Aflevering 7

Gepubliceerd op 16 februari 2017

NTFR 2017/386 - Financiën grijpt naar paardenmiddel van naming en shaming

Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2017 geschreven door mr. J. Berns
In tijden dat je zelf onder vuur ligt is het altijd prettig de aandacht te kunnen verleggen naar een gemeenschappelijke vijand. De Belastingdienst beleeft op dit moment geen gemakkelijke tijden, staatssecretaris Wiebes van Financiën in het bijzonder. Mede met het oog op de aankomende verkiezingen verkeert hij in een weinig benijdenswaardige positie. Zijn informele manier van werken breekt hem intern kennelijk op, om met de woorden van de staatssecretaris zelf te spreken. Gelukkig voor de uitstraling is er die gemeenschappelijke vijand waarbij de staatssecretaris zich ook van zijn ferme en formele kant kan laten zien: de belastingontduiker. Dat is altijd raak. De adviseur moet het daarbij nu ook nadrukkelijk gaan ontgelden.

NTFR 2017/387 - Tweede Kamervragen beantwoord over de gevolgen van een 'valse echtscheiding'

Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2017
De staatssecretaris van Financiën heeft, mede namens de minister van Binnenlandse Zaken, Tweede Kamervragen beantwoord naar aanleiding van het bericht ‘Cashen met valse echtscheiding populair’. In de beantwoording komen de verschillen aan de orde tussen samenlevende echtelieden en gescheiden echtelieden, in beide gevallen met kinderen. In de netto-inkomens in beide situaties zitten vanzelfsprekend verschillen. De staatssecretaris bevestigt desgevraagd dat het aantal eenoudergezinnen de laatste twintig jaar is gestegen, maar er waren geen grote afwijkingen met de prognoses van het CBS.

NTFR 2017/389 - Nederlandse veehouderij is niet verplaatst naar Duitsland maar gestaakt

ECLI:NL:HR:2017:202, datum uitspraak 10-02-2017, publicatiedatum 10-02-2017
Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2017 met annotatie van drs. N.M. Ligthart
Belanghebbende exploiteerde een melkveehouderij in Nederland. Begin 2000 is besloten om het melkquotum, de veestapel, de bedrijfsgebouwen, de grond en de overige onroerende zaken in te brengen in een bv. Daarbij is door belanghebbende een winstrecht bedongen. Vervolgens heeft belanghebbende in april/mei 2000 in Duitsland melkquota en gronden gepacht en een boerderij gekocht. Hierna zijn de Nederlandse boerderij, de melkquota en de landbouwgronden verkocht aan derden. Een aantal onderdelen van het Nederlandse bedrijf zijn overgebracht naar Duitsland. Hof Arnhem-Leeuwarden (22 september 2015, nr. 14/00037, NTFR 2015/2736) heeft, aan de hand van de criteria van HR 19 maart 2010, nr. 08/01448, NTFR 2010/719 geoordeeld dat de Nederlandse veehouderij van belanghebbende niet is verplaatst naar Duitsland maar is gestaakt, omdat de identiteit niet dezelfde is gebleven. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel. Verder heeft het hof geoordeeld dat uitstel van winstneming van het bij de bv bedongen winstrecht niet mogelijk is, omdat het winstrecht was bedongen ter zake van winst van een verkochte onderneming en bovendien de waarde van het winstrecht kon worden geschat. Ook dat oordeel wordt door de Hoge Raad, onder verwijzing naar de conclusie van A-G Niessen (31 mei 2016, nr. 15/04645, NTFR 2016/1951) onderschreven.

NTFR 2017/392 - Tuin, erf en oprit vallen onder het begrip 'ondergrond bedrijfswoning'

ECLI:NL:HR:2017:193, datum uitspraak 10-02-2017, publicatiedatum 10-02-2017
Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2017
Belanghebbende exploiteerde een landbouwbedrijf. In oktober 2009 heeft hij de boerderij verkocht. Hierbij heeft hij een herinvesteringsreserve (HIR) gevormd, die belanghebbende heeft afgeboekt op de aanschafkosten van een nieuwe bedrijfswoning. Belanghebbende dient af te rekenen over de boekwinst van de ondergrond bij de woning die was behaald tussen 1 april 1986 en het moment van de eigendomsoverdracht. In geschil is de oppervlakte van de ondergrond behorende bij de woning en dus de waarde van de ondergrond. Hof Amsterdam (9 februari 2016, nrs. 15/00609 en 15/00610, NTFR 2016/1054) heeft geoordeeld dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de ondergrond op 500m² dient te worden vastgesteld. Het begrip ‘ondergrond bedrijfswoning’ moet naar het oordeel van het hof in ruime zin worden opgevat. Een tuin, erf en oprit bij een bedrijfswoning moeten naar het oordeel van het hof voor de toepassing van de landbouwvrijstelling op dezelfde wijze worden gekwalificeerd als de grond onder de bedrijfswoning, omdat dergelijke grond niet (nagenoeg geheel) wordt aangewend in het kader van het landbouwbedrijf. Voorts is het hof van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming (WEVAB) gelijk is aan de gerealiseerde verkoopprijs. Dat op de grond een landbouwbestemming rust en dat de grond ten tijde van de verkoop conform deze agrarische bestemming in gebruik is, betekent niet dat de betaalde prijs de prijs is voor de grond met agrarische bestemming. De koper had verzocht om een ontheffing van het bestemmingsplan, zodat aannemelijk was dat hij een prijs had betaald die was gebaseerd op een andere dan agrarische aanwending.

NTFR 2017/393 - PEB; elders verzekerd deel pensioenaanspraken

Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2017
In deze brief aan de Eerste Kamer gaat de staatssecretaris van Financiën in op de situatie dat een deel van het pensioen in eigen beheer (PEB) elders verzekerd is, en het verschil hierbij tussen een bepaald elders verzekerd deel en een onbepaald elders verzekerd deel. Hiermee geeft hij uitvoering aan een toezegging die hij heeft gedaan tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen. Tevens wordt in de brief ingegaan op de gevolgen van dit wetsvoorstel voor beide varianten. De staatssecretaris houdt hierbij vast aan zijn lijn dat na afloop van de coulancetermijn geen overgang van elders verzekerde pensioenaanspraken naar het eigenbeheerlichaam meer kan plaatsvinden.

NTFR 2017/394 - Tweede Kamer stemt in met Novelle Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen

Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2017
De novelle Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen is op 9 februari 2017 door de Tweede Kamer als hamerstuk afgedaan. Inmiddels is van de behandeling een ongecorrigeerd stenogram beschikbaar gesteld (10 februari 2017). De beoogde datum van inwerkingtreding van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen en de novelle is 1 april 2017. Aan de ‘overige fiscale pensioenmaatregelen’ zal terugwerkende kracht worden verleend tot en met 1 januari 2017. Zie ook het eerdere bericht in NTFR 2017/249.

NTFR 2017/395 - Nederlandse echtgenote van Duitse diplomaat is niet verzekerd voor AOW

ECLI:NL:HR:2017:184, datum uitspraak 10-02-2017, publicatiedatum 10-02-2017
Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2017 met annotatie van T. El Ouardi
Belanghebbende, een Nederlandse, is op 15 juli 1993 (weer) met haar gezin in Nederland komen wonen in verband met de functie van haar Duitse echtgenoot bij de Duitse ambassade, die hij heeft vervuld van 15 april 1993 tot en met 1 september 1998. Belanghebbende verrichtte geen betaalde arbeid. De CRvB (15 april 2016, nr. 11/4721) heeft geoordeeld dat belanghebbende in de periode 26 juli 1993-31 juli 1998 niet verzekerd is voor de AOW. In cassatie benadrukt de Hoge Raad dat hij met betrekking tot uitspraken van de CRvB een beperkt toetsingskader heeft. Klachten over procedurefouten, feitenvaststelling en vooringenomen gedrag vallen daarbuiten. Onder verwijzing naar de conclusie van A-G Wattel (18 oktober 2016, nr. 16/02824, NTFR 2016/2775) oordeelt de Hoge Raad dat belanghebbende op grond van de toepasselijke regeling(en) niet tot de kring van de verzekerden behoort in bedoelde periode. Van discriminatie is volgens de Hoge Raad geen sprake. De situatie van belanghebbende is namelijk niet vergelijkbaar met die van ingezetenen die geen gezinslid van een buitenlandse diplomaat zijn, en belanghebbende wordt niet anders behandeld dan een ongehuwd met een buitenlands diplomaat in Nederland in gezinsverband samenwonende levenspartner.

NTFR 2017/398 - Voortgang vervallen tijdklemmen kapitaalverzekeringen

Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2017
Staatssecretaris Wiebes van Financiën heeft de Tweede Kamer en de Eerste Kamer geïnformeerd over het vervallen van de tijdklemmen voor kapitaalverzekeringen. Aanleiding is de toezegging die is gedaan in het kader van het bij de Wet Overige Fiscale Maatregelen (OFM) 2017 aangenomen amendement Omtzigt/Ronnesom de tijdklemmen van kapitaalverzekeringen bij Koninklijk Besluit geheel te laten vervallen. De toezegging is de impact (voor Nederlandse verzekeraars) te onderzoeken van het vervallen van de tijdklemmen, waardoor kapitaalverzekeringen eerder tot uitkering komen. Door OFM 2017 kan de tijdklem al in bepaalde situaties vervallen. Het amendement bepaalt dat de tijdklemmen in alle situaties vervallen. Voortijdige afkoop blijkt doorgaans niet gunstig voor consumenten. De financiële prikkel is veelal negatief. Toch verwachten het Verbond van Verzekeraars (het Verbond) en de Nederlandse Vereniging van Banken (de NVB) dat afkoop zal plaatsvinden. De staatssecretaris concludeert dat – met enig voorbehoud – de impact beperkt lijkt. Hij stelt de Tweede Kamer een Koninklijk Besluit voor met ingangsdatum 1 april 2017.

NTFR 2017/403 - Ten onrechte verhuurdersheffing verschuldigd door medegerechtigde aan wie WOZ-beschikking is bekendgemaakt

ECLI:NL:PHR:2016:1426, datum uitspraak 28-12-2016, publicatiedatum 27-01-2017
Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2017 met annotatie van drs. R. van Haperen
Belanghebbende is met twee compagnons voor gelijke delen mede-eigenaar van twintig gereguleerde huurwoningen in de zin van de Wet verhuurderheffing (WVh). De WOZ-beschikkingen voor alle twintig woningen zijn aan hem bekendgemaakt, waardoor hij ingevolge art. 3 en 4 WVh als enige belastingplichtig is en heffing verschuldigd is over de gemiddelde waarde van tien huurwoningen (na aftrek van de heffingvrije voet ad tien woningen). Belanghebbende heeft de verschuldigde verhuurderheffing (€ 193) op aangifte voldaan en daar bezwaar tegen gemaakt. Hij meent dat hij geen verhuurderheffing is verschuldigd omdat een derde van twintig woningen beneden de heffingvrije voet van tien woningen blijft. Door woningen in mede-eigendom uitsluitend in aanmerking te nemen bij degene aan wie de gemeente toevallig de WOZ-beschikking bekendmaakt, ontstaan volgens de belanghebbende willekeurige en onredelijke uitkomsten, dan wel een voor de belanghebbende buitensporige last.

NTFR 2017/404 - Geen overgangsrecht schenkvrijstelling 2017 voor begiftigde zonder eigen woning in 2015 of 2016

Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2017
Staatssecretaris Wiebes van Financiën heeft op verzoek van de vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer een reactie gegeven op een brief over het overgangsrecht voor de verhoogde vrijstelling voor de eigen woning vanaf 2017. Briefschrijver had in 2010 gebruik gemaakt van de eenmalig verhoogde vrijstelling. In 2015 en 2016 had hij geen eigen woning met een eigenwoningschuld. Hij kon daardoor in 2015 en 2016 geen gebruik maken van de aanvullende verhoogde vrijstelling voor de eigen woning. Hierdoor bestaat in 2017 nog slechts recht op de aanvullende schenkvrijstelling van circa € 27.500 in plaats van circa € 47.000. Als hij in 2015 of 2016 voor minimaal € 1 gebruik had gemaakt van de aanvullende schenkvrijstelling, had hij in 2017 wel recht gehad op de extra vrijstelling van circa € 47.000. De staatssecretaris bevestigt dat van de extra verruiming uit het overgangsrecht 2017 geen gebruik gemaakt kan worden als er vóór 2017 geen eigen woning met een eigenwoningschuld aanwezig was. Het is niet uitzonderlijk dat een fiscale faciliteit aansluit bij een feit of omstandigheid in een bepaald jaar en daardoor niet van toepassing is als dat feit of die omstandigheid zich pas in een later jaar voordoet. Dat is ook het geval bij het overgangsrecht 2017. Het kabinet ziet hierin geen aanleiding het overgangsrecht 2017 te verruimen.

NTFR 2017/406 - Verhuur garageboxen vormt een belaste verhuur van parkeerruimten

ECLI:NL:HR:2017:185, datum uitspraak 10-02-2017, publicatiedatum 10-02-2017
Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2017 met annotatie van drs. M.J.M.A. Toet FB
Belanghebbende, een ondernemer, verhuurt garageboxen. In de huurovereenkomsten is opgenomen dat de ruimtes uitsluitend bestemd zijn om te worden gebruikt als garage/bergruimte. Volgens Hof Den Bosch (11 september 2015, nr. 14/00330, NTFR 2015/2770) is de verhuur van de garageboxen vrijgesteld, omdat de garageboxen volgens een beleidsregel van de staatssecretaris van Financiën (14 juli 2009, nr. CPP2008/137M, NTFR 2009/1720) geen ‘parkeerruimten’ vormen maar ‘multifunctionele’ onroerende zaken. Die beslissing houdt in cassatie echter geen stand. De Hoge Raad legt de beleidsregel aldus uit dat voor de vaststelling of er sprake is van verhuur van een parkeerruimte dan wel van een multifunctionele ruimte de uit de aard (inrichting) van de ruimte blijkende bestemming van de onroerende zaak van doorslaggevend belang is. Het feitelijke gebruik van een ruimte kan in dit kader dus niet als onderscheidend criterium worden gebruikt. Het hof heeft dat miskend. Nu vaststaat dat de garageboxen naar hun aard zijn bestemd om te worden gebruikt als parkeerruimte voor een voertuig, niet is gebleken dat de garageboxen over voorzieningen beschikken die deze in het bijzonder geschikt maken voor andere doeleinden dan het parkeren van een voertuig, en het gebruik van de garageboxen als parkeerruimte ook contractueel niet is uitgesloten, vormt de verhuur van de garageboxen volgens het beleid de verhuur van parkeerruimte. Aan het beleid kan belanghebbende dus niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat de verhuur van garageboxen is vrijgesteld van omzetbelasting. Ook krachtens de wet en de Btw-richtlijn moet worden geconcludeerd dat de onderhavige verhuur van garageboxen is onderworpen aan de heffing van omzetbelasting.

NTFR 2017/410 - Sjelle Autogenbrug: gedemonteerde auto-onderdelen zijn ‘gebruikte goederen’ voor margeregeling

Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2017 met annotatie van drs. M.J.M.A. Toet FB
Sjelle Autogenbrug is een autorecyclagebedrijf dat voornamelijk handelt in gedemonteerde auto-onderdelen. In dat kader koopt Sjelle Autogenbrug autowrakken van particulieren en verzekeraars. De onderdelen die het uit deze wrakken sloopt, verkoopt het. Sjelle Autogenbrug heeft de Deense belastingdienst verzocht te bevestigen dat het de margeregeling toe kan passen op de levering van de auto-onderdelen. De Deense belastingdienst heeft toepassing van de margeregeling geweigerd omdat de auto-onderdelen volgens hem geen ‘gebruikte goederen’ zijn. De verwijzende rechter twijfelt hierover en vraagt het hof of gedemonteerde auto-onderdelen ‘gebruikte goederen’ zijn.

NTFR 2017/411 - 'Large format informatiedisplays' kunnen niet onder post 8528 51 GN worden ingedeeld

ECLI:NL:PHR:2016:1428, datum uitspraak 29-12-2016, publicatiedatum 27-01-2017
Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2017 met annotatie van mr. G. van Dam
Deze zaak heeft betrekking op de indeling van zogeheten ‘large format informatiedisplays met lcd-scherm’ (hierna: LFD’s) in de Gecombineerde Nomenclatuur (GN). De LFD’s worden gebruikt in openbare ruimtes, zoals luchthavens en stations, om reisinformatie weer te geven of in kantoren om algemene informatie weer te geven, en beschikken over verschillende aansluitingsmogelijkheden.

NTFR 2017/420 - Belastingplicht forens kan niet bij overeenkomst worden verlegd naar exploitant recreatieterrein

ECLI:NL:PHR:2016:1401, datum uitspraak 22-12-2016, publicatiedatum 27-01-2017
Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2017 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Belanghebbende is eigenaar van een gemeubileerde vakantiewoning, zijnde een stacaravan, op het recreatieterrein van caravanpark A, gelegen in de gemeente Oisterwijk. Krachtens de Verordening forensenbelasting 2011 wordt forensenbelasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan negentig dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.

NTFR 2017/422 - Omkering van bewijslast kan zowel in procedure over informatiebeschikking als in procedure over belastingaanslag aan de orde worden gesteld

ECLI:NL:HR:2017:130, datum uitspraak 10-02-2017, publicatiedatum 10-02-2017
Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2017 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Na verwijzing door de Hoge Raad (13 november 2015, nr. 15/00014, NTFR 2015/3012) heeft Hof Amsterdam (26 april 2016, nrs. 15/00826 t/m 15/00829, NTFR 2016/1628) geoordeeld dat de informatiebeschikking gehandhaafd wordt, maar dat het niet verstrekken van de informatie voor zover die neerkomt op het afleggen van een verklaring door belanghebbende, niet tot omkering van de bewijslast kan leiden. Volgens de Hoge Raad kan de rechter in de procedure over de informatiebeschikking inderdaad oordelen over de omkering. Dit neemt echter niet weg dat ook in de latere procedure over de belastingaanslag de omkering weer aan de orde kan worden gesteld. Zo zal de omkering achterwege blijven als alsnog de verstrekte informatie is verstrekt, bijvoorbeeld binnen de termijn die een rechter aan de belanghebbende heeft gegund. Verder overweegt de Hoge Raad dat als de rechter tot het oordeel komt dat een informatieverzuim niet tot omkering van de bewijslast kan leiden, de informatiebeschikking in zoverre moet worden vernietigd. Om die reden vernietigt de Hoge Raad de onderhavige informatiebeschikking voor zover deze betrekking heeft op de medewerking van belanghebbende, die neerkomt op het afleggen van een verklaring.

NTFR 2017/423 - Bij toegang tot de administratie dient deze bij een informatieverzoek van de inspecteur zonder meer te worden verstrekt

ECLI:NL:HR:2017:192, datum uitspraak 10-02-2017, publicatiedatum 10-02-2017
Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2017 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Ten name van de erven X is een informatiebeschikking vastgesteld. Volgens de inspecteur had X een rechtsbetrekking met een Stichting Particulier Fonds (SPF). De inspecteur heeft vanaf mei 2012 vragen gesteld en om de administratie van de SPF verzocht. Omdat niet aan het verzoek is voldaan, is de onderhavige informatiebeschikking genomen. Hof Arnhem-Leeuwarden (2 februari 2016, nr. 14/01249, NTFR 2016/857) heeft vastgesteld dat op initiatief van zoon C de administratie van de SPF in mei 2013 in vijftien archiefdozen naar Nederland is overgebracht, en aldaar door C gedurende enkele maanden kon worden ingezien en is gekopieerd. Volgens het hof had C dus aan de inspecteur inzage kunnen verstrekken in de administratie van de SPF. Daaraan doet niet af dat de vereffenaar van de SPF – die de boekhouding van de inmiddels geliquideerde SPF bewaarde – op 26 augustus 2013 aan C zou hebben gezegd dat hij niet langer over de administratie mocht beschikken. De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof. De verplichting van art. 47 AWR brengt mee dat degene aan wie een verzoek is gedaan en die toegang heeft tot door een derde ter beschikking gestelde gegevensdragers, gehouden is bij het beantwoorden van de gestelde vragen van die gegevensdragers gebruik te maken en deze voor raadpleging ter beschikking van de inspecteur te stellen, zonder de voldoening aan het verzoek afhankelijk te kunnen stellen van instemming door de derde die hem de gegevensdragers ter beschikking heeft gesteld. De informatiebeschikking is derhalve terecht vastgesteld. Het hof mocht het stellen van een nieuwe termijn voor het alsnog voldoen aan de informatiebeschikking achterwege laten, omdat belanghebbenden ter zitting hadden verklaard dat zij niet meer over de administratie konden beschikken en dat het feitelijk onmogelijk was geworden om aan het verzoek van de inspecteur te voldoen. Verder overweegt de Hoge Raad dat de vraag of een onherroepelijke informatiebeschikking tot omkering van de bewijslast dient te leiden, zowel aan de orde kan worden gesteld in de procedure over de informatiebeschikking als in de (latere) procedure over de belastingaanslag.

NTFR 2017/424 - Hof vergeet bij toekenning immateriëleschadevergoeding rekening te houden met standaardtermijn van twee jaar

ECLI:NL:HR:2017:80, datum uitspraak 27-01-2017, publicatiedatum 27-01-2017
Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2017 met annotatie van mr. K.M.G. Demandt
De termijn voor bezwaar en beroep tegen de onderhavige samenhangende belastingaanslagen heeft vier jaren en vijf maanden en twaalf dagen geduurd. In verband hiermee heeft Hof Amsterdam 26 april 2016, nrs. 14/00585 t/m 14/00588 en 14/00591 belanghebbende een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toegekend van 9 x € 500 = € 4.500. In cassatie klaagt de staatssecretaris er terecht over dat het hof is vergeten de standaardtermijn van twee jaar daarvan af te trekken. De Hoge Raad corrigeert dat en kent een vergoeding toe van € 2.500.

NTFR 2017/440 - Hof vernietigt navorderingsaanslag omdat nieuw feit ontbreekt en niet is voldaan aan kenbaarheidsvereiste

ECLI:NL:HR:2017:206, datum uitspraak 10-02-2017, publicatiedatum 10-02-2017
Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2017
Aan belanghebbende, zelfstandig ondernemer, zijn navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd wegens bijtelling voor het privégebruik van drie bestelauto’s. In geschil zijn de jaren 2009 tot en met 2012. Voor het jaar 2012 ontving belanghebbende op 9 september 2013 een brief waarin stond dat de aanslag 2012, als gevolg van de automatische aangifteregeling, per abuis was vastgesteld. In die brief staat tevens dat een nog in te stellen boekenonderzoek kan leiden tot wijziging van de definitieve aanslag over 2012 en dat belanghebbende geen rechten kan ontlenen aan de over 2012 opgelegde aanslag. Het conceptrapport van het boekenonderzoek heeft een dagtekening 19 september 2013 en de aanslag over 2012 een dagtekening 27 september 2013. In geschil is of de bijtellingen terecht zijn en of de inspecteur bevoegd was een navorderingsaanslag over 2012 op te leggen. Rechtbank Den Haag (6 juli 2015, nr. 14/8942, NTFR 2015/2231) achtte niet aannemelijk dat de bestelauto’s door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt waren voor vervoer van goederen. De rechtbank oordeelde dat de afmetingen van de auto’s alsmede het vuil en stof niet dusdanig zijn dat zij daarmee ongeschikt zijn voor privégebruik. Ook het feit dat ze vanwege hun omvang verschillende parkeergarages niet in kunnen maakt niet dat geen privégebruik mogelijk is. De bijrijdersstoelen hebben niet alleen een functie bij het laden en lossen, aangezien een eventuele bijrijder, naast het verlenen van ondersteuning, ook meerijdt om hoofdwerkzaamheden van de onderneming uit te voeren. Voorts is volgens de rechtbank het niet blokkeren van de automatische aangifteregeling een fout als bedoeld in art. 16, lid 2, onderdeel c, AWR. Nu de te weinig geheven belasting ten minste 30% bedraagt van de ingevolge de Belastingwet verschuldigde belasting is aan het vereiste voldaan dat het redelijkerwijs kenbaar was dat de definitieve aanslag te laag was. Hof Den Haag (20 april 2016, nrs. 15/00822, 15/00824 t/m 15/00829, NTFR 2016/1539) heeft daarentegen geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat de feiten die aanleiding gaven tot het opleggen van een navorderingsaanslag over 2012 de inspecteur niet bekend waren en evenmin redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. Uit de overgelegde stukken blijkt dat niet is voldaan aan het 30%-criterium nu de te weinig geheven belasting 28,9% van de verschuldigde belasting bedroeg, waardoor ook niet aan het kenbaarheidscriterium is voldaan. In de brief van 9 september 2013 staat niet dat en waarom de aanslag onjuist is. Er wordt slechts verwezen naar een nog in te stellen boekenonderzoek. Een algemene, niet gemotiveerde mededeling dat aan de aanslag geen rechten kunnen worden ontleend volstaat niet en kan het ontbreken van een nieuw feit niet helen. De verwijzing naar een nog in te stellen onderzoek, terwijl het onderzoek al bijna is afgerond, maakt de brief ook onduidelijk. Ook uit de ontvangst van het conceptrapport behoefde het voor belanghebbende niet redelijkerwijs kenbaar te zijn dat de kort daarna opgelegde aanslag voor het jaar 2012 tot een hoog bedrag was vastgesteld. Daarvoor ontbrak een duidelijke uitleg in of bij dat rapport. De over 2012 opgelegde navorderingsaanslag dient daarom te worden vernietigd. Voor de overige jaren heeft het hof zich aangesloten bij de rechtbank.

NTFR 2017/441 - Discussie over eliminatie uit Beconregeling geen op de zaak betrekking hebbende stukken

ECLI:NL:HR:2017:187, datum uitspraak 10-02-2017, publicatiedatum 10-02-2017
Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2017
Belanghebbende is uitgenodigd om vóór 1 april 2012 aangifte IB en Zvw over 2011 te doen. Na ter zake te zijn aangemaand heeft de gemachtigde van belanghebbende de inspecteur op 28 juni 2012 gewezen op het ingediende uitstelverzoek conform de uitstelregeling voor belastingconsulenten. Bij brief van 30 juli 2012 is tegen de aanmaning bezwaar gemaakt en is de inspecteur in gebreke gesteld. De aangifte is op 29 april 2013 gedaan. Bij brief van 20 maart 2014 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de inmiddels opgelegde aanslagen. Ook heeft hij de inspecteur erop gewezen dat de beslistermijn reeds was verstreken en tevens heeft hij verzocht om toepassing van de dwangsomregeling. In de motivering van de uitspraak op bezwaar van 31 maart 2014 heeft de inspecteur de aanslagen verminderd en een proceskostenvergoeding toegekend. De inspecteur is echter van mening dat de wettelijke termijn om te beslissen op het bezwaar niet was verstreken, zodat hij nog niet in gebreke kon worden gesteld. Hof Den Haag (21 juni 2016, nr. 15/00136, NTFR 2016/1981) heeft de klacht van belanghebbende dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd verworpen, omdat correspondentie tussen gemachtigde en inspecteur inzake de eliminatie van de gemachtigde en zijn cliënten uit de Beconregeling niet van belang is geweest voor de besluitvorming over het bezwaarschrift inzake onderhavige aanslagen en beschikkingen. Het hof is verder met de rechtbank (Den Haag 25 november 2014, nrs. 14/4324 en 14/4325, NTFR 2016/1839) van oordeel dat de weigering van het verlenen van uitstel tot het doen van aangifte geen voor bezwaar vatbare beschikking is en dat de dwangsomregeling daarop derhalve niet van toepassing is. Belanghebbende meent dat de verrekenbare verliezen over eerdere jaren op een te laag bedrag zijn vastgesteld, maar nu hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat tegen de vaststelling daarvan in voorgaande jaren rechtsmiddelen zijn aangewend, staan deze verliezen volgens rechtbank en hof dan ook onherroepelijk vast. Aangezien eerst in hoger beroep verzoek om vergoeding van immateriële schade is gedaan, geldt dat de vraag of de redelijke termijn is overschreden door het hof moet worden beoordeeld naar de stand van het geding ten tijde van zijn uitspraak op het hoger beroep, waarbij de duur van de totale procedure tot dan toe in ogenschouw wordt genomen. Omdat de redelijke termijn niet is overschreden, is het verzoek om vergoeding van immateriële schade door het hof afgewezen.

NTFR 2017/442 - De beslagvrije voet

Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2017 geschreven door mr. J.D. Schouten
Doelstelling van dit wetsvoorstel is vereenvoudiging van de berekening van de beslagvrije voet, waarbij oog is voor de financiële belangen van de schuldeiser. Het nieuwe systeem is eenvoudiger en daarmee grofmaziger. Uitgangspunt daarbij is dat de uitkomsten grosso modo aansluiten bij die van het huidige systeem. In een systeem waarin op bepaalde punten ten opzichte van het huidige systeem minder ruimte is voor maatwerk, zullen in individuele gevallen wel wijzigingen optreden.

NTFR 2017/443 - Aan gepensioneerde EOB-werknemer betaalde 'partiële compensatie’ is belast in Nederland

ECLI:NL:HR:2017:204, datum uitspraak 10-02-2017, publicatiedatum 10-02-2017
Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2017 met annotatie van mr. S.R. Pancham
Belanghebbende woont in Nederland en was werkzaam bij het Europees Octrooi Bureau (EOB). In 2009 is belanghebbende met pensioen gegaan. Van het EOB heeft hij in 2009 pensioen ontvangen, evenals een zogenoemde ‘partiële compensatie’ ter grootte van € 16.734. Deze compensatie is een tegemoetkoming voor de nationale belastingheffing over het pensioen. Anders dan salarisbetalingen aan werknemers van het EOB zijn pensioenbetalingen aan oud-werknemers wel onderworpen aan Nederlandse belastingheffing. Hof Den Haag (6 januari 2016, nr. 15/00300, NTFR 2016/826) heeft geoordeeld dat ook de ‘partiële compensatie’ in de Nederlandse IB kan worden betrokken. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel. De partiële compensatie is niet is aan te merken als (vrijgesteld) salaris of emolument. De voorrechten en immuniteiten voor medewerkers van het EOB zijn niet ontworpen om deze medewerkers een persoonlijk voordeel te verlenen, maar uitsluitend om een ongehinderd functioneren van deze organisatie te garanderen. Daarom valt niet in te zien waarom een nationale belastingheffing over een uitgekeerde pensioen een bedreiging zou kunnen vormen voor het ongehinderd functioneren van de organisatie.

NTFR 2017/446 - Wijzigingsprotocol bij belastingverdrag met Oezbekistan ondertekend

Aflevering 7, gepubliceerd op 16-02-2017
Volgens dit nieuwsbericht hebben Nederland en Oezbekistan op 6 februari 2017 een protocol tot wijziging van het belastingverdrag ondertekend. Met dit wijzigingsprotocol wordt een antimisbruikbepaling in het verdrag opgenomen. Dit past binnen het kabinetsbeleid om antimisbruikbepalingen op te nemen in de belastingverdragen met ontwikkelingslanden. Daarnaast worden met het protocol enkele verdragsbepalingen gemoderniseerd, waaronder de bepalingen inzake informatie-uitwisseling en bijstand bij invordering.