Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-04-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:2465, 23/1092 t/m 23/1095

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-04-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:2465, 23/1092 t/m 23/1095

cassatie ingesteld (rolnr HR: 25/02000)

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
22 april 2025
Datum publicatie
2 mei 2025
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2025:2465
Formele relaties
Zaaknummer
23/1092 t/m 23/1095
Relevante informatie
Art. 2 Wet OB 1968, Art. 15 Wet OB 1968, Art. 29 Wet OB 1968, Art. 37 Wet OB 1968, Art. 37d Wet OB 1968

Inhoudsindicatie

OB. Naheffing. Diverse correcties.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummers BK-ARN 23/1092 tot en met 23/1095

uitspraakdatum: 22 april 2025

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

en het incidentele hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Enschede (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 28 februari 2023, nummers LEE 21/2369, 21/2377, 21/2734 en 21/2735, ECLI:NL:RBNNE:2023:657, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

2013

1.1.

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: naheffingsaanslag 2013) opgelegd ten bedrage van € 1.819.478. Tegelijk met dit besluit is bij beschikking een bedrag van € 361.368 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 9 juli 2021 heeft de Inspecteur het bezwaar gegrond verklaard, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 1.782.221 en de belastingrente verminderd naar € 353.969.

2014

1.3.

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 een naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: naheffingsaanslag 2014) opgelegd ten bedrage van € 118.645. Tegelijk met dit besluit is bij beschikking een bedrag van € 19.932 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.4.

Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar gegrond verklaard, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 88.517 en de belastingrente verminderd naar € 14.870.

2016

1.5.

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 een naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: naheffingsaanslag 2016) opgelegd ten bedrage van € 325.823. Tegelijk met dit besluit is bij beschikking een bedrag van € 44.530 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.6.

Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar gegrond verklaard, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 5.216 en de belastingrente verminderd naar € 712.

2017

1.7.

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 een naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna: naheffingsaanslag 2017) opgelegd ten bedrage van € 69.372. Tegelijk met dit besluit is bij beschikking een bedrag van € 6.706 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.8.

Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 33.312 en de belastingrente verminderd naar € 3.220.

1.9.

Belanghebbende is tegen alle hiervoor vermelde uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen gericht tegen de naheffingsaanslagen 2014, 2016 en 2017 ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft het beroep gericht tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting 2013 gegrond verklaard, de uitspraak op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag 2013, met uitzondering van de beslissing over de proceskostenvergoeding, vernietigd, de naheffingsaanslag 2013 verminderd tot een bedrag van € 1.652.787, de beschikking belastingrente 2013 dienovereenkomstig verminderd en bepaald dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar. De Rechtbank heeft de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 360 aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 322,58.

1.10.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank met betrekking tot de naheffingsaanslag 2013. Partijen hebben als reactie op de (incidenteel) hogerberoepschriften van de andere partij verweerschriften ingediend.

1.11.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. F.H.H. Sijbers, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] . Namens de Inspecteur is verschenen [naam2] , bijgestaan door [naam3] , [naam4] , [naam5] en [naam6] . Ter zitting zijn de zaken met de volgende zaaknummers gezamenlijk en gelijktijdig behandeld: BK-ARN 23/1067 t/m 23/1072, 23/1079 t/m 23/1091 en 23/1096 t/m 23/1123. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is opgericht bij notariële akte van 10 augustus 1999. De activiteiten van belanghebbende bestaan uit het exploiteren van een vastgoedonderneming.

2.2.

De heer [naam7] (hierna: [naam7] ) hield alle certificaten van aandelen in [naam8] B.V. (hierna: [naam8] ). [naam8] hield tot 8 juli 2013 circa 57% van de aandelen in belanghebbende. De resterende circa 43 % werd tot 8 juli 2013 gehouden door [naam9] B.V. (hierna: [naam9] ). [naam7] hield 0,08% van de certificaten van aandelen in [naam9] . De andere 99,92% werd gehouden door zijn drie kinderen. Het stemrecht van de aandelen [naam8] en [naam9] berustte bij [naam7] . [naam7] was ook bestuurder van deze twee vennootschappen.

2.3.

Tot 23 januari 2018 was de heer [naam10] bestuurder van belanghebbende. Per 15 januari 2020 is [naam7] bestuurder geworden. [naam7] is ook bestuurder van [naam11] , de aandeelhouder van belanghebbende.

2.4.

Op 2 juni 2009 heeft belanghebbende een overeenkomst met [naam12] B.V., [naam13] B.V. en [naam14] B.V. (hierna gezamenlijk [naam12,13 en 14] ) gesloten waarin is overeengekomen dat belanghebbende de projectontwikkeling van de gronden van de [naam12,13 en 14] -vennootschappen voor haar rekening neemt. De overeenkomst is aangegaan voor de duur van 15 jaar, met mogelijkheid tot verlenging. Ook is overeengekomen dat de projectwinst op de gronden voor belanghebbende is, tegen een betaling van de boekwaarde plus een winstopslag van 8% aan [naam12,13 en 14] . In de overeenkomst is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:

“De overeenkomst is tussentijds niet opzegbaar behoudens in de navolgende gevallen:

a. wanneer een partij surseance van betaling aanvraagt, dan wel in staat van faillissement wordt verklaard;

b. wanneer een der partijen ernstig tekort schiet in de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst, dat voortzetting daarvan in redelijkheid niet langer kan worden verlangd.

Artikel 6. Verplichting tot betaling schadevergoeding

De partij, bij wie de oorzaak is gelegen van tussentijdse beëindiging van deze overeenkomst, waarmee derhalve bedoeld wordt de partij die surseance van betaling aanvraagt, in staat van faillissement komt te verkeren, dan wel ernstig tekort schiet in de nakoming van de verplichtingen uit deze overeenkomst, hierna te noemen “de nalatige partij” is aan de andere partij verplicht om de deswege veroorzaakte schade volledig te vergoeden.”

2.5.

Op 9 juni 2009 heeft belanghebbende de wederpartijen bij de overeenkomst van 2 juni 2009 in gebreke gesteld voor het niet nakomen van de overeenkomst. Daarbij vordert belanghebbende schadevergoeding ten bedrage van € 2.000.000.000. Per brief van 24 juli 2012 heeft belanghebbende deze vordering aangevuld, waarin – voor zover hier van belang – het volgende is opgenomen:

“Conform artikel 6 van de ontwikkelingsovereenkomst d.d. 2 juni 2009 vorderen wij bij deze de directe schade, nu geraamd op EUR 3.750.000.000 (drie driekwart miljard Euro) (25.000 – 35.000 kavels à € 125.000 per kavel). Wij beraden ons op nadere onderbouwing van de schadevordering.”

2.6.

Belanghebbende heeft aan [naam15] B.V. (hierna: [naam15] ) opdracht gegeven tot de bouw van woningen in [plaats1] , [plaats2] en [plaats3] . Tussen belanghebbende en [naam15] is een geschil ontstaan over de betaling van vervallen en nog in te dienen facturen. Om het geschil te beëindigen, zijn partijen een vaststellingsovereenkomst overeengekomen met dagtekening 8 maart 2012 (hierna: de vaststellingsovereenkomst). Daarin staat, voor zover relevant:

Overeenkomst

1. Partijen stellen vast dat [belanghebbende] per zeven februari tweeduizend twaalf aan [naam15] een bedrag opeisbaar verschuldigd is van negenhonderddrieënveertigduizend vierhonderdvijfendertig euro en drieënnegentig eurocent (€ 943.435,93) inclusief omzetbelasting (conform de aan deze akte te hechten bijlage, genummerd 1). Op achttien januari tweeduizend twaalf heeft een deelbetaling plaatsgevonden van vierhonderdvijftigduizend euro (€ 450.000,00) inclusief omzetbelasting. Parttijen stellen vast dat deze vierhonderdvijftigduizend euro (€ 450.000,00) wordt aangewend om de oudst vervallen facturen te voldoen als volgt:

[…]

Mitsdien resteert er een bedrag van vierhonderddrieënnegentigduizend vierhonderdvijfendertig euro en drieënnegentig eurocent (€ 493.435,93) inclusief omzetbelasting dat vervallen en opeisbaar is.

2. De gefactureerde maar nog niet vervallen termijnen bedragen tezamen vijfhonderdtweeënzeventigduizend vier euro en zestig eurocent (€ 572.004,60) inclusief omzetbelasting (conform gemelde bijlage genummerd 1, openstaand minus vervallen).

3. De nog niet gefactureerde termijnen en meerwerken [plaats3] fase twee (2) en drie (3) bedragen vijfhonderdvierenzeventigduizend vijfhonderdzeven euro en zevenentachtig eurocent (€ 574.507,87) exclusief omzetbelasting, zijnde zeshonderddrieëntachtigduizend zeshonderdvierenzestig euro en zevendertig eurocent (€ 683.664,37) inclusief omzetbelasting (conform de aan deze akte te hechten bijlage genummerd 2).

Voorts heeft (en behoudt) [naam15] het recht om nader meerwerk voor [plaats3] fase twee (2) en drie (3) te factureren, indien dit door [belanghebbende] wordt opgedragen. Dit is zo afgesproken en vastgesteld alsdan bij opdracht direct volledig betaald door [belanghebbende].

4. [ [belanghebbende] zal vanaf heden (veertien maanden lang) op de laatste vrijdag van elke maand een deelbetaling van éénhonderdtienduizend euro (€ 110.000,00) exclusief omzetbelasting (zijnde éénhonderddertigduizend negenhonderd euro (€ 130.900,00) inclusief omzetbelasting) doen totdat alle sub 1, in de laatste zin, sub 2 en sub 3 hiervoor genoemde bedragen […] met een totaal van éénmiljoen zevenhonderdtweeëntwintigduizend negenhonderdvierenzestig euro en éénenveertig eurocent (€ 1.722.964,41) zijn betaald. De betaling van februari tweeduizend twaalf wordt nabetaald op vrijdag negen maart tweeduizend twaalf, de tweede betaling vindt plaats op vrijdag dertig maart tweeduizend twaalf, de derde op vrijdag zeventwintig april tweeduizend twaalf enzovoorts. De hiervoor genoemde maandelijkse betalingen zullen niet vooruitlopen op hetgeen [belanghebbende] verschuldigd is aan [naam15] op grond van de tussen partijen toepasselijke overeenkomsten gedateerd twintig en zeventwintig mei tweeduizend tien, zijnde betalingen gekoppeld aan de voortgang van de bouw […]

4. [ Indien [belanghebbende] niet tijdig aan haar betalingsverplichtingen voldoet is zij direct in verzuim. [naam15] zal in geval van niet tijdige betaling door [belanghebbende], [belanghebbende] éénmaal de kans bieden om binnen een week alsnog te betalen. Als dan niet alsnog wordt betaald binnen de gevraagde termijn is de totaalsom ad éénmiljoen zevenhonderdtweeëntwintigduizend negenhonderdvierenzestig euro en éénenveertig eurocent (€ 1.722.964,41) (plus eventuele boetes) direct volledig opeisbaar.

[…]

7. [ [Belanghebbende] doet bij deze uitdrukkelijk afstand van haar recht op opschorting van betalingen, welke afstand van recht door [naam15] wordt aangenomen. [Belanghebbende] heeft niet het recht de hiervoor bedoelde betalingen te weigeren of op te schorten, op welke grondslag dan ook.

7. [ […]”

2.7.

Belanghebbende heeft op 28 november 2013 aan de curator van [naam15] bericht dat zij een vordering indient in verband met – kort samengevat – door [naam15] niet herstelde gebreken en niet gedane (af)bouw van kavels ter hoogte van € 852.918,50 inclusief omzetbelasting. Zij heeft daarbij alle betalingen opgeschort ter verrekening van de schade. Voort schrijft zij:

“[Belanghebbende] heeft tot op heden geen facturen mogen ontvangen van de gebouwde woningen, waardoor zij thans nog steeds niet de BTW heeft kunnen verrekenen en hierdoor de bankrente misloopt. [Belanghebbende] verzoekt en voor zoveel nodig sommeert de curator om binnen 14 dagen na heden de facturen van de bouw van de woningen aan [belanghebbende] toe te laten komen.”

2.8.

Uit de crediteurenkaart van [naam14] B.V. volgt dat op 12 en 26 april, 31 mei en 17 juli 2013 deelbetalingen zijn gedaan telkens ter hoogte van € 130.900 aan [naam15] . Op diezelfde crediteurenkaart staat ook met boekdatum 31 december 2013 als “nog te ontvangen facturen na faill” € 712.484,81 credit geboekt. Het boekstuknummer is [nummer1] .

2.9.

Belanghebbende heeft in 2011 diverse grondposities verworven van [naam12,13 en 14] . Belanghebbende heeft ter zake van deze transacties € 1.545.104,93 aan omzetbelasting betaald. Deze omzetbelasting heeft belanghebbende in 2011 in aftrek gebracht.

2.10.

Rechtbank Overijssel heeft in haar vonnis van 4 september 20131 levering van de grondposities (zie hiervoor onder 2.9) vernietigd, zowel voor zover die rechtshandelingen zien op verkoop en koop als op de juridische levering en feitelijke overdracht van de onroerende zaken en de verrekening van de koopsom(men) door belanghebbende met haar vorderingen, en de bij die leveringen betrokken partijen opgedragen de leveringen ongedaan te maken binnen zeven dagen na haar vonnis.

2.11.

Belanghebbende heeft de betreffende grondposities in 2013 teruggeleverd aan [naam12,13 en 14] . Hierbij is geen omzetbelasting in rekening gebracht, noch voldaan.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de naheffingsaanslagen 2013, 2014, 2016 en 2017 terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Ten aanzien van de hoogte van de naheffingsaanslagen is het volgende in geschil:

- aansluitverschillen (2013),

- correctie wegens teruglevering grondpositie (2013)

- aftrek facturen met andere tenaamstelling (2013)

- aftrek voorbelasting boekstuknummer 1361490 (2013)

- correctie creditfacturen (2014)

- correctie factuur 68:904 (2014)

- correctie privékosten (2014)

- correctie aansluitverschillen (2016)

- correctie verkoop lijmkraan (2016)

- correctie aftrek voorbelasting (2017)

3.2.

De Inspecteur bepleit in incidenteel hoger beroep – net als in eerste aanleg – ten aanzien van de naheffingsaanslag 2013 een vermindering tot € 1.715.487. De correctie inzake creditnota’s ad € 66.733.66 kan volgens de Inspecteur vervallen, zodat de bij uitspraak op bezwaar verminderde naheffingsaanslag 2013 verder dient te worden verminderd tot € 1.715.487 (= € 1.782.221 -/- € 66.734).

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing