Kennisgroepstandpunt kwalificatie passieve verhuur aan derden van buitenlands vastgoed

Kennisgroepstandpunt kwalificatie passieve verhuur aan derden van buitenlands vastgoed

De sub-kennisgroep Pijler 2 heeft de vraag beantwoord of het door een entiteit passief verhuren van in het buitenland gehouden vastgoed aan derden kwalificeert als een vaste inrichting onder de Wmb 2024, indien dit vastgoed niet is aan te merken als een vaste inrichting onder het van toepassing zijnde belastingverdrag, op grond van een bepaling die vergelijkbaar is met artikel 5 van het OESO-MV.

Een entiteit welke deel uitmaakt van een multinationale groep die binnen de reikwijdte van de Wmb 2024 of een daarmee vergelijkbare regeling in een andere jurisdictie valt, houdt vastgoed gelegen in een andere jurisdictie (die een vennootschapsbelastingsysteem heeft) dan waar die entiteit gevestigd is. De entiteit behaalt inkomen uit vastgoed door passieve verhuur van het vastgoed aan derden (een entiteit die geen deel uitmaakt van de groep).

Vraag

Kwalificeert de passieve verhuur aan derden door een groepsentiteit van in een andere jurisdictie gehouden vastgoed dat niet als een vaste inrichting is aan te merken onder het tussen beide jurisdicties geldende belastingverdrag, als een vaste inrichting zoals bedoeld in artikel 1.2, onderdeel d, Wmb 2024?

Antwoord

Nee. Indien het door een groepsentiteit in een andere staat passief aan derden verhuurde vastgoed niet wordt aangemerkt als een vaste inrichting volgens het belastingverdrag, kwalificeert het in die andere staat gelegen vastgoed niet als vaste inrichting in de zin van artikel 1.2, onderdeel d, Wmb 2024. Ingeval van passieve verhuur van buitenlands vastgoed wordt in ieder geval niet voldaan in de in onderdeel d opgenomen voorwaarde dat sprake moet zijn van activiteiten die worden verricht buiten de staat waarin de entiteit die de nettowinst of het nettoverlies van die inrichting opneemt in haar jaarrekening is gevestigd. Ingeval sprake is van het passief verhuren van vastgoed, is namelijk geen sprake van het verrichten van activiteiten met een bedrijfsinrichting of een daarmee vergelijkbare inrichting in de staat waar het vastgoed is gelegen, zoals bedoeld in artikel 1.2, onderdeel d, Wmb 2024.