Aflevering 1

Op 8 juli 2022 vond in de mr. L.E. Visserzaal van de Hoge Raad het symposium ter ere van het 10-jarig bestaan van de civiele prejudiciële vragenprocedure plaats. In dit artikel, dat ter ere van dit jubileum is geschreven, gaan de auteurs in op de overeenkomsten en verschillen tussen de fiscale en civiele prejudiciële vragenprocedure. Zij gaan voorts in op de ervaringen en bevindingen van twee van de zes bij fiscale prejudiciële vragenprocedures betrokken groepen (i) fiscale feitenrechters die prejudiciële vragen aan de Hoge Raad hebben gesteld en ter gelegenheid van het civiele symposium zijn geënquêteerd en (ii) procespartijen/procesvertegenwoordigers. Een vraag die daarbij opkomt is of – net als in het civiele recht – over een succesvol vehikel kan worden gesproken. Het antwoord op deze vraag is niet eensluidend.

Het bepalen van zowel het belastbaar als het premieloon voor een aanmerkelijkbelanghouder leidt in de praktijk regelmatig tot verwarring. Zeker als ook de doorbetaaldloonregeling wordt toegepast. De auteur wil met deze bijdrage proberen die verwarring zo veel mogelijk weg te nemen.

De toepassing van de vrijheid van kapitaalverkeer is bij het Europese Hof van Justitie nog altijd aan de orde van de dag. Dat is ook niet vreemd aangezien beleggen alsmaar in populariteit blijft toenemen. Dit brengt uiteraard ook nieuwe vraagstukken over de werking van de interne kapitaalmarkt met zich mee. Meer concreet is de aanleiding voor dit artikel de jurisprudentie die de afgelopen jaren is verschenen ten aanzien van in het buitenland gevestigde beleggingsfondsen en hun verzoeken tot teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting met een beroep op het EU-recht. Ook het begrip doelvermogen komt in deze jurisprudentie expliciet aan bod. De manier waarop roept in de praktijk echter verschillende vragen op. In hoeverre is bijvoorbeeld de wijze waarop doelvermogens, die in Nederlandse aandelen beleggen, in de Nederlandse dividendbelastingheffing worden betrokken in overeenstemming met het Unierecht? De auteur gaat op deze vraag in vanuit het perspectief van de teruggaafregeling. Alvorens aan deze vraag toe te komen wordt eerst een omschrijving van het begrip doelvermogen gegeven en de subjectieve belastingplicht voor de dividendbelasting geanalyseerd.