A-G Ettema: Voor de vaststelling van de CO2-uitstoot kan in dit geval worden uitgegaan van de gegevens in het Duitse kentekenbewijs

A-G Ettema: Voor de vaststelling van de CO2-uitstoot kan in dit geval worden uitgegaan van de gegevens in het Duitse kentekenbewijs

Gegevens

Nummer
2025/985
Publicatiedatum
13 juni 2025
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:PHR:2025:626
Rubriek
Motorrijtuigen en belastingen
Relevante informatie

In deze zaak staat de vraag centraal welke CO2-uitstoot belanghebbende als maatstaf van heffing van de verschuldigde BPM mag hanteren ter zake van de registratie van een gebruikte auto in het Nederlandse kentekenregister. Is dit de CO2-uitstoot die is geregistreerd in dat register of de CO2-uitstoot die blijkt uit een van de andere wettelijk toegestane bewijsmiddelen en is gemeten volgens de methode die is beschreven in art. 9 lid 11 Wet BPM? Tot en met de procedure bij de rechtbank zijn partijen uitgegaan van de CO2-uitstoot zoals vermeld in het kentekenregister. Ter zitting bij het hof heeft belanghebbende een Duits kentekenbewijs overgelegd waaruit een lagere CO2-uitstoot volgt. Hof Den Haag (28 december 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:2737) heeft geoordeeld dat belanghebbende mag uitgaan van die lagere uitstoot.

Het cassatiemiddel van de staatssecretaris voert aan dat het hof overeenkomstig het bepaalde in art. 6a lid 1 Uitv.reg. BPM had moeten uitgaan van de CO2-uitstoot zoals geregistreerd in het kentekenregister. Belanghebbende voert hiertegen in verweer vier gronden aan. Twee van die gronden houden in wezen in dat art. 6a Uitv.reg. BPM in het voorliggende geval in strijd komt met de Wet BPM, in het bijzonder art. 9 lid 11 ervan. Verder betoogt belanghebbende dat hij op de voet van art. 10b Wet BPM een beroep kan doen op de vóór 1 januari 2020 geldende tekst van art. 6a Uitv.reg. BPM. Tot slot meent belanghebbende dat uit het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:653, NTFR 2024/827, volgt dat hij hoe dan ook een beroep kan doen op de voor hem meest gunstige CO2-uitstoot.

A-G Ettema komt tot de slotsom dat vanaf 1 januari 2020 de CO2-uitstoot die is geregistreerd in het kentekenregister in beginsel leidend is voor het bepalen van de verschuldigde BPM. Dat volgt uit art. 6a lid 1 Uitv.reg. BPM, dat uitvoering geeft aan art. 9 lid 13 Wet BPM. Op deze regel geldt een uitzondering indien de geregistreerde CO2-uitstoot niet voldoet aan de vereisten van art. 9 lid 11 Wet BPM. Alsdan kan worden voorbijgegaan aan de in het kentekenregister geregistreerde CO2-uitstoot en kan de belastingplichtige een daarvan afwijkende CO2-uitstoot bepleiten aan de hand van de methoden van art. 6a lid 2 Uitv.reg. BPM.

Belanghebbende heeft voor het hof met succes gesteld dat de CO2-uitstoot in het kentekenregister is bepaald volgens een andere methode dan voorgeschreven in art. 9 lid 11 Wet BPM en voorts dat de op het Duitse kentekenbewijs vermelde CO2-uitstoot wel volgens die voorgeschreven methode is gemeten. Die uitgangspunten gelden ook in cassatie. Voor de onderhavige zaak heeft dit tot gevolg dat het hof terecht heeft geoordeeld dat de CO2-uitstoot zoals vermeld op het Duitse kentekenbewijs leidend is. Het middel van de staatssecretaris faalt.

Ten overvloede behandelt de A-G in deze conclusie ook de overige twee gronden die belanghebbende in zijn verweerschrift in cassatie heeft aangevoerd. De A-G komt tot de slotsom dat deze gronden geen hout snijden. In de eerste plaats strekt de toepassing van art. 10b Wet BPM zich niet uit tot art. 6a Uitv.reg. BPM, zodat belanghebbende geen beroep kan doen op een eerder geldende versie van de laatstgenoemde bepaling. In de tweede plaats heeft HR 26 april 2024, NTFR 2024/827, geen betrekking op de situatie van belanghebbende, zodat hij daaruit niet in algemene zin kan opmaken dat een beroep op de voor hem meest gunstige CO2-uitstoot mogelijk is.

De A-G geeft de Hoge Raad in overweging het cassatieberoep van de staatssecretaris ongegrond te verklaren.