Omzetcorrecties vakantieparken leiden tot winstuitdelingen

Omzetcorrecties vakantieparken leiden tot winstuitdelingen

Gegevens

Nummer
2025/867
Publicatiedatum
22 mei 2025
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2025:2725
Rubriek
Formeel belastingrecht
Relevante informatie

Belanghebbende is enig aandeelhouder en enig bestuurder van A bv. A bv exploiteerde diverse vakantieparken en baatte de horeca in die parken uit. A bv hield daarnaast aandelen in diverse vennootschappen. Twee dochtermaatschappijen handelden in caravans en één dochtermaatschappij verhuurde stacaravans aan arbeidsmigranten. In oktober 2016 is de inspecteur een boekenonderzoek bij A bv gestart. Tijdens dat onderzoek ontstond een vermoeden van strafbare feiten. De zaak is daarom aangemeld bij de FIOD en het OM. Op 18 oktober 2018 is besloten tot strafrechtelijke afhandeling van de zaak. In 2019 heeft de inspecteur verzocht om gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek. De FIOD heeft stukken ter beschikking gesteld. In oktober 2020 is het boekenonderzoek uitgebreid naar de jaren 2015 tot en met 2018. Bij het opleggen van de belastingaanslagen heeft de inspecteur verzwegen inkomsten van de bv aangemerkt als inkomen uit aanmerkelijk belang. In beroep heeft belanghebbende diverse, veelal formele, grieven tegen de belastingaanslagen.

De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding van de zaken af. Er is geen reden om de strafzaak af te wachten omdat de belastingrechter de zaken zelfstandig moet beoordelen en een ander beoordelings- en bewijskader heeft. Voorts komt de rechtbank het oproepen van getuigen niet zinvol voor. Belanghebbende heeft zelf geen pogingen ondernomen om te zorgen dat de getuigen ter zitting aanwezig waren. De jurisprudentie van het EHRM leidt niet tot een andere afweging. Met het horen van getuigen die een belastende verklaring hebben afgelegd, wordt het belang van belanghebbende verondersteld, maar dat neemt niet weg dat het in de eerste plaats aan belanghebbende is om die getuigen op te roepen. De werkwijze van de Awb en de uitleg die de Hoge Raad daaraan heeft gegeven schaadt het verdedigingsbelang van belanghebbende niet.

Vervolgens is de vraag of de navorderingsaanslag over 2014 tijdig bekend is gemaakt. De inspecteur verklaard dat hij de navorderingsaanslag is betekend aan het OM en dat deze ook aangetekend is verstuurd, maar dat bij verzending naar België de ontvangst niet (altijd) kan worden geverifieerd. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslag correct bekend is gemaakt. Hij heeft niet naar een concreet stuk verwezen waaruit afgeleid kan worden dat de aanslag op de juiste wijze naar belanghebbende is gezonden. De rechtbank houdt het ervoor dat de aanslag niet binnen de wettelijke termijn is bekendgemaakt. De aanslag IB /PVV 2015 acht de rechtbank wel tijdig bekend gemaakt nu belanghebbende reeds voor het einde van de navorderingstermijn bezwaar heeft gemaakt. Voor de jaren 2015 tot en met 2017 oordeelt de rechtbank dat belanghebbende te kwader trouw was waardoor de inspecteur een navorderingsgrond heeft. Belanghebbende heeft bewust het reserveringssysteem op zijn vakantieparken gemanipuleerd waardoor ‘rangers’ die langdurig op het park verbleven buiten de administratie werden gehouden. Met betrekking tot die omzet heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat die jaarlijks enkele honderdduizenden euro’s beliep en dat deze bedragen bij belanghebbende terecht kwamen. Het is voorts aannemelijk dat belanghebbende zich van deze vermogensverschuiving bewust is geweest. Daarnaast heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende inwoner is van Nederland. De conclusie is dat belanghebbende ten onrechte en te kwader trouw de vermogensverschuivingen niet in de aangifte heeft opgenomen. De vereiste aangifte is niet gedaan en de bewijslast wordt omgekeerd. De schattingen die de inspecteur heeft gemaakt zijn redelijk, aldus de rechtbank.

Met betrekking tot de boete oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van het ne-bis-in-idembeginsel en/of het una-viabeginsel. Belanghebbende wordt strafrechtelijk vervolgd voor het feitelijk leidinggeven aan een organisatie die opzettelijk niet, onjuist of onvolledig inlichtingen heeft verstrekt en niet aan de administratieverplichtingen heeft voldaan. De fiscale vergrijpboete ziet op iets anders namelijk dat te weinig belasting is geheven wat te wijten is aan opzet van belanghebbende. De rechtbank acht overtuigend aangetoond dat een deel van de omzet van de bv bewust niet op dier bankrekening werd gestort maar aan belanghebbende in zijn hoedanigheid van aandeelhouder te goede is gekomen. Er is sprake van opzet. Met betrekking tot de verzwegen omzet van de ‘rangers’ acht de rechtbank listigheid als strafverzwarende omstandigheid aanwezig. Deze omzet is namelijk buiten de boeken gehouden door het reserveringssysteem te manipuleren. Voor de verzwegen contante omzet acht de rechtbank geen strafverzwarende omstandigheid aanwezig. Dat de boetegrondslag berust op een redelijke schatting is in dit geval geen reden om de boete te matigen. De gecorrigeerde omzet is tot stand gekomen door goed onderbouwde berekeningen en daardoor voldoende precies om als grondslag voor de boete te dienen. In bepaalde gevallen is de extrapolatie niet overtuigend aangetoond waardoor de boete zal worden verminderd. Voorts wordt de boete gematigd omdat belanghebbende meermaals in zijn vermogen wordt getroffen door meerdere boetes op te leggen ter zake van dezelfde omzetcorrecties.

(Beroepen gegrond.)