frischheid

dMH
drs. M.T.M. Henneveltverbonden aan rechtbank Noord-Nederland
Bijgewerkt tot 29 april 2025

Meer dan bij andere zaken, zal het zwaartepunt van de behandeling van zaken waarvan de politierechter kennisneemt, ter terechtzitting komen te liggen. Dit moet aan de procedure voor de politierechter ‘een betrekkelijk groote mate van frischheid’ geven.

Met die woorden introduceerde de wetgever begin vorige eeuw in strafzaken het politierechtermodel, waarbij de strafrechter enkelvoudig relatief lichte strafzaken behandelt.1 Recentelijk heeft Den Ouden (opnieuw)2 geopperd dat onderzocht zou kunnen worden of dit model ook zou kunnen worden toegepast in relatief eenvoudige belastingzaken.3 Het is een aantrekkelijk beeld: de enkelvoudige belastingrechter die direct ter zitting aan partijen de beslissing in hun zaak geeft en in duidelijke taal uitlegt hoe hij tot die beslissing is gekomen. Aantrekkelijk voor partijen omdat zij direct weten waar zij aan toe zijn en aantrekkelijk voor de maatschappij indien vervolgens niet uitvoerig op schrift hoeft te worden gesteld welke feitelijke en juridische oordelen aan de beslissing ten grondslag liggen in gevallen dat duidelijk is dat daar eigenlijk niemand op zit te wachten. De tijd die daarmee is gemoeid, kan immers ook aan de behandeling van andere zaken worden besteed.

In deze Opinie besteed ik aandacht aan de vraag in hoeverre het huidige fiscale procesrecht – door middel van het doen van een mondelinge uitspraak – al mogelijkheden biedt voor het genoemde politierechtermodel. Daarbij zal ik mij, na wat korte algemene bespiegelingen, in het bijzonder richten op het sluitstuk van dit model: de mogelijkheid om mondeling, ten overstaan van de rechter die zojuist uitspraak heeft gedaan, afstand te doen van rechtsmiddelen tegen die uitspraak. Biedt dit, in het strafrecht gebruikelijke fenomeen ook mogelijkheden in belastingzaken?

De mondelinge uitspraak in belastingzaken

De bestuursrechter is vrij om te kiezen hoe hij uitspraak doet: schriftelijk (art. 8:66 Awb) of mondeling (art. 8:67 Awb).4 Daarbij geldt dat een schriftelijke uitspraak in principe binnen zes weken wordt gedaan. Een mondelinge uitspraak wordt als uitgangspunt onmiddellijk na de sluiting van het onderzoek ter zitting gedaan, met dien verstande dat de rechter de uitspraak kan verdagen onder aanzegging aan partijen van het tijdstip van de uitspraak. De maximale verdagingstermijn is in belastingzaken twee weken, aldus art. 27d AWR. De gedachte achter dit samenstel van regels is dat de uitspraaktermijn zo kort mogelijk moet zijn, maar ook niet onrealistisch kort.5

De bevoegdheid om een mondelinge uitspraak te doen is vooral bedoeld als processueel instrument om zaken sneller en zonder overbodige werkzaamheden te kunnen verwerken, met name in die gevallen waarin de zaak voldoende duidelijk is om meteen te beslissen.6 Gelet op deze achtergrond ligt het voor de hand dat de rechter, net als overigens de politierechter, terughoudend gebruikmaakt van zijn verdagingsbevoegdheid.

Het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak wordt kosteloos ter beschikking gesteld aan partijen, aldus art. 8:79 lid 1 Awb. Hiermee is het volgens de wetgever grote belang gediend dat partijen snel over de volledige uitspraak in hun zaak kunnen beschikken.7 Het beginsel van openbaarheid brengt mee dat ook anderen dan partijen afschriften of uittreksels van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak moeten kunnen verkrijgen,8 zoals is geregeld in art. 8:79 lid 2 Awb. In belastingzaken moet daarvoor wel eerst een machtiging worden verleend door de rechter, aldus art. 27g lid 1 AWR. Illustratief voor de gedachte dat de mondelinge uitspraak vooral is bedoeld voor duidelijke of eenvoudige gevallen, is dat de rechter bij het al dan niet verlenen van die machtiging meer vrijheid geniet als het gaat om een mondelinge uitspraak dan als het gaat om een schriftelijke uitspraak. In lid 2 van art. 27g AWR staat namelijk (mijn cursivering):

‘Met betrekking tot schriftelijke uitspraken blijft de machtiging, bedoeld in het eerste lid, slechts achterwege indien (...) ook na anonimisering de geheimhouding van persoonlijke en financiële gegevens onvoldoende wordt beschermd en bovendien het belang van de openbaarheid van de rechtspraak niet opweegt tegen dit belang.’

De gedachte hierachter, die ook als oproep aan de rechter kan worden gelezen, is dat belangrijke beslissingen als regel in schriftelijke uitspraken zullen worden neergelegd, zodat publicatie daarvan slechts in een zeldzaam geval achterwege mag blijven.9

Als mag worden aangenomen dat beslissingen met een breder belang niet in een mondelinge uitspraak zullen worden neergelegd, komt ook de vraag op in hoeverre een uitvoerige motivering van zo’n uitspraak noodzakelijk is. Er zijn natuurlijk omstandigheden waaronder zo’n uitvoerige motivering voor partijen alsnog van groot belang kan zijn, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn. In samenhang met dit punt komt de vraag op in hoeverre er lucht mag zitten tussen de gronden die de rechter partijen mondeling geeft ter motivering van zijn uitspraak en de gronden die later worden vermeld in het proces-verbaal. Uiteraard mogen de gronden vermeld in het proces-verbaal niet te ver verwijderd staan van of zelfs tegenstrijdig zijn met wat in het openbaar is uitgesproken. Kan de rechter niettemin bijvoorbeeld wel volstaan met het uitspreken van summiere gronden die dan eventueel in het proces-verbaal nader worden uitgewerkt? Zo ja, dan wordt het des te interessanter om te onderzoeken of afstand van rechtsmiddelen in belastingzaken een mogelijkheid is. De belastingrechter zou dan namelijk bij ‘dubbel afstand’, dus indien zowel de belanghebbende als het bestuursorgaan te kennen geeft af te zien van hoger beroep, ervoor kunnen kiezen de gronden in het proces-verbaal als uitgangspunt summier te houden in die zin dat wordt geopteerd voor een meer letterlijke weergave van wat mondeling is uitgesproken.

Het antwoord op deze vraag lijkt gevonden te kunnen worden in de jurisprudentie van de ABRvS. Uit die jurisprudentie kan worden afgeleid dat een praktijk waarbij de gronden van een mondelinge uitspraak later bij schriftelijke uitspraak worden aangevuld, niet toelaatbaar is.10 Het in het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak nader uitwerken van de gronden die de rechter mondeling heeft uitgesproken, is echter wel toegestaan. In dat proces-verbaal hoeft niet de letterlijke tekst van de mondelinge uitspraak te worden opgenomen.11

Afstand van rechtsmiddelen in het strafrecht

De politierechter in het strafrecht behandelt zaken van relatief eenvoudige aard, waarbij namens het Openbaar Ministerie in ieder geval niet meer dan een jaar gevangenisstraf mag worden gevorderd en de rechter ook niet meer dan dat jaar mag opleggen. Titel VIII van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafvordering (hierna: WvSr) bevat bijzondere bepalingen voor het rechtsgeding voor de politierechter, waaronder art. 381 lid 1 WvSr.12 Dit lid regelt, kort gezegd, dat zowel de officier van justitie als de verdachte na het (mondelinge) vonnis ter zitting afstand kan doen van de bevoegdheid om het rechtsmiddel dat daartegen openstaat, aan te wenden. Deze bepaling maakt op zichzelf niet zozeer het afstand doen van rechtsmiddelen mogelijk, maar is feitelijk een uitzondering op het in art. 454 WvSr neergelegde uitgangspunt dat afstand van rechtsmiddelen moet plaatsvinden ter griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen.

De mogelijkheid om ter zitting afstand te doen is bedoeld als middel om de strafprocedure te versnellen, te vereenvoudigen en minder arbeidsintensief te maken. Dit zijn ook in het algemeen nastrevenswaardige doelen. De gedachte was daarnaast dat een verdachte het meest bereid zou zijn schoon schip te maken direct na de (indrukwekkende) zitting en het aanhoren van het oordeel van de politierechter.13

Het recht om ter zitting afstand te doen is alleen toegekend aan de officier van justitie en de verdachte. De advocaat van de verdachte kan dus niet namens of voor de verdachte rechtsgeldig afstand doen ter zitting.14 Dit is opvallend, omdat hierna zal blijken dat in het bestuursrecht, ter bescherming van de belanghebbende eerder het omgekeerde geldt. Dit betekent echter niet dat de verdachte in het strafrecht geen bescherming geniet. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad mag weliswaar als algemeen bekend worden verondersteld dat het doen van afstand van het recht in hoger beroep te gaan tegen een vonnis, inhoudt dat het desbetreffende vonnis onherroepelijk wordt en niet meer kan worden aangetast, maar dat laat onverlet dat dit anders kan liggen als sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de gedane afstand niet rechtsgeldig is. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien aannemelijk is dat de verdachte verschoonbaar heeft gedwaald omtrent de inhoud van het vonnis of de betekenis van zijn afstandsverklaring.15

Afstand van rechtsmiddelen in het belastingrecht

De gedachte achter afstand van rechtsmiddelen in het strafrecht – versnelling, vereenvoudiging – is ook voor het belastingrecht relevant. Daarnaast kan het instrument van afstand bijdragen aan finale geschilbeslechting, een doel dat in het bestuursrecht blijkens art. 8:41a Awb nadrukkelijk wordt nagestreefd. Tot slot kan dit instrument van belang zijn in de al langer lopende discussie over de vraag of bij het al dan niet instellen van hoger beroep meer terughoudendheid is geboden bij bestuursorganen.16 Genoeg reden om te bezien wat al mogelijk is.

In het bestuursrecht bestaat, anders dan in het strafrecht, geen wettelijke mogelijkheid tot het bij voorbaat doen van afstand van rechtsmiddelen. Toch is ook in het bestuursrecht niet uitgesloten dat na de uitspraak van de rechter afstand wordt gedaan van het recht om in hoger beroep of in cassatie te gaan. Dat recht is niet zo sterk dat daarvan geen afstand kan worden gedaan, zelfs als er een boete in het spel is.17 Wel moet duidelijk zijn dat een partij uitdrukkelijk en ondubbelzinnig afstand van haar rechten heeft gedaan.18 Dat kan een partij eenzijdig doen, of dat kunnen beide partijen gezamenlijk doen.

Doet een van de partijen eenzijdig afstand, dan wordt ook wel gesproken van berusting. Deze figuur is afkomstig uit de burgerlijke rechtsvordering, maar door de Hoge Raad is erkend dat ook in belastingzaken geen rechtsmiddel meer openstaat voor een partij die uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft meegedeeld dat zij zich bij de uitspraak van de rechter neerlegt. Een dan eventueel alsnog ingesteld rechtsmiddel moet niet-ontvankelijk worden verklaard.19 Hoewel deze jurisprudentie van vóór het Awb-tijdperk is, kan met enige voorzichtigheid uit HR 10 augustus 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB3119, NTFR 2001/1228 worden afgeleid dat berusting ook onder de Awb nog mogelijk is. Dat arrest gaat onder meer over de mogelijkheden voor het indienen van incidenteel beroep in cassatie. De Hoge Raad overweegt daarover dat een partij als uitgangspunt het recht heeft om incidenteel beroep in cassatie in te stellen, ook als zij aanvankelijk de cassatietermijn heeft laten verstrijken of in de uitspraak van de lagere rechter heeft berust.

Zoals hiervoor al aangegeven, mag niet te snel worden aangenomen dat een partij berust. Volgens vaste jurisprudentie brengt bijvoorbeeld de akkoordverklaring door een belanghebbende met een bepaald standpunt of oordeel nog niet met zich mee dat die belanghebbende niet later alsnog een ander standpunt mag innemen.20 Daarvoor is nodig dat uitdrukkelijk en ondubbelzinnig afstand wordt gedaan van het recht van standpunt te wijzigen. Dat kan eenzijdig, maar bijvoorbeeld ook door het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO),21 waarmee ik bij de tweede variant kom.

Doen beide partijen gezamenlijk, over en weer, afstand van rechtsmiddelen, dan kan worden betoogd dat sprake is van een VSO in de zin van art. 7:900 BW. Zolang tegen een uitspraak van de belastingrechter nog een rechtsmiddel openstaat, bestaat immers uiteraard nog onzekerheid over de geldigheid van die uitspraak. Partijen kunnen die onzekerheid beëindigen door overeen te komen dat die uitspraak voor rechtsgeldig moet worden gehouden. Een VSO van die strekking zal door een hogere belastingrechter in beginsel gerespecteerd moeten worden, zodat het in weerwil daarvan aanwenden van een rechtsmiddel geen zin zal hebben. Daarbij merk ik op dat aan een VSO weliswaar kan worden voorbijgegaan als deze zozeer in strijd is met geldende wettelijke regelingen dat een partij niet op nakoming ervan mocht vertrouwen,22 maar het ligt niet voor de hand dat deze uitzondering zich voor zal doen in de situatie dat in feite een rechterlijk oordeel één op één wordt overgenomen. Ook een beroep op dwaling, hoewel in principe mogelijk, zal juist bij het sluiten van een VSO niet snel slagen.23

Voor een VSO geldt, net als voor berusting, dat schriftelijke vastlegging geen vereiste is.24 Het doen van afstand van rechtsmiddelen in het kader van een VSO ten overstaan van de rechter die zojuist mondeling uitspraak heeft gedaan, behoort in zoverre dus tot de mogelijkheden. Enige vorm van vastlegging is natuurlijk wel wenselijk om de gemaakte afspraak en de inhoud daarvan te kunnen verifiëren. Dat geldt te meer omdat niet te snel mag worden aangenomen dat afstand is gedaan van rechtsmiddelen, aangezien daarbij de toegang tot de rechter aan de orde is

Anders dan in het strafrecht, geldt in het algemeen dat een gemachtigde of andere vertegenwoordiger evengoed bevoegd is afstand te doen van rechtsmiddelen als de vertegenwoordigde partij zelf, mits de machtiging dat voldoende dekt.25 Juist andersom, een belanghebbende heeft een gemachtigde, maar doet afstand terwijl die gemachtigde er niet bij is, kan het problematisch zijn. In zo’n geval moet een redelijke bedenktermijn aan de belanghebbende worden geboden, zodat hij alsnog kan overleggen met zijn adviseur.26

Afsluiting

Met het voorgaande heb ik geprobeerd te laten zien dat er ook binnen het huidige fiscale procesrecht, door middel van het doen van een mondelinge uitspraak, al mogelijkheden zijn om het strafrechtelijke politierechtermodel te benaderen. Ik heb betoogd dat de instrumenten van berusting en afstand van rechtsmiddelen daaraan kunnen bijdragen, al zijn deze in de fiscale rechtspraktijk mogelijk wat onderbelicht. Het is de vraag of de rechter zelf een actievere rol zou kunnen en moeten spelen bij het onder de aandacht brengen van deze instrumenten in een concrete zaak. Principieel is daar volgens mij niets op tegen. Bovendien zou een politierechtermodel ook aan de toch hoofdzakelijk papieren belastingprocedure zeker de nodige frisheid geven.