NTFR 2025/785 - Woonplaatsonderzoek begrensd

NTFR 2025/785 - Woonplaatsonderzoek begrensd

mAP
mr. A.J.C. Perdaems(cassatie)advocaat bij Hertoghs advocaten
Bijgewerkt tot 7 mei 2025

Een woonplaatsonderzoek vormt een vergaande inbreuk op de privacy van een belanghebbende. De woonplaats wordt namelijk beoordeeld aan de hand van feiten en omstandigheden. Op basis van feiten en omstandigheden wordt beoordeeld of iemand een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft. Het onderzoek is dan ook vaak gericht op het vaststellen van de verblijfdagen in Nederland en op de vraag of iemand beschikt over een woongelegenheid in Nederland, maar ook wordt er gekeken naar bezoeken aan artsen in Nederland en worden telefoongegevens geanalyseerd om het aantal Nederlandse contacten in de contactgegevens te bepalen of om vast te stellen wanneer de telefoon verbinding maakt met het mobiele netwerk in Nederland.

Het is dan ook terecht dat Kamerleden Idsinga en Van Eijk tijdens het debat over een extra belasting voor extreem rijken een motie hebben ingediend die strekt tot het evalueren van de woonplaatsbepaling en het doen van verbetervoorstellen. De oplossing lijkt nu te zijn gevonden in het oprichten van een expertisecentrum en het invoeren van een werkinstructie over de wijze waarop een woonplaatsonderzoek moet worden uitgevoerd. Die instructie biedt houvast voor de praktijk en heeft wat mij betreft tot gevolg dat nu duidelijk is dat de werkwijze die tot op heden werd toegepast niet door de beugel kan. In deze Opinie bespreek ik de punten uit de werkinstructie waar de praktijk zijn voordeel mee kan doen.

De evaluatie

In zijn brief van 7 april 20251 merkt staatssecretaris van Financiën Van Oostenbruggen op dat bij de evaluatie van het woonplaatsonderzoek oog is geweest voor zowel het perspectief van de Belastingdienst – namelijk een zorgvuldige en efficiënte uitvoering – als het perspectief van de burger en diens rechtsbescherming. Er worden twee aandachtspunten gesignaleerd. Ten eerste het soms niet of zeer beperkt meewerken van belanghebbenden aan een informatieverzoek van de inspecteur, en ten tweede het ontbreken van een uniforme werkwijze bij het uitvoeren van woonplaatsonderzoeken.

Niet-meewerken

Het niet-meewerken aan een woonplaatsonderzoek wordt als aandachtspunt genoemd. Er wordt bezien of de informatiepositie van de inspecteur aanvullend verbeterd kan worden als het gaat om woonplaatsonderzoeken. Daarbij is het door Esther Huiskers uitgevoerde onderzoek naar de werking van de informatiebeschikking aangehaald.2 Gemeld wordt dat dit voorjaar een beleidsdocument in consultatie wordt gebracht met oplossingsrichtingen voor het feit dat de informatiebeschikking nu in de praktijk niet werkt mede omdat procedures te lang duren. De beleidsrichting informatiebeschikking is inmiddels ter pre-consultatie aangeboden.3 De kern van dit voorstel komt neer op het versnellen van de informatiebeschikkingsprocedure.

Ik vraag mij af of in de evaluatie terecht wordt geconstateerd dat de informatiepositie van de inspecteur verbeterd moet worden. De Belastingdienst beschikt immers al over ruime informatiebevoegdheden. Op grond van art. 47 AWR is de belastingplichtige desgevraagd verplicht informatie te verstrekken die voor de belastingheffing van belang kan zijn. Het nakomen van die verplichting kan worden afgedwongen bij de civiele rechter onder dreiging van dwangsommen. Het niet-nakomen van die verplichting is een strafbaar feit. Daarnaast kan een informatiebeschikking worden genomen, waarna de rechter kan beoordelen of de gevraagde informatie moet worden verstrekt. Een onherroepelijk vaststaande informatiebeschikking heeft tot gevolg dat de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast intreedt.

Naast deze mogelijkheden ten opzichte van de onderzochte belastingplichtige verricht de Belastingdienst vaak derdenonderzoeken bij bijvoorbeeld banken, verzekeraars en telefoonproviders. In de praktijk zie ik dat de Belastingdienst vaak over veel informatie beschikt, waaronder informatie die de privacy van de belastingplichtige vergaand raakt. Dat de inspecteur meer onderzoeksbevoegdheden nodig zou hebben, strookt wat mij betreft niet met de praktijk.

In de praktijk bestaat juist behoefte aan verbetering van de rechtsbescherming van de belastingplichtige. Zo zie ik nog te vaak dat informatie over vele jaren wordt opgevraagd. Ook worden onbeperkt e-mails opgevraagd, evenals telefoongegevens en gegevens over hotelovernachtingen (en met wie!). Daarnaast zie ik dat medische gegevens bij artsen worden opgevraagd. Uit de werkinstructie blijkt dat dit ook volgens de Belastingdienst niet mag. En daar kunnen we ons voordeel mee doen om een gelijker speelveld te creëren.

Werkinstructie

De werkinstructie bevat een stappenplan voor de inspecteur bij woonplaatsonderzoeken en beoogt ook het recht op privacy beter te waarborgen. Met de werkinstructie zou het tweede knelpunt, namelijk het gebrek aan uniformiteit, worden ondervangen. Daarnaast zou dit worden ondervangen met het opgerichte expertisecentrum woonplaatsonderzoeken, dat onder de constructiebestrijdingsgroep valt. Het is de bedoeling dat het expertisecentrum een onafhankelijk zwaarwegend – maar niet bindend – advies geeft bij de start, de mijlpalen van het onderzoek en de afronding van het onderzoek. In de werkinstructie worden de contactmomenten met het expertisecentrum beschreven. Voor de praktijk heeft dit tot gevolg dat bij elk woonplaatsonderzoek het expertisecentrum van de Coördinatiegroep Constructiebestrijding betrokken is. Ook is een vaktechnisch coördinator en het management van de inspecteur die het onderzoek uitvoert betrokken. Bij een vastgelopen onderzoek kan het lonen om met deze partijen om de tafel te gaan om knelpunten te bespreken en op te lossen, bijvoorbeeld door een teamlid te vervangen of een teamlid toe te voegen als er te veel frictie op persoonlijk vlak is ontstaan.

De werkinstructie biedt in ieder geval voldoende aanknopingspunten om met de Belastingdienst het gesprek over het proces aan te gaan. Bij het bestuderen van de werkinstructie is mij duidelijk geworden dat de woonplaatsonderzoeken zoals ik die de afgelopen jaren voorbij heb zien komen, daaraan niet voldoen. In de werkinstructie wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de waarborgen bij een woonplaatsonderzoek. Zo moet in het bijzonder rekening worden gehouden met de eisen van zorgvuldigheid, motivering en proportionaliteit, omdat een woonplaatsonderzoek een inbreuk vormt op de privacy van de belanghebbende.

Werkinstructie privacy

Benadrukt wordt dat hoe gevoeliger de gevraagde informatie is, des te strakkere begrenzingen gelden. Ook moet dan de vraag worden gesteld of het nog noodzakelijk is dat die privacygevoelige informatie wordt opgevraagd. Dat geldt wat mij betreft bijvoorbeeld voor bankafschriften, omdat daaruit iemands hele doen en laten kan worden herleid. Maar ook voor telefoongegevens, omdat daaruit kan worden afgeleid met wie iemand heeft gebeld en hoelang. Het blijft dus van groot belang om de noodzaak van de informatie af te wegen tegen de inbreuk op de privacy en de persoonlijke levenssfeer.

Uit de werkinstructie blijkt dat gegevens over de gezondheidstoestand niet mogen worden opgevraagd. Alleen gegevens die niets zeggen over de gezondheid, zoals gegevens over de ziektekostenverzekering, huisarts of tandarts, mogen volgens de instructie worden opgevraagd. Gegevens over de frequentie van bezoeken aan artsen mogen niet worden opgevraagd.

Mijns inziens valt daar ook onder welke specialisten worden bezocht, omdat dat ook iets zegt over iemands gezondheidstoestand. Het is goed dat deze begrenzing nu duidelijk vastligt. In de praktijk werd namelijk door de Belastingdienst zelfs een bezoek aan een arts gebracht in het kader van een woonplaatsonderzoek. Dat is niet alleen in strijd met de privacy van de belastingplichtige, maar vormt ook een schending van het verschoningsrecht van de arts.4 Ook vragen over verblijven in hotels en met wie daar werd verbleven werden gesteld. Dat zijn mijns inziens ook vragen die een vergaande inbreuk maken op de privacy en daarom niet mogen worden gesteld.

Werkinstructie uitvoering onderzoek

Woonplaatsonderzoek in de praktijk