Een woonplaatsonderzoek vormt een vergaande inbreuk op de privacy van een belanghebbende. De woonplaats wordt namelijk beoordeeld aan de hand van feiten en omstandigheden. Op basis van feiten en omstandigheden wordt beoordeeld of iemand een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft. Het onderzoek is dan ook vaak gericht op het vaststellen van de verblijfdagen in Nederland en op de vraag of iemand beschikt over een woongelegenheid in Nederland, maar ook wordt er gekeken naar bezoeken aan artsen in Nederland en worden telefoongegevens geanalyseerd om het aantal Nederlandse contacten in de contactgegevens te bepalen of om vast te stellen wanneer de telefoon verbinding maakt met het mobiele netwerk in Nederland.
Het is dan ook terecht dat Kamerleden Idsinga en Van Eijk tijdens het debat over een extra belasting voor extreem rijken een motie hebben ingediend die strekt tot het evalueren van de woonplaatsbepaling en het doen van verbetervoorstellen. De oplossing lijkt nu te zijn gevonden in het oprichten van een expertisecentrum en het invoeren van een werkinstructie over de wijze waarop een woonplaatsonderzoek moet worden uitgevoerd. Die instructie biedt houvast voor de praktijk en heeft wat mij betreft tot gevolg dat nu duidelijk is dat de werkwijze die tot op heden werd toegepast niet door de beugel kan. In deze Opinie bespreek ik de punten uit de werkinstructie waar de praktijk zijn voordeel mee kan doen.