Netwerken (II). Gedoogplichten onder de Omgevingswet
Aflevering 7507, gepubliceerd op 12-06-2025 geschreven door prof. mr. J.A.M.A. Sluysmans en mr. A. OnnekinkIn de Kamerbrief1 Netcongestie van 21 november 2024 merkt minister Hermans van Klimaat en Groene Groei op dat het oplossen van de huidige netcongestie (onder meer) betekent dat de komende jaren “1 op de 3 straten open [zal gaan] en (…) er meer dan 100.000 km aan leidingen en kabels moeten worden aangelegd.”2 Juist in dit soort situaties – de aanleg van netten die ervoor zorgen dat burgers en bedrijven kunnen beschikken over cruciale voorzieningen zoals energie, maar bijvoorbeeld ook water – kan het, met het oog op het algemeen belang, noodzakelijk zijn dat bepaalde werken moeten plaatsvinden in, op, boven of onder een onroerende zaak – meestal: een perceel grond – dat in eigendom toebehoort aan een ander dan de initiatiefnemer van die werken. Zeker als nog enig zinvol gebruik van de onroerende zaak resteert, is ontneming van die zaak meestal een te zwaar middel. De rechthebbende kan zijn eigendom best behouden, mits hij de voornoemde werken maar duldt.3 Voor dit soort situaties voorziet hoofdstuk 10 van de Omgevingswet in twee instrumenten: de wettelijke gedoogplichten die van rechtswege gelden én de bij beschikking op te leggen gedoogplichten. Beide categorieën van gedoogplichten brengen met zich mee dat een rechthebbende4 is of wordt verplicht om bepaalde activiteiten in, op, boven of onder zijn onroerende zaak te dulden. In de overgrote meerderheid van de gevallen gaat het bij die activiteiten dan om de aanleg en instandhouding van (delen van) netten: een elektriciteitsnet, een gasnet, een (drink)waternet.