Een tweede – ook recent – voorbeeld van hoe wetgeving anders had gekund, betreft de margeregeling die eveneens per 1 januari 2025 is gewijzigd. Deze wijziging (Kamerstukken 36362) was – anders dan de kleineondernemersregeling – beperkt qua omvang, maar was voor veel ondernemers die actief zijn in de kunstsector van groot belang. Geluiden over verhuizen naar het buitenland waren niet van de lucht. Waarom deze wijziging? Ook hiervoor wordt een fraaie onderbouwing aangevoerd, en wel in de memorie van toelichting van 24 mei 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 36362): ‘Door de huidige opzet van de aanvullende margeregeling kunnen lidstaten concurrentieverstoringen ervaren. Voor wederverkopers kan het namelijk aantrekkelijk zijn om zich te vestigen in een lidstaat met een (relatief) laag verlaagd tarief op de levering of invoer van antiek, kunst- of verzamelvoorwerpen en met een (relatief) laag algemeen tarief op de doorlevering.’ In de memorie van toelichting wordt hier wel het juiste uitgangspunt geconstateerd, en dus is de wijziging te billijken, maar het moet dan wel zo zijn dat alle lidstaten zo gezagsgetrouw zijn als Nederland. Zo niet, en ik vrees dat dit het geval is, dan is de concurrentieverstoring nog groter dan voorheen. Maar dat is niet het punt van kritiek dat ik hier naar voren wil brengen.
Mijn kritiek ziet op de wijziging zelf. Om het concurrentieverstorende effect ongedaan te maken wordt de gehele faciliteit voor de ondernemer afgeschaft. De wijziging – onder het mom van het tegengaan van concurrentieverstoring – leidt ertoe dat de ondernemer helemaal niet meer van deze gunstige faciliteit gebruik kan maken. Pas in de laatste zinnen in de memorie van toelichting wordt dit verduidelijkt: ‘Door de implementatie van de BTW-tarievenrichtlijn kan een wederverkoper voortaan de aanvullende margeregeling niet toepassen als hij antiek, kunst- of verzamelvoorwerpen tegen het verlaagde tarief krijgt geleverd, intracommunautair heeft verworven of heeft ingevoerd. De wederverkoper kan hierdoor mogelijk minder concurrentieverstoringen ervaren. Het effect van deze maatregel op de administratieve lasten en het doenvermogen is verwaarloosbaar.’ Tsja, minder concurrentieverstoring, minder administratieve lasten, want u betaalt gewoon meer belasting. De toelichting verhulde dus het werkelijke effect, evenals de tekst van de nieuwe wet. Zelfs fiscalisten vragen mij: wat staat er nu? Welnu, lees zelf:
‘Artikel 28c
1. Indien de bij deze wet behorende tabel I, onderdeel a, post 29, niet van toepassing is op de levering aan de wederverkoper, de invoer door de wederverkoper of de door de wederverkoper verrichte intracommunautaire verwerving van kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten, is op verzoek van de wederverkoper artikel 28b, eerste lid, van overeenkomstige toepassing op de leveringen van: a. kunstvoorwerpen die hem zijn geleverd door: 1°. de maker of diens rechtverkrijgende onder algemene titel; of 2°. een ondernemer, andere dan een wederverkoper; (…).’
Leg maar eens uit wat hier staat. Immers, als de maker, de rechtverkrijgende onder algemene titel of de andere-dan-wederverkoper-ondernemer, kunst levert, is juist Tabel I, post a.29 van toepassing op de levering aan de wederverkoper, en komen we dus niet aan toepassing van dit artikel toe. De conclusie is dus dat art. 28c bijna nooit meer toepasbaar is. De enige situatie waarop het nog kan worden toegepast, is bij een ‘KOR-kunstenaar’ die zonder btw levert, waarop dan nu nog door de wederverkoper de margeregeling kan worden toegepast. Ik durf te voorspellen dat dit zich nagenoeg nooit voortdoet. En als het per se nodig is om dat te regelen, pas dan art. 28b aan, dan is dat probleem ook opgelost. Het heeft geen enkel nut om een nagenoeg dode letter (art. 28c) in de wet te laten staan. Schrap dan het hele artikel. Dan is het duidelijk.