Aflevering 12

Gepubliceerd op 21 maart 2019

NTFR 2019/661 - Een prikkel of een duwtje in de rug. Over ‘tax nudges’

Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2019 geschreven door prof. mr. dr. J.L.M. Gribnau
De wetgever en de Belastingdienst gebruiken beide bepaalde instrumenten om de burger te prikkelen tot bepaald gedrag. De wetgever gebruikt fiscale incentives, fiscale snoepjes om de burger te sturen. De wet bevat ook diverse sancties om te belastingplichtige te prikkelen tot naleving van zijn fiscale verplichtingen. Daarnaast maakt de Belastingdienst gebruik van ‘nudges’ – niet-monetaire en niet-verplichtende duwtjes in de rug – om de burger te helpen bij het nakomen van zijn fiscale verplichtingen. De vraag is of deze steeds toelaatbaar zijn.

NTFR 2019/662 - Registratieplicht voor vakantieverhuur via verhuurplatforms

Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2019
De minister van BZK heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de aanpak van ongewenste effecten van toeristische verhuur. Gemeenten krijgen de wettelijke bevoegdheid om voor vakantieverhuur via verhuurplatforms een registratieplicht in te stellen. Dit kan indien noodzakelijk worden uitgebreid met een meldplicht en een vergunningplicht. De internetconsultatie van het wetsvoorstel dat die wijzigingen regelt, loopt van 15 maart tot en met 12 april 2019.

NTFR 2019/663 - Kamervragen beantwoord over de fiscale behandeling van woningen als belegging

Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2019
De staatssecretaris van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over de fiscale behandeling van woningen als beleggingsobject. In de beantwoording gaat de staatssecretaris in op de fiscale behandeling van een woning in box 3, in box 1 voor de inkomstenbelasting en in een bv voor de vennootschapsbelasting. Hij ziet geen onevenwichtigheid in de behandeling van een woning in box 3. Er loopt in verband met de bouwstenen voor de verbetering van het belastingstelsel een onderzoek naar het belasten van inkomsten uit verhuur. Op de uitkomsten van dat onderzoek wil de staatssecretaris niet vooruitlopen. Het verhogen van de overdrachtsbelasting voor derde en verdere woningen tot 10% en een nultarief voor starters vindt de staatssecretaris geen efficiënte manier om de problemen op de woningmarkt op te lossen.

NTFR 2019/666 - Beoordeling moties VAO Arbeidsmarktbeleid

Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2019
Op 12 maart 2019 hebben de minister van SZW en de staatssecretaris van Financiën een brief aan de Tweede Kamer gestuurd naar aanleiding van het VAO (Verslag van een Algemeen Overleg) van 6 maart jl. Tijdens het VAO zijn drie op de Belastingdienst betrekking hebbende moties ingediend. In de Kamerbrief geven de minister en de staatssecretaris naar aanleiding van deze moties een toelichting op de handhaving van de Belastingdienst in het kader van schijnzelfstandigheid.

NTFR 2019/667 - Tweede Kamervragen beantwoord over kinderopvangtoeslag voor promovendi

Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2019
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft, in overleg met de staatssecretaris van Financiën en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Tweede Kamervragen beantwoord over de kinderopvangtoeslag voor beurspromovendi. De vragen zijn gesteld naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak waaruit volgt dat beurspromovendi geen recht hebben op kinderopvangtoeslag omdat zij geen inkomen hebben in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp). Voor het recht op kinderopvangtoeslag verwijst de minister naar de criteria die uit de Wkkp voortvloeien. Als beurspromovendi daaraan voldoen, hebben zij uiteraard ook recht op de kinderopvangtoeslag. Afhankelijk van de relatie tussen de beurspromovendus en de universiteit en de wijze waarop daaraan feitelijk uitvoering wordt gegeven, kan – ook zonder arbeidsovereenkomst of aanstelling – toch sprake kan zijn van een (fictieve) dienstbetrekking. Dit zou kunnen leiden tot onduidelijkheid. De universiteit kan in dat geval de overeenkomst met de promovendus en de praktische invulling daarvan vooraf laten toetsen door de Belastingdienst. Omdat het kabinet begrijpt dat de toeslagensystematiek als complex kan worden ervaren, gaat de Belastingdienst extra informatie over het recht op kinderopvangtoeslag voor (beurs)promovendi plaatsen op de website van Toeslagen. Deze informatie zal naar verwachting binnen een maand online staan.

NTFR 2019/668 - Herstart recht op kindgebonden budget

Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2019 geschreven door mr. J.D. Schouten
De staatssecretaris van Financiën beantwoordt Kamervragen van het lid Leijten (SP) over het herstarten van het recht op toeslagen door de Belastingdienst. De aanleiding voor deze vragen zijn de gemaakte fouten van de Belastingdienst bij het herstarten van het recht op kindgebonden budget. De gemaakte fouten gelden niet voor andere toeslagen omdat de burger daarvoor zelf een aanvraag moet indienen.

NTFR 2019/670 - Beantwoording vragen over registratie nieuwe auto's

Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2019 geschreven door mr. J. Rolleman
In de procedurevergadering van de vaste commissie voor Financiën van 20 februari 2019 is gesproken over het registreren van auto’s op naam die in Nederland nog niet fysiek leverbaar zijn. De commissie heeft de staatssecretaris verzocht de Tweede Kamer te informeren over in hoeverre het mogelijk is auto’s op naam te zetten die nog niet fysiek leverbaar zijn in Nederland, zoals de Audi E-tron.

NTFR 2019/671 - Planning onderzoeken schenk- en erfbelasting

Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2019
De minister en de staatssecretaris van Financiën hebben de Tweede Kamer een toelichting gestuurd op het tijdpad van het onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB) naar de grondslag van de schenk- en erfbelasting en het onderzoek van de Auditdienst Rijk (ADR) naar de uitnodiging om aangifte erfbelasting te doen.

NTFR 2019/675 - Voorlopig geen Europese belasting op digitale economie

Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2019
Naar aanleiding van een ANP-bericht van 12 maart 2019 melden diverse media dat de Ecofin-raad (ministers van Economische Zaken en Financiën en leden van de Europese Commissie) in vergadering heeft besloten om voorlopig af te zien van de invoering van een Europese belasting voor grote internetbedrijven. Dit betreft het op 21 maart 2018 door de Europese Commissie gepresenteerde richtlijnvoorstel dat ziet op een gemeenschappelijk stelsel van een belasting op inkomsten uit de levering van bepaalde digitale diensten, met een tarief van 3%. De belasting zou alleen gelden voor bedrijven met jaarlijkse wereldwijde inkomsten van ten minste € 750 miljoen, en binnen de EU van ten minste € 50 miljoen. Zie hierover NTFR 2018/914 en NTFR 2018/2485. De behandeling van dit voorstel staat nu niet langer geagendeerd. De EU-belastingmaatregel zou op 1 januari 2021 ingaan, tenzij er dan internationale afspraken waren gemaakt.

NTFR 2019/676 - Verordening rioolheffing gemeente Westerveld onverbindend omdat opbrengstlimiet is overschreden

ECLI:NL:HR:2019:349, datum uitspraak 15-03-2019, publicatiedatum 15-03-2019
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2019 met annotatie van mr. A. Dinée
Belanghebbende, een woningcorporatie, is door de gemeente Westerveld aangeslagen voor de rioolheffing 2014. Volgens belanghebbende is de verordening onverbindend omdat de opbrengstlimiet is overschreden. Hof Arnhem-Leeuwarden (27 maart 2018, nr. 16/01241, NTFR 2018/1047) heeft het standpunt van belanghebbende onderschreven. De dotatie van ruim € 800.000 in 2014 aan de egalisatiereserve riolering is volgens het hof namelijk niet ‘een last ter zake’. Vast staat dat deze reserve vanaf aanvang in 2000 een bestemmingsreserve was, in 2004 is omgezet in een voorziening en in 2008 weer in een bestemmingsreserve. Deze laatste omzetting was een bewuste wijziging van de gemeenteraad om de vrijheid te houden het geld uit te geven aan een ander doel dan waarvoor het is geheven, in casu de riolering. Dit betekent materieel dat geen sprake is van een voorziening. Hierdoor overtreffen de geraamde baten de geraamde lasten met meer dan 10%. Daarom heeft het hof de verordening geheel onverbindend verklaard en de aanslagen vernietigd. De Hoge Raad benadrukt dat er een onderscheid bestaat tussen (bestemmings)reserves en voorzieningen, dat alleen toevoegingen aan een voorziening tot de lasten ter zake van de riolering kunnen worden gerekend, en dat bij de beoordeling of een post moet worden aangemerkt als een reserve of een voorziening de benaming niet doorslaggevend is. Vervolgens oordeelt de Hoge Raad dat het bewijsoordeel van het hof cassatieproof is.

NTFR 2019/677 - Geen reclamebelasting op abri en mupi wegens schending gelijkheidsbeginsel (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2019:356, datum uitspraak 15-03-2019, publicatiedatum 15-03-2019
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2019
Belanghebbende is eigenaar van een abri (wachthuisje) en een mupi (verlichte reclamezuil) te Amsterdam. Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2013 twee aanslagen reclamebelasting opgelegd: een voor de abri en een voor de mupi. Volgens belanghebbende is heffing van reclamebelasting in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Belanghebbende stelt dat de gemeente geen reclamebelasting heft over openbare aankondigen van culturele activiteiten. In tegenstelling tot de rechtbank (Rechtbank Noord-Holland) is Hof Amsterdam (2 januari 2018, nr. 16/00461, NTFR 2018/490) van oordeel dat het maatschappelijke belang van de uitzondering noch de maatschappelijke wenselijkheid van de uitzondering, voor die uitzondering als een redelijke en objectieve rechtvaardiging kan gelden. Het hof oordeelde dan ook dat de uitzondering berust op een oogmerk van begunstiging. Het hof overwoog verder dat voor de toepassing van de verordening het onderscheid tussen aankondigingen van culturele activiteiten en aankondigingen van niet-culturele activiteiten geen relevant onderscheid is. Nu met een oogmerk van begunstiging geen reclamebelasting werd geheven ter zake van aankondigingen van culturele activiteiten, diende – op grond van het gelijkheidsbeginsel – ook de heffing van reclamebelasting ter zake van aankondigingen van niet-culturele activiteiten achterwege te blijven.

NTFR 2019/678 - Terechte aanslagen rioolheffing voor eigenaar recreatiewoningen (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2019:360, datum uitspraak 15-03-2019, publicatiedatum 15-03-2019
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2019
Aan belanghebbende zijn aanslagen rioolheffing (eigenarendeel en gebruikersdeel) ter zake van vier recreatiewoningen opgelegd. Belanghebbende is eigenaar van de recreatiewoningen. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat een ander de gebruiker is, zodat de aanslagen gebruikersdeel terecht zijn opgelegd. Ten aanzien van de aanslagen eigenarendeel heeft belanghebbende zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel. Dit beroep is door Hof Den Bosch (29 juni 2018, nrs. 17/00460 en 17/00516, NTFR 2018/2486), in navolging van de rechtbank, verworpen. Hoewel stacaravans op grond van beleid ten onrechte niet in de heffing worden betrokken, kan dit niet ertoe leiden dat de aanslagen voor de recreatiewoningen worden vernietigd. Het gevoerde beleid berust op een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van de heffing van rioolheffing ten aanzien van een bepaalde groep belastingplichtigen, te weten de eigenaren van stacaravans op een recreatieterrein. Aannemelijk is dat het beleid zonder die onjuiste rechtsopvatting achterwege zou zijn gebleven. Een ongelijkheid die wordt veroorzaakt door op een onjuiste rechtsopvatting berustend beleid kan dan niet leiden tot een geslaagd beroep – over een tijdvak voordat van de onjuistheid van die rechtsopvatting was gebleken – op het gelijkheidsbeginsel door belastingplichtigen die niet tot de voormelde bepaalde groep behoren (vgl. HR 27 januari 2006, nr. 39.407, NTFR 2006/175).

NTFR 2019/679 - In WOZ-procedure van huurder kan in cassatieprocedure de eigenaar niet als derde-belanghebbende worden opgeroepen

ECLI:NL:PHR:2019:172, datum uitspraak 22-02-2019, publicatiedatum 08-03-2019
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2019 met annotatie van mr. E.D. Postema
In de in deze procedure aan de orde zijnde WOZ-beschikking voor het jaar 2016 is de onderhavige woning (nieuwbouw) per toestandsdatum 1 januari 2016 gewaardeerd op € 78.500. Hof Amsterdam (21 november 2017, nr. 17/00496) heeft die waardevaststelling bevestigd. Echter, na de hofuitspraak is de WOZ-beschikking voor het jaar 2017, met eveneens 1 januari 2016 als waardepeildatum, bij uitspraak op bezwaar van 15 februari 2018 nader bepaald op € 60.000. In het licht hiervan acht belanghebbende, die als huurder een lagere waardevaststelling bepleit, de hofuitspraak onbegrijpelijk. Een waardering per dezelfde datum die achteraf bijna een kwart lager uitkomt, roept volgens A-G IJzerman gerede twijfel op over de juistheid van de eerdere waardering, als onderschreven door het hof. De daartegen gerichte klacht slaagt. Daarbij vermeldt de advocaat-generaal twee opmerkingen van processuele aard. De eerste is dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat als moet worden gewaardeerd naar de toestand op een bepaalde datum, nadien bekend geworden informatie die betrekking heeft op die datum, dient te worden meegewogen. De tweede processuele opmerking is dat nu de desbetreffende nadere informatie pas beschikbaar is gekomen ná de hofuitspraak, die informatie mag worden ingebracht in de cassatieprocedure, zonder dat sprake is van een ongeoorloofd novum. Het verwijzingshof zal de waardering nader moeten beoordelen en vaststellen. Overigens speelt in cassatie de procedurele vraag of de Hoge Raad, zoals rechtbank en hof hebben gedaan, gehouden althans bevoegd is in de cassatieprocedure als derde-belanghebbende de eigenaar/verhuurder op te roepen, van wie bekend is dat deze handhaving voorstaat van de oorspronkelijke waardering op € 78.500. De materiële achtergrond van deze WOZ-procedure is namelijk een lopend geschil tussen belanghebbende als huurder en de eigenaar over de hoogte van de huurprijs.

NTFR 2019/682 - In bezwaarfase alleen inzagerecht ten aanzien van op zaak betrekking hebbende stukken

ECLI:NL:HR:2019:322, datum uitspraak 08-03-2019, publicatiedatum 08-03-2019
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2019 met annotatie van mr. R. Marchal
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. In zijn pro-formabezwaarschrift heeft belanghebbende verzocht om telefonisch te worden gehoord en om de op de zaak betrekking hebben de stukken aan hem toe te zenden. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn bezwaarschrift te motiveren. Belanghebbende heeft laten weten daartoe niet in staat te zijn omdat hij niet beschikt over afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. De heffingsambtenaar heeft vervolgens bericht dat op 10 maart 2017 een telefonische hoorzitting zal plaatsvinden en dat de stukken ter inzage zullen liggen. De heffingsambtenaar heeft tevergeefs telefonisch contact gezocht. Belanghebbende heeft de stukken niet ingezien. Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van gronden. Naar het oordeel van de Hoge Raad is dit een juist oordeel. Het bestuursorgaan is op grond van art. 7:4 Awb slechts verplicht de op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen in het kader van het horen van de belanghebbende in bezwaar. Een dergelijke verplichting bestaat niet in een geval als het onderhavige, waarin geen enkele aanduiding is gegeven van de gronden van het bezwaar. Het verzoek van belanghebbende om afschriften van de stukken was geen grond om niet te voldoen aan de verplichting het bezwaar te motiveren binnen de door de heffingsambtenaar gestelde termijn. Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard.

NTFR 2019/683 - Hof stelt proceskostenvergoeding onjuist vast

ECLI:NL:HR:2019:352, datum uitspraak 15-03-2019, publicatiedatum 15-03-2019
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2019 met annotatie van H. Arling
Het hof heeft het hoger beroep van belanghebbende gegrond, en het incidentele hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. Voor de proceskostenvergoeding is het hof uitgegaan van één punt. Volgens de Hoge Raad is dit te laag. Belanghebbende heeft namelijk niet alleen een hogerberoepschrift (één punt) ingediend, maar ook een schriftelijke zienswijze gegeven op het incidentele hoger beroep van de heffingsambtenaar (één punt). De hofuitspraak wordt vernietigd wat de proceskostenvergoeding betreft. De Hoge Raad stelt zelf de proceskostenvergoeding voor het hoger beroep vast.

NTFR 2019/684 - Hof heeft ten onrechte redelijke termijn in bezwaarfase verlengd nu geen sprake is van een bijzondere omstandigheid

ECLI:NL:HR:2019:263, datum uitspraak 22-02-2019, publicatiedatum 22-02-2019
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2019 met annotatie van mr. M.H. Hogendoorn
Belanghebbende heeft in een BPM-zaak op 27 februari 2014 pro forma bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag. Op 7 maart 2014 heeft de inspecteur belanghebbende verzocht het bezwaar te motiveren vóór 7 april 2014. Op 2 april 2014 heeft belanghebbende om uitstel verzocht van ten minste vier weken. Op 23 september 2015 en opnieuw op 8 oktober 2015 heeft de inspecteur belanghebbende verzocht het bezwaar te motiveren. Op 8 oktober 2015 heeft belanghebbende de inspecteur gevraagd om nadere bewijsstukken. Die heeft de inspecteur op 23 oktober 2015 verstrekt. Daarbij heeft hij belanghebbende verzocht het bezwaar uiterlijk op 15 november 2015 te motiveren. Belanghebbende heeft dat op 9 november 2015 gedaan, waarna de inspecteur op 14 maart 2016 uitspraken op bezwaar heeft gedaan. Volgens Hof Den Bosch (19 januari 2018, nr. 17/00620, NTFR 2018/742) heeft belanghebbende voor de fase van bezwaar en beroep geen recht op een vergoeding van immateriële schade. Volgens het hof is de periode van 7 april 2014 tot 8 oktober 2015 namelijk te beschouwen als een aan belanghebbende toe te rekenen bijzondere omstandigheid die de redelijke termijn verlengt. Hierdoor is de redelijke termijn volgens het hof in dit geval 42 maanden (24 maanden plus 18 maanden). Dan is er geen overschrijding. De Hoge Raad deelt die visie van het hof niet. In de gang van zaken in deze procedure is namelijk niet een bijzondere omstandigheid als bedoeld in de jurisprudentie over de immateriëleschadevergoeding te ontwaren. Nu er geen aanwijzingen zijn die een verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigen, moet worden geconcludeerd dat de redelijke termijn in de bezwaarfase met afgerond 18 maanden is overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 1.500, te vergoeden door de inspecteur.

NTFR 2019/687 - Aan autohandelaar opgelegde navorderingsaanslagen ter zake van verplichte vrijval niet voldane omzetbelastingschulden zijn terecht (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2019:366, datum uitspraak 15-03-2019, publicatiedatum 15-03-2019
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2019
Aan belanghebbende, een autohandelaar, zijn na een boekenonderzoek navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd wegens de verplichte vrijval van op de balans opgenomen omzetbelastingschulden die niet zijn voldaan. In hoger beroep heeft belanghebbende deze navorderingsaanslagen bestreden, echter zonder succes. Hof Arnhem-Leeuwarden (12 december 2017, nrs. 17/00510 t/m 17/00513, NTFR 2018/270) oordeelde onder meer dat (i) de bevindingen van het boekenonderzoek, te weten dat de omzetbelastingschulden niet meer konden worden nageheven en in de belaste winst dienden vrij te vallen, nieuwe feiten opleverden die navordering rechtvaardigden, (ii) de werkinstructie van de Belastingdienst uit 2013, waarbij projectmatig aandacht werd gevraagd voor de samenhang tussen omzetbelastingschulden op de balans en aangiften OB, daaraan niet afdoet, (iii) de stelling van belanghebbende dat betaling van de omzetbelastingschulden ook na ommekomst van de naheffingstermijn langs civielrechtelijke weg in rechte afdwingbaar is, geen steun in het recht vindt, (iv) de omzetbelastingschulden vrijvallen in het jaar waarin niet langer kan worden nageheven, (v) op de vrijvalwinst de kwijtscheldingsvrijstelling niet (deels) van toepassing is, en dat (vi) navordering hier niet in strijd is met het Europeesrechtelijke evenredigheidsbeginsel en het verbod van détournement de pouvoir.

NTFR 2019/688 - Hof geeft BPM-gemachtigde waarschuwing na ongepast taalgebruik (art. 81.1 Wet RO)

ECLI:NL:HR:2019:367, datum uitspraak 15-03-2019, publicatiedatum 15-03-2019
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2019
In deze BPM-zaak heeft Hof Den Bosch (15 maart 2018, nr. 16/03503, NTFR 2018/937) de gemachtigde van belanghebbende tijdens de eerste zitting voorgehouden dat het zich ernstig stoort aan diens taalgebruik in de stukken van het geding. Het hof verwacht van professionele procespartijen, dus ook van de gemachtigde, dat zij elkaar en de rechterlijke instanties met fatsoen en respect bejegenen. In na de zitting uitgewisselde stukken heeft de gemachtigde zich opnieuw op ongepaste wijze uitgelaten. Nu de gemachtigde heeft volhard in de ongepaste, onfatsoenlijke en respectloze bejegening van zijn wederpartij heeft het hof redenen aanwezig geacht om de gemachtigde een waarschuwing te geven. In dit verband heeft het hof erop gewezen dat de rechter een gemachtigde tegen wie ernstige bezwaren bestaan kan weigeren.

NTFR 2019/689 - Goedkeuringswet Multilateraal Verdrag in Staatsblad

Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2019
De goedkeuringswet van het Multilateraal Verdrag ter implementatie van aan belastingverdragen gerelateerde maatregelen ter voorkoming van grondslaguitholling en winstverschuiving is in het Staatsblad geplaatst. Dit Multilateraal Verdrag wordt ook wel aangeduid als het Multilateraal Instrument (MLI). In de wet van 6 maart 2019 is de goedkeuring opgenomen van het op 24 november 2016 te Parijs tot stand gekomen Multilateraal Verdrag ter implementatie van aan belastingverdragen gerelateerde maatregelen ter voorkoming van grondslaguitholling en winstverschuiving (Trb. 2017, 86, en Trb. 2017, 194). De wet treedt in werking op 16 maart 2019. Met dit Multilateraal Verdrag kunnen ook de door het Koninkrijk der Nederlanden gesloten belastingverdragen in lijn worden gebracht met de uitkomsten van dit BEPS-project zonder dat hiervoor bilaterale onderhandelingen nodig zijn. Dit geldt, naast de ten behoeve van het land Nederland gesloten belastingverdragen, ook voor de belastingverdragen die ten behoeve van Curaçao zijn gesloten, omdat de regering van Curaçao heeft aangegeven medegelding te wensen. Ten behoeve van Curaçao zijn twee belastingverdragen gesloten, die de regering van Curaçao beide onder de werking van het Verdrag wenst te brengen. De regering van Aruba, waarvoor geen enkel dubbel belastingverdrag geldt, heeft aangegeven geen medegelding te wensen. De regering van Sint Maarten waarvoor slechts één belastingverdrag geldt, heeft eveneens aangegeven geen medegelding te wensen.

NTFR 2019/690 - Afwaarderingsverlies op tbs-vordering die na emigratie naar België is ontstaan is niet aftrekbaar als row

ECLI:NL:HR:2019:358, datum uitspraak 15-03-2019, publicatiedatum 15-03-2019
Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2019 met annotatie van dr. mr. M van Dun
Belanghebbende heeft een aanmerkelijk belang in A bv, dat een meerderheidsbelang heeft in B bv. Beide vennootschappen zijn in Nederland gevestigd. Belanghebbende is in 2006 naar België geëmigreerd. Aan hem is een conserverende aanslag inzake zijn aandelen in A bv opgelegd, waarbij een fictief vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang in aanmerking is genomen. In 2009 (na de emigratie) heeft belanghebbende leningen aan B bv verstrekt. In zijn als buitenlands belastingplichtige gedane aangifte IB/PVV 2011 heeft belanghebbende ter zake van die leningen een afwaarderingsverlies in aanmerking genomen. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant (27 juli 2017, nr. 16/4458, NTFR 2017/2488) heeft de inspecteur dit afwaarderingsverlies terecht niet geaccepteerd. Hiertegen heeft belanghebbende sprongcassatie ingesteld, echter zonder succes. De Hoge Raad zet uiteen dat op grond van de tekst en de bedoeling van art. 13, par. 5, Verdrag Nederland-België moet worden geconcludeerd dat waardeveranderingen van vorderingen uit na de emigratie uit Nederland verstrekte leningen aan een Nederlandse vennootschap waarin een aanmerkelijk belang wordt gehouden, niet ter heffing aan Nederland zijn toegewezen.

NTFR 2019/693 - HvJ over Deense weigering de in de Moeder-dochterrichtlijn bedoelde vrijstelling van bronbelasting te verlenen

Aflevering 12, gepubliceerd op 21-03-2019 met annotatie van mr. S.R. Pancham
in een lidstaat gevestigde vennootschap die aan een andere in een lidstaat gevestigde verbonden vennootschap dividend uitkeert die volledig of grotendeels wordt doorgesluisd naar een vennootschap die buiten de EU is gevestigd, rechtsmisbruik, uiteindelijke gerechtigde tot de uitgekeerde winst, vrijstelling van winst die door vennootschappen van een lidstaat is uitgekeerd aan vennootschappen van andere lidstaten