WPNR 2018, afl. 7213 - Naschrift
Aflevering 7213, gepubliceerd op 03-11-2018 geschreven door Mr. P.C. van EsDe kern van mijn betoog is dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen een onrechtmatige toestand die alleen door het instellen van een rechtsvordering ongedaan gemaakt kan worden (bijvoorbeeld de aanwezigheid van een boom in de verboden zone van art. 5:42 BW) en een onrechtmatige toestand die in civielrechtelijke zin ook eigenmachtig ongedaan gemaakt kan worden (gebruik van grond door een niet-rechthebbende zonder dat dit gepaard gaat met bezit of houderschap). Alleen in het eerste geval valt het te rechtvaardigen dat de onrechtmatige toestand fungeert als voorportaal van het latere bezit en dat de termijn waarin de (noodzakelijke) rechtsvordering had kunnen worden ingesteld, wordt opgeteld bij de termijn van de rechtsvordering tot het beëindigen van het latere bezit (zoals geregeld in art. 3:314 lid 2 BWHoops schrijft onder 2 het volgende: ‘Volgens Van Es zou het oneigenlijke gebruik van gemeentegrond en het hek evenmin een onrechtmatige toestand hebben opgeleverd.’ Dit is een onjuiste weergave van mijn gedachten omdat ik in WPNR 2018/7206 op p. 669 schreef dat er in bepaalde situaties wel sprake zal zijn van een onrechtmatige toestand, maar niet van een onrechtmatige toestand in de zin van art. 3:314 BW.). Hoops gaat onvoldoende in op dit onderscheid (dat Meijers in zijn Ontwerp in wezen ook al maakte) en besteedt te weinig aandacht aan de relevantie van het feit dat de rechthebbende in bepaalde gevallen de onrechtmatige toestand eigenmachtig ongedaan kan maken. Van verjaring van een facultatieve rechtsvordering tot opheffing van een onrechtmatige toestand zou geen sprake moeten kunnen zijn.