Rechtbank Noord-Nederland, 28-02-2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:657, LEE 21/2369, LEE 21/2377, LEE 21/2734 en LEE 21/2735
Rechtbank Noord-Nederland, 28-02-2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:657, LEE 21/2369, LEE 21/2377, LEE 21/2734 en LEE 21/2735
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 28 februari 2023
- Datum publicatie
- 7 maart 2023
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2025:2465, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- LEE 21/2369, LEE 21/2377, LEE 21/2734 en LEE 21/2735
- Relevante informatie
- Art. 8:42 Awb, Art. 37d Wet OB 1968, Art. 15 Wet OB 1968
Inhoudsindicatie
Onderdeel van een cluster zaken van (navorderings/naheffings)aanslagen naar aanleiding van een boekenonderzoek.
In geschil zijn onder meer de volgende punten:
- Schending artikel 8:42 van de Awb;
- Schending zorgvuldigheidsbeginsel bij het opleggen van de aanslagen;
- Correctie vooraftrek diverse facturen;
- Correctie levering percelen zonder omzetbelasting;
- Aansluitingsverschillen;
- Bijtelling voertuig.
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 21/2369, LEE 21/2377, LEE 21/2734 en LEE 21/2735
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 28 februari 2023 in de zaken tussen
[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. F.H.H. Sijbers),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Enschede, verweerder
(gemachtigde: drs. [gemachtigde verweerder] ).
Procesverloop
2013
Verweerder heeft over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 aan eiseres met dagtekening 27 december 2018 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.819.478. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 361.368 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 9 juli 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 1.782.221. De belastingrente heeft verweerder overeenkomstig verminderd naar € 353.969.
2014
Verweerder heeft over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 aan eiseres met dagtekening 26 februari 2019 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 118.645. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 19.932 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 2 juli 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 88.517. De belastingrente heeft verweerder overeenkomstig verminderd naar € 14.870.
2016
Verweerder heeft over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 aan eiseres met dagtekening 28 mei 2020 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 325.823. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 44.530 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 30 juli 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 5.216. De belastingrente heeft verweerder overeenkomstig verminderd naar € 712.
2017
Verweerder heeft over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 aan eiseres met dagtekening 28 mei 2020 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 69.372. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 6.706 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 30 juli 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 33.312. De belastingrente heeft verweerder overeenkomstig verminderd naar € 3.220.
Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft deze beroepen als volgt geregistreerd:
Zaaknummer |
Naheffingsaanslag en tijdvak |
LEE 21/2369 |
Naheffingsaanslag OB 2014 |
LEE 21/2377 |
Naheffingsaanslag OB 2013 |
LEE 21/2734 |
Naheffingsaanslag OB 2016 |
LEE 21/2735 |
Naheffingsaanslag OB 2017 |
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2022 en 1 november 2022.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door mr. B.F.M. de Koning. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [medewerker verweerder] , bijgestaan door drs. [medewerker verweerder] RA, [medewerker verweerder] Msc RA, mr. [medewerker verweerder] en mr. [medewerker verweerder] . Ter zitting zijn de volgende zaken gezamenlijk behandeld:
Eiser(es) |
Zaaknummer(s) |
[eiseres] |
LEE 18/2918, LEE 20/2747 tot en met LEE 20/2750, LEE 21/1635, LEE 21/1637, LEE 21/2734, LEE 21/2735, LEE 21/2369 en LEE 21/2377 |
[B BV] |
LEE 20/2751 |
[C BV] |
LEE 20/2742 tot en met LEE 20/2744, LEE 21/1630, LEE 21/3421 en LEE 22/1396 |
[D BV] |
LEE 20/3486 t/m LEE 20/3490, LEE 21/1829, LEE 21/1831, LEE 21/1832 en LEE 22/2831 |
[E BV] |
LEE 21/1627 en LEE 21/1628 |
[F BV] |
LEE 21/1623 tot en met LEE 21/1625 |
[X] |
LEE 20/3491 tot en met LEE 20/3496 en LEE 21/3735 |
Hierna gezamenlijk ook wel aangeduid als ‘eisers.’
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1. Eiseres is opgericht bij notariële akte van [datum] 1999. De activiteiten van eiseres bestaan uit het exploiteren van een vastgoedonderneming.
1.2. De heer [X] ( [X] ) hield alle certificaten van aandelen in [G BV] ( [G BV] ). [G BV] hield tot 8 juli 2013 circa 57% van de aandelen in eiseres. De resterende circa 43 % werd tot 8 juli 2013 gehouden door [D BV] ( [D BV] ). [X] hield 0,08% van de certificaten van aandelen in [D BV] . De andere 99,92% werd gehouden door zijn 3 kinderen. Het stemrecht van de aandelen [G BV] en [D BV] berustte bij [X] . [X] was ook bestuurder van deze twee vennootschappen.
1.3. Tot 23 januari 2018 was de heer [Y1] bestuurder van eiseres. Daarna is [X] directeur geworden.
1.4. Eiseres kwalificeert als ondernemer voor de omzetbelasting. Zij maakt geen deel uit van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting.
1.5. Op 2 juni 2009 heeft eiseres een overeenkomst met [J BV] , [K BV] en [D2 BV] (hierna gezamenlijk [I/D2] ) gesloten waarin is overeengekomen dat eiseres de projectontwikkeling van de gronden van de [I] -vennootschappen voor haar rekening neemt. De overeenkomst is aangegaan voor de duur van 15 jaar, met mogelijkheid tot verlenging. Ook is overeengekomen dat de projectwinst op de gronden voor eiseres is, tegen een betaling van de boekwaarde plus een winstopslag van 8% aan [I/D2] . In de overeenkomst is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“De overeenkomst is tussentijds niet opzegbaar behoudens in de navolgende gevallen:
a. wanneer een partij surseance van betaling aanvraagt, dan wel in staat van faillissement wordt verklaard;
b. wanneer een der partijen ernstig tekort schiet in de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst, dat voortzetting daarvan in redelijkheid niet langer kan worden verlangd.
Artikel 6. Verplichting tot betaling schadevergoeding
De partij, bij wie de oorzaak is gelegen van tussentijdse beëindiging van deze overeenkomst, waarmee derhalve bedoeld wordt de partij die surseance van betaling aanvraagt, in staat van faillissement komt te verkeren, dan wel ernstig tekort schiet in de nakoming van de verplichtingen uit deze overeenkomst, hierna te noemen “de nalatige partij” is aan de andere partij verplicht om de deswege veroorzaakte schade volledig te vergoeden.”
1.6. Op 9 juni 2009 heeft eiseres de wederpartijen bij de overeenkomst van 2 juni 2009 in gebreke gesteld voor het niet nakomen van de overeenkomst. Daarbij vordert eiseres schadevergoeding ten bedrage van € 2.000.000.000. Per brief van 24 juli 2012 heeft eiseres deze vordering aangevuld, waarin – voor zover hier van belang – het volgende is opgenomen:
“Conform artikel 6 van de ontwikkelingsovereenkomst d.d. 2 juni 2009 vorderen wij bij deze de directe schade, nu geraamd op EUR 3.750.000.000 (drie driekwart miljard Euro) (25.000 – 35.000 kavels à € 125.000 per kavel). Wij beraden ons op nadere onderbouwing van de schadevordering.”
1.7. Eiseres heeft in 2011 diverse grondposities verworven van [I/D2] . Eiseres heeft ter zake van deze transacties € 1.545.104,93 aan omzetbelasting betaald. Deze omzetbelasting heeft eiseres in 2011 in aftrek gebracht.
1.8. Rechtbank Overijssel heeft in haar vonnis van 4 september 20131 geoordeeld dat de levering van de grondposities (zie hiervoor onder 1.7.) ongedaan gemaakt moest worden.
Eiseres heeft de betreffende grondposities in 2013 terug geleverd. Hierbij is geen omzetbelasting in rekening gebracht en/of afgedragen.
1.9. Per brief met dagtekening 9 november 2017 heeft de contactambtenaar AWR van de Belastingdienst het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie verzocht om de FIOD Almelo toestemming te geven om hem (kopieën van) processen-verbaal en gegevensdragers te verstrekken die in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar onder meer [X] zijn opgemaakt dan wel in beslag zijn genomen, met name informatie over de betrokkenheid van [X] bij afgezonderd particulier vermogen. Deze toestemming is op 13 december 2017 verleend.
1.10. Verweerder heeft een boekenonderzoek ingesteld bij eiseres. Het boekenonderzoek is aangekondigd per brief van 24 januari 2018. Het onderzoek is later uitgebreid met aan eiseres gelieerde vennootschappen. Op 8 april 2020 heeft verweerder aan de betreffende vennootschappen de definitieve controlerapporten van het boekenonderzoek verzonden.
1.11. Verweerder heeft per brief van 6 november 2018 aangekondigd voornemens te zijn om ter behoud van rechten een naheffingsaanslag omzetbelasting op te leggen over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 en eiseres in de gelegenheid gesteld om hier binnen 2 weken op te reageren. Eiseres heeft niet gereageerd.
1.12. Verweerder heeft met dagtekening 27 december 2018 een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 opgelegd naar een verschuldigde omzetbelasting van € 1.819.478. Dit bedrag is blijkens de brief van 6 november 2018 (zie 1.11.) als volgt opgebouwd:
“1. Aansluiting aangifte omzetbelasting
Volgens de aangifte omzetbelasting 2013 bedraagt de verschuldigde omzetbelasting € 1.727.294 en de te claimen voorbelasting € 1.579.986. Per saldo
is € 147.308 aangegeven en afgedragen.
Volgens de administratie 2013 bedraagt de verschuldigde omzetbelasting € 465.384,46 (grootboekrekeningen 1500 en 1502) en de te claimen voorbelasting € 290.518,01 (grootboekrekeningen 1510, 1511 en 1521). Per saldo moet € 174.866,45 aangegeven en afgedragen worden.
Daarnaast is over de maanden januari, maart en december geen aangifte ingediend, terwijl in die maanden wel facturen met omzetbelasting zijn verstuurd.
Tot op heden is niet gebleken waarom er een (aanmerkelijk) verschil zit tussen de administratie en de aangifte omzetbelasting. Het verschil ad € 27.558,45
(€ 174.866,45 minus € 147.308) dient gecorrigeerd te worden.
De correctie bedraagt: meer verschuldigde omzetbelasting € 27.558,45.
2 Levering percelen
Op basis van een gerechtelijke vonnis in augustus 2013 heeft [eiseres] alle verworven grondposities moeten terug leveren. Daarbij is een ‘machtiging waardeloosverklaring’ d.d. 12 september 2013 opgemaakt door de notaris. [eiseres] heeft geen omzetbelasting afgedragen over de terug levering.
Op basis van een specificatie die op 4 april 2018 van de heer [medewerker eiseres] ontvangen is, blijkt dat in totaal C 1.545.104,93 aan BTW is gefactureerd in 2011.
Tot op heden is niet aangetoond dat de terug levering terecht zonder omzetbelasting zou kunnen plaatsvinden.
De correctie bedraagt: meer verschuldigde omzetbelasting € 1.545.104,93.
3. Vergoedingen zonder omzetbelasting
Uit de administratie blijkt dat diverse vergoedingen zijn verantwoord zonder daarover omzetbelasting te berekenen.
(…)
Tot op heden is niet aangetoond dat de verantwoorde boekingen en opgemaakte facturen terecht zonder omzetbelasting hebben plaatsgevonden. In totaal lijkt
€ 33.325,05 (21% van € 39.600 + € 32.161,70 + € 18.786 + € 18.786 + € 39.757 + € 9.600) te weinig omzetbelasting aangegeven.
De correctie bedraagt: meer verschuldigde omzetbelasting € 33.325,05.
4 Onjuiste tenaamstelling
In de administratie zijn facturen aangetroffen die niet zijn gefactureerd aan [eiseres] .
Op 27 mei 2013 is een factuur van [administratie- en advieskantoor] gestuurd aan [D BV] met omschrijving ‘Advieskosten inzake instandhouding familiekapitaal’. Verder staat op de factuur een handgeschreven notitie: ‘prijsafspraak: € 16.194,64’.
Uit de administratie van [eiseres] blijkt dat deze factuur bij [eiseres] is verantwoord onder boekstuknummer 13681485 en dat de gefactureerde omzetbelasting ad
€ 2.810,64 is geclaimd. De voorbelasting is onterecht door [eiseres] geclaimd aangezien [eiseres] niet de afnemer van de prestatie is.
Op 20 december 2013 is een factuur van Gemeente [plaats] gestuurd aan [I BV] ad € 151.283,88 inclusief € 26.255,88 BTW met omschrijving ‘bijdr. in derving rente’.
Uit de administratie van [eiseres] blijkt dat deze factuur bij [eiseres] is verantwoord onder boekstuknummer 13681483 en dat de gefactureerde omzetbelasting ad € 26.255,88 is geclaimd.
De voorbelasting is onterecht door [eiseres] geclaimd aangezien [eiseres] niet de afnemer van de prestatie is.
De correctie bedraagt: meer verschuldigde omzetbelasting € 29.066,52.
5 Boekstuknummer 13681490
Op 31 december 2013 is € 113.758,08 verantwoord op grootboekrekening 1511 ‘BTW inkopen 2l%’ met omschrijving “nog te ontvangen facturen na faill”. Het betreft boekstuknummer 13681490.
(…)
Allereerst is het recht op te claimen voorbelasting niet aangetoond middels een factuur. Verder is niet aangetoond welke levering of dienst dit betreft. Ook is onduidelijk in hoeverre sprake is van een met omzetbelasting belaste prestatie.
Tenslotte is het aangetroffen document niet in overeenstemming met de bankstukken en jaarstukken, waardoor onduidelijk is of de berekening van de voorbelasting juist is.
Tot op heden is de rechtmatigheid van de geclaimde voorbelasting niet aangetoond.
De correctie bedraagt: meer verschuldigde omzetbelasting € 113.758,08.