Geen btw-vrijstelling pensioenfonds omdat geen sprake is van gemeenschappelijk beleggingsfonds

Geen btw-vrijstelling pensioenfonds omdat geen sprake is van gemeenschappelijk beleggingsfonds

Gegevens

Nummer
2025/1008
Publicatiedatum
19 juni 2025
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2025:4550
Rubriek
Omzetbelasting
Relevante informatie

Belanghebbende is een pensioenfonds dat vermogensbeheerdiensten afneemt van buitenlandse dienstverleners. Over het eerste tot en met het vierde kwartaal van 2018 heeft belanghebbende een bedrag van € 549.907 aan omzetbelasting voldaan. Zij stelt dat deze belasting niet verschuldigd is, omdat haar activiteiten kwalificeren als het beheer van een gemeenschappelijk beleggingsfonds en daarom zijn vrijgesteld van omzetbelasting. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij is aan te merken als een gemeenschappelijk beleggingsfonds, omdat zij wordt gefinancierd door de deelnemers, die beleggingsrisico dragen. Bovendien worden haar pensioenvermogens beheerd op een wijze die vergelijkbaar is met andere pensioenfondsen die als gemeenschappelijk beleggingsfonds zijn aangemerkt. De inspecteur betwist deze stelling en stelt dat de deelnemers geen beleggingsrisico dragen en belanghebbende daarom niet als een gemeenschappelijk beleggingsfonds kan worden beschouwd. In geschil is of belanghebbende kwalificeert als een gemeenschappelijk beleggingsfonds en of de vrijstelling voor vermogensbeheer onder de btw-regels van toepassing is. De kern van het geschil betreft de vraag of de deelnemers beleggingsrisico lopen en of belanghebbende vergelijkbaar is met andere pensioenfondsen die door de Nederlandse Staat als gemeenschappelijk beleggingsfonds worden aangemerkt. Indien dit niet het geval is, blijft de omzetbelasting verschuldigd. De rechtbank oordeelt dat de vrijstelling niet van toepassing is, omdat belanghebbende niet als een gemeenschappelijk beleggingsfonds kan worden aangemerkt. Belanghebbende heeft aangetoond dat beleggingsresultaten noodzakelijk zijn om pensioenuitkeringen te financieren, maar dit betekent niet dat de hoogte van pensioenrechten en uitkeringen in de eerste plaats afhankelijk is van beleggingsresultaten. De rechtbank wijst erop dat pensioenrechten primair worden bepaald door arbeidsinkomen, dienstjaren en eventuele toeslagen, en dat de beleggingsresultaten slechts een secundaire invloed hebben. Op basis van het arrest van het HvJ oordeelt de rechtbank dat de deelnemers geen beleggingsrisico dragen en dat belanghebbende daarom niet voldoet aan de criteria voor een gemeenschappelijk beleggingsfonds. Daarnaast acht de rechtbank niet aannemelijk dat belanghebbende vergelijkbaar is met andere pensioenfondsen die als gemeenschappelijk beleggingsfonds zijn aangemerkt. Belanghebbende heeft geen concrete feiten aangedragen die aantonen dat haar deelnemers in een vergelijkbare juridische en financiële situatie verkeren als deelnemers van andere vrijgestelde pensioenfondsen. Door het ontbreken van bewijs voor deze vergelijking komt de rechtbank tot de conclusie dat belanghebbende niet voldoet aan de vereisten voor vrijstelling. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond met als gevolg dat belanghebbende de omzetbelasting verschuldigd blijft.

(Beroep ongegrond.)