NTFR 2025/1040 - De vermogensaanwasbelasting: toch niet zo rendabel als gedacht?

NTFR 2025/1040 - De vermogensaanwasbelasting: toch niet zo rendabel als gedacht?

mBK
mr. B.W.J. Koningslid van het Landelijk Business Valuation Team (LBVT) van Belastingdienst Grote Ondernemingen en verbonden aan de vakgroep Belastingrecht van de Radboud Universiteit Nijmegen. Deze Opinie is geschreven op persoonlijke titel
Bijgewerkt tot 24 juni 2025

Met de astronomische start van de zomer op 21 juni en het bijbehorende zomerreces (4 juli tot 1 september) in zicht maakt de Tweede Kamer haast met de inventarisatie van onderwerpen die zij niet wil behandelen tot er een nieuw kabinet is. Deze lijsten van controversiële onderwerpen zijn door de verschillende vaste commissies in de week van 16 juni opgesteld en de Kamer stemt naar verwachting een week later hierover. De (fiscale) hamvraag is natuurlijk wat dit voor het op 19 mei jl. ingediende wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 betekent.1 Vanuit het ministerie van Financiën zijn evenwel geen lopende wetsvoorstellen controversieel verklaard2. Dus naar het zich laat aanzien zal de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel onder het demissionaire kabinet gewoon doorgaan.

Wordt door de Kamer dezelfde voortvarendheid gehanteerd als bij de behandeling van de Wet tegenbewijsregeling box 3 waar zij op 12 juni jl. mee ingestemd heeft (hoewel dit voorstel net wat anders lag natuurlijk)? Op dezelfde dag heeft de Kamer overigens tegen een voorstel gestemd om het regime in box 3 te verzachten voor particuliere vastgoedbeleggers. Tijdens het debat hierover herhaalde de VVD haar wens om inkomsten uit vermogen zo snel mogelijk te gaan belasten op basis van werkelijk rendement. Dit lijkt een uiting van het voornemen om, ondanks alle commotie en de kabinetsval, het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 zo snel mogelijk in te voeren.3 Hoewel het wetsvoorstel in zijn algemeenheid zonder meer controversieel te noemen is, zal het gegeven de opmerking van de VVD niet heel onlogisch zijn als het ofwel als niet controversieel wordt bestempeld of dat het toch weer als basis wordt genomen door een nieuw kabinet. Zie in dit kader ook de partijstandpunten van andere (niet-kabinet-Schoof-)partijen.4 Wat daar ook van zij, het voorstel zal waarschijnlijk toch wat vertraging gaan oplopen. Deze vertraging biedt de mogelijkheid om nog eens extra onderzoek te verrichten naar een kant van het voorstel die in mijn ogen wel erg weinig aandacht krijgt: de praktische kant van de vermogensaanwasbelasting (de hoofdregel van het voorgestelde stelsel op basis van werkelijk rendement, met een combinatie van vermogensaanwas- en vermogenswinstbelasting).

De vermogensaanwasbelasting: voer voor discussie

Een vermogensaanwasbelasting is voer voor discussie aangezien hiermee belasting wordt geïnd over ongerealiseerde vermogenswinsten.5 Dit maakt haar uniek in internationaal verband.6 Een vermogensmutatiebelasting is in vergelijking daarmee theoretisch beter.7 Volgens het (demissionaire) kabinet is een vermogensaanwasbelasting echter met name noodzakelijk omdat deze voorkomt dat er (eindeloos) uitstel van heffing wordt gecreëerd en ervoor zorgt dat ketenpartners niet langdurig gegevens moeten bijhouden in het kader van openingsbalansproblematiek. Je zou de noodzaak voor deze heffing uiteraard ook uit het Kerstarrest van de Hoge Raad kunnen aflezen.8

Volgens de (demissionaire) staatssecretaris van Financiën zal de voorgestelde vermogensaanwasbelasting op termijn net zoveel opbrengen als de eveneens geïntroduceerde vermogenswinstbelasting.9 De nieuwe wet zal voorts in totaal voor de staatskas tot € 1,9 miljard meer opbrengsten gaan leiden ten opzichte van het huidige wettelijke systeem, waarbinnen de vermogensaanwasbelasting op termijn dezelfde opbrengsten zal genereren als haar tegenhanger, de vermogenswinstbelasting.10

Gemakkelijk zullen deze opbrengsten echter niet gerealiseerd worden. Zoals opgemerkt in de Uitvoeringstoets nader onderzoek box 3 blijkt dat naar schatting 1,6 miljoen belastingplichtigen andere vermogensbestanddelen bezitten dan Nederlandse bank-spaar- en/of beleggingsrekeningen, waardoor het de schatting is dat jaarlijks 15.000 waarderingsvraagstukken worden gecreëerd die niet relatief eenvoudig zijn af te doen.11 Naar mijn mening is extra onderzoek in dit kader wenselijk, daar deze rekensommen een wel erg cruciale assumptie in zich dragen: dat alle bezittingen (en schulden) die onder de vermogensaanwasbelasting vallen thans al gewaardeerd zijn in lijn met het begrip ‘waarde in het economische verkeer’.

Vermogensaanwasbelasting in de praktijk: een pakket niet-beursgenoteerde aandelen

Een eenvoudig voorbeeld in het kader van waarderingsvraagstukken die op kunnen komen is een particulier met een pakket niet-beursgenoteerde aandelen. Bij invoering van het forfaitaire systeem in 2001 werd deze particulier geacht een rendement van 4% te realiseren dat werd berekend over de opgegeven waarde van het pakket in box 3 op 1 januari van een kalenderjaar.

De term ‘rendement’ is vanaf de invoering van het forfaitaire systeem in 2001 ambigu geweest; men kon hieronder zowel direct als indirect rendement verstaan. Waar dit rendement tot 2017 uitsluitend forfaitair werd vastgesteld, is voor de periode 2017 t/m 2027 ook van belang welk rendement daadwerkelijk behaald werd door een belastingplichtige. Het is niet ondenkbaar dat een particulier met niet-beursgenoteerde aandelen aldus met de Wet tegenbewijsregeling box 3 uitzoekt wat het daadwerkelijke rendement was dat hij heeft behaald in dit decennium.12

De term ‘rendement’ duidt binnen de context van box 3 in het maatschappelijke debat doorgaans op direct rendement (door alle ophef omtrent rendementspercentages zou je haast vergeten dat onder het voorgestelde systeem het indirect rendement óók wordt belast via de vermogensaanwasbelasting); vanaf (mogelijk) 1 januari 2028 dient deze particulier een onderscheid te maken tussen de vruchten van deze aandelen (i.e. het dividend) en de waardeontwikkeling van de ‘stam’ (i.e. de aandelen). Een uitzondering geldt overigens voor aandelen in start-ups, die zullen worden belast volgens de vermogenswinstbelasting. In eerdere versies van het wetsvoorstel was deze uitzondering ook opgenomen voor aandelen in familiebedrijven. Aandelen in familiebedrijven kwalificeren in het huidige wetsvoorstel uitsluitend voor de vermogensaanwasbelasting. Volgens Stevens is het aannemelijk dat hieromheen wordt gestructureerd.13 Wat Stevens hiermee bedoelt, wordt evenwel niet direct duidelijk.

Dividend als vrucht van een aandeel is eenvoudig traceerbaar. Maar hoe bepaal je het indirecte rendement, ofwel hoe waardeer je jaarlijks (de waardeaangroei van) het pakket niet-beursgenoteerde aandelen? Dat dient conform het begrip ‘waarde in het economische verkeer’ te geschieden. Er is op dit punt feitelijk niets nieuws onder de zon: ook in het oude systeem dat vanaf 2001 gold, diende jaarlijks de waarde in het economische verkeer van het pakket aandelen te worden opgegeven.14 Praktisch gezien zou invoering van de vermogensaanwasbelasting voor belastingplichtigen met zo’n pakket aandelen dus niet tot een andere inspanning moeten leiden. De voorgestelde vermogensaanwasbelasting doet dan ook, met andere woorden, niet zozeer een praktisch probleem ontstaan, maar, zoals eerder opgemerkt, een ethisch probleem.15 Toch is er ook nog een ander probleem, dat typisch voorbehouden is aan niet-beursgenoteerde aandelen (en andere vermogensbestanddelen waarvan de waarde niet eenduidig is vast te stellen).

De ‘openingsbalans’

Waar de waarde en daarmee de waardeontwikkeling van een pakket van beursgenoteerde aandelen eenvoudig is vast te stellen (en aan te leveren door ketenpartners), geldt dit niet voor niet-beursgenoteerde aandelen. Hoewel de (demissionaire) staatsecretaris suggereert dat deze vergelijkbaar zijn, waarbij hij een voorbeeld aanhaalt van aandelen Ajax versus Feyenoord, is het vanuit de controlekant bezien een heel ander verhaal.16 Het komt meer dan eens voor dat belastingplichtigen het (niet-beursgenoteerde) aandelenpakket dat zij bezitten jaarlijks op de historische kostprijs (blijven) waarderen. In zo’n geval doemt de interessante vraag op wat zij aan waarde gaan aangeven als ‘openingsbalans’ per (mogelijk) 1 januari 2028. Een voortzetting van deze historische kostprijs zal met het voorgestelde systeem namelijk betekenen dat een (nieuw) risico in huis wordt gehaald dat de gehele waardeontwikkeling van het aandeel in de tijd ineens onder de vermogensaanwasbelasting wordt belast.

Hoe materieel dit probleem in de praktijk is, zal onderzoek moeten uitwijzen. Daarbij zal eerst in kaart moeten worden gebracht welk percentage van de in de box 3-aangiften opgenomen niet-beursgenoteerde aandelenpakketten over de afgelopen jaren niet in waarde is gemuteerd. Vervolgens zal van deze niet-muterende groep in kaart moeten worden gebracht in hoeveel gevallen zij vooruitlopend op de invoering van de nieuwe wet ‘ineens’ wel gaat muteren. Wanneer dit onderzoek uitwijst dat een flinke groep niet-muterende niet-beursgenoteerde aandelenpakketten in box 3-aangiften in de aankomende jaren ineens wel flink in waarde toeneemt, is er in potentie spraken van een serieus heffingslek dat een flinke negatieve invloed kan hebben op de geraamde opbrengsten van de vermogensaanwasbelasting en daarmee van de voorgestelde Wet werkelijk rendement box 3. Ondanks het mogelijk toch significante belang van dit onderwerp wordt hier met geen woord over gerept in het wetsvoorstel of in andere literatuur op dit gebied.

Dit is opvallend, want naast het budgettaire effect zal dit, wanneer het hiervóór genoemde scenario zich effectueert, ook een enorme druk op de capaciteit van de Belastingdienst leggen, naast de extra capaciteit die al nodig is als gevolg van de invoering van de Wet werkelijk rendement box 3. Wil de Belastingdienst serieus werk kunnen maken van de vermogensaanwasbelasting met betrekking tot niet-beursgenoteerde aandelenpakketten, dan is die ‘beginwaarde’ juist bijzonder relevant. Immers, bij een kunstmatige hoge waarde per (mogelijk) 1 januari 2028 zal de vermogensaanwasbelasting voor dit soort bezittingen tot een dode letter verworden zonder opbrengsten.

Een oplossing?

Uiteraard gaan we van het positieve scenario uit dat uit het onderzoek zou blijken dat het probleem niet materieel genoeg is. Stel nu dat dit niet het geval is, zou een mogelijke praktische oplossing dan gevonden kunnen worden in een anti-misbruikmaatregel die bijvoorbeeld een extra zware bewijslast op belastingplichtigen legt bij enorme waardesprongen in de (bijvoorbeeld) 2026- en 2027-IB-aangiften ten opzichte van eerdere jaren?17

Het is van belang dat de hiervoor aangehaalde problematiek onder de aandacht komt van de vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer en dit vraagt om nader onderzoek.18 Tot die tijd is het gissen naar het probleem. Daarnaast is het ook gissen naar de vraag waarom het zo stil bleef vanuit het (demissionaire) kabinet op dit punt. Zou het een impliciete handreiking zijn om tegemoet te komen aan de ethische bezwaren die kleven aan de vermogensaanwasbelasting?