Aflevering 26

Gepubliceerd op 24 juni 2025

NTFR 2025/1040 - De vermogensaanwasbelasting: toch niet zo rendabel als gedacht?

Aflevering 26, gepubliceerd op 24-06-2025 geschreven door mr. B.W.J. Konings
Met de astronomische start van de zomer op 21 juni en het bijbehorende zomerreces (4 juli tot 1 september) in zicht maakt de Tweede Kamer haast met de inventarisatie van onderwerpen die zij niet wil behandelen tot er een nieuw kabinet is. Deze lijsten van controversiële onderwerpen zijn door de verschillende vaste commissies in de week van 16 juni opgesteld en de Kamer stemt naar verwachting een week later hierover. De (fiscale) hamvraag is natuurlijk wat dit voor het op 19 mei jl. ingediende wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 betekent.1 Vanuit het ministerie van Financiën zijn evenwel geen lopende wetsvoorstellen controversieel verklaard2. Dus naar het zich laat aanzien zal de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel onder het demissionaire kabinet gewoon doorgaan.

NTFR 2025/1051 - A-G Ettema: stichting voor organisatie en coördinatie van tuchtrechtspraak advocatuur verricht met btw belaste diensten

ECLI:NL:PHR:2025:627, datum uitspraak 30-05-2025, publicatiedatum 13-06-2025
Aflevering 26, gepubliceerd op 24-06-2025 met annotatie van I. Ahmed LLM
Deze zaak heeft betrekking op de belastbaarheid van subsidies binnen de omzetbelasting. Belanghebbende verricht werkzaamheden in verband met de organisatie en de coördinatie van de tuchtrechtspraak voor de advocatuur. Zij houdt zich onder meer bezig met het ter beschikking stellen van personeel en werkplekken aan tuchtcolleges voor de advocatuur. Belanghebbende rekent geen vergoeding aan die colleges. Zij wordt in plaats daarvan gefinancierd bij wege van een jaarlijkse kostendekkende subsidie van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA).

NTFR 2025/1054 - Gerechten zijn niet verplicht om te beslissen in overeenstemming met eigen richtlijn proceskosten WOZ-taxaties

ECLI:NL:HR:2025:661, datum uitspraak 13-06-2025, publicatiedatum 13-06-2025
Aflevering 26, gepubliceerd op 24-06-2025 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen een WOZ-beschiking. Daarbij heeft belanghebbende een taxatierapport overgelegd. Het bezwaar is gegrond verklaard en de WOZ-waarde is verminderd. De heffingsambtenaar heeft geen vergoeding voor de kosten van het taxatierapport toegekend. De rechtbank kent alsnog een vergoeding toe van € 32,05, zijnde 0,5 uur maal het uurtarief van € 53 als bedoeld in de Richtlijn belastingkamers gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, vermeerderd met 21% omzetbelasting. In hoger beroep heeft de enkelvoudige kamer van het hof de vergoeding voor het taxatierapport vastgesteld op € 10,69, zijnde 1/6 uur (tien minuten) maal € 53, vermeerderd met omzetbelasting. Belanghebbende stelt daartegen cassatieberoep in. De Hoge Raad overweegt dat de richtlijn niet is aan te merken als recht in de zin van art. 79 Wet RO, omdat deze niet is vastgesteld door de gerechtsvergadering van het hof. De Hoge Raad kan daarom niet beoordelen of het hof de richtlijn heeft geschonden. De gerechten zijn er om die reden evenmin toe gehouden om op grond van algemene beginselen van behoorlijke rechtspleging in overeenstemming met de richtlijn te beslissen. Als de gerechten de richtlijn niet toepassen of wanneer zij daarvan afwijken, zijn zij er daarom ook niet toe gehouden te motiveren waarom zij dat doen.

NTFR 2025/1056 - Schending verdedigingsbeginsel omdat niet expliciet gelegenheid is gegeven om gehoord te worden

ECLI:NL:HR:2025:903, datum uitspraak 13-06-2025, publicatiedatum 13-06-2025
Aflevering 26, gepubliceerd op 24-06-2025 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Belanghebbende verricht reclamediensten voor Zwitserse AG’s. Bij de facturering is geen omzetbelasting in rekening gebracht. In 2005 is een boekenonderzoek ingesteld. Op 17 januari 2006 heeft een bespreking plaatsgevonden over het voornemen van de Belastingdienst om een naheffingsaanslag omzetbelasting op te leggen. Op 31 januari 2006 heeft de Belastingdienst een groot aantal vragen gesteld. Bij brieven van 9 en 16 februari 2006 heeft belanghebbende informatie verstrekt. Bij brief van 22 februari 2006 heeft de inspecteur medegedeeld dat de door belanghebbende verrichte reclamediensten in Nederland plaatsvinden en heeft hij dit standpunt toegelicht. De bijlage bij deze brief bevat een cijfermatig overzicht van de alsnog verschuldigde omzetbelasting. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2023/1783) heeft geoordeeld dat geen sprake is van een beperking van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Het verdedigingsbeginsel houdt in dat de inspecteur degene tot wie dat besluit is gericht de gelegenheid moet bieden zijn standpunt naar behoren kenbaar te maken voordat dat besluit wordt genomen. Dit brengt met zich mee dat de inspecteur die het voornemen heeft opgevat een bepaalde naheffingsaanslag in de omzetbelasting op te leggen, de belastingplichtige tijdig en expliciet, dat wil zeggen in niet mis te verstane bewoordingen, van de voorgenomen naheffingsaanslag op de hoogte moet stellen, onder voldoende nauwkeurige vermelding van de elementen die hij aan die naheffingsaanslag ten grondslag wil leggen. Daarbij moet hij de belastingplichtige expliciet en tijdig uitnodigen om zijn standpunten over de naheffingsaanslag kenbaar te maken. In het onderhavige geval is dat niet geschied. De inspecteur heeft dus het verdedigingsbeginsel geschonden. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat het besluitvormingsproces van de inspecteur een andere afloop had kunnen hebben en dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd.

NTFR 2025/1057 - Oplegging ambtshalve aanslag voordat aangiftetermijn is verstreken en aangifte is ingediend kan door de beugel

ECLI:NL:PHR:2025:548, datum uitspraak 16-05-2025, publicatiedatum 30-05-2025
Aflevering 26, gepubliceerd op 24-06-2025 met annotatie van mr. R. Marchal
Belanghebbende is statutair gevestigd in Luxemburg en is sinds 2003 eigenaar van een onroerende zaak in Nederland. Haar is een definitieve aanslag Vpb 2018 opgelegd waarin een zakelijke huur tot haar winst is gerekend voor het gratis gebruik van haar onroerende zaak door gelieerde personen. Die aanslag is van ambtswege opgelegd vóór het verloop van de door de inspecteur gestelde aangiftetermijn en vóór indiening van de aangifte. Hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2024:2866) heeft de inspecteur (ten dele) in het gelijk gesteld. Volgens het hof heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat de belanghebbende onzakelijk geen huur rekende voor het gebruik van haar pand door haar directeur/ultimate beneficial owner (ubo) en dat een zakelijke huur tot haar winst moet worden gerekend omdat zij huur zou hebben bedongen als zij het pand in gebruik had gegeven aan een onafhankelijke partij. De inspecteur heeft de hoogte van zijn zakelijke-huurschatting ad € 21.300 volgens het hof echter niet aannemelijk gemaakt; het hof heeft een zakelijke huuropbrengst op € 13.500 gesteld, i.e. 5% van de WOZ-waarde ad € 270.000.

NTFR 2025/1062 - Kennisgroepstandpunt kwalificatie passieve verhuur aan derden van buitenlands vastgoed

Aflevering 26, gepubliceerd op 24-06-2025 geschreven door prof. mr. dr. M.F. de Wilde
De sub-kennisgroep Pijler 2 heeft de vraag beantwoord of het door een entiteit passief verhuren van in het buitenland gehouden vastgoed aan derden kwalificeert als een vaste inrichting onder de Wet minimumbelasting 2024 (Wmb 2024) indien dit vastgoed niet is aan te merken als een vaste inrichting onder het van toepassing zijnde belastingverdrag, op grond van een bepaling die vergelijkbaar is met art. 5 OESO-Modelverdrag.