Aflevering 37

Gepubliceerd op 11 september 2014

NTFR 2014/2196 - Gedachte over leningen aan aandeelhouders

Aflevering 37, gepubliceerd op 11-09-2014 geschreven door dr. F.P.J. Snel
In zijn Opinie van vorige week is Marres uitgebreid ingegaan op een specifieke soort lening van de aandeelhouder aan een vennootschap, de ‘bodemlozeputlening’.O.C.R. Marres, ‘Over bodemloze putten’, NTFR 2014/2126. In mijn Opinie ga ik juist in op het omgekeerde, een lening van een vennootschap aan de aandeelhouder. Leningen aan aandeelhouders verdienen een eigen beoordelingskader. Deze leningen zijn, naar mijn mening, niet zonder meer vergelijkbaar met leningen aan derden en evenmin met leningen aan deelnemingen of zustermaatschappijen.

NTFR 2014/2198 - Leden zijn bij studentenvereniging in dienstbetrekking

ECLI:NL:GHAMS:2014:2810, datum uitspraak 10-07-2014, publicatiedatum 22-08-2014
Aflevering 37, gepubliceerd op 11-09-2014 met annotatie van drs. J.C. de Zeeuw
Belanghebbende is een studentenvereniging die belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting. De vereniging exploiteert onder meer een bioscoop, verhuurt zalen en organiseert evenementen en festivals. De werkzaamheden worden uitsluitend verricht door leden van de studentenvereniging. Naar aanleiding van een boekenonderzoek concludeert de inspecteur dat sprake is van een dienstbetrekking tussen de leden en de studentenvereniging. Anders dan Rechtbank Haarlem is het hof van oordeel dat sprake is van een gezagsverhouding tussen belanghebbende en de medewerkers. Uit de stukken blijkt dat belanghebbende bevoegd is om aanwijzingen te geven over de wijze waarop de werkzaamheden in haar onderneming door de medewerkers moeten worden uitgevoerd. De medewerkers zijn verplicht om de door belanghebbende verstrekte aanwijzingen op te volgen. Belanghebbende was voorts op haar beurt verplicht de medewerkers voor de geleverde prestaties te betalen.

NTFR 2014/2200 - Geldverstrekking aan zoon is ongebruikelijke terbeschikkingstelling; verlies aftrekbaar

ECLI:NL:RBZWB:2014:1358, datum uitspraak 27-02-2014, publicatiedatum 26-03-2014
Aflevering 37, gepubliceerd op 11-09-2014 met annotatie van mr. drs. E.J.H. Vermeulen
Belanghebbende is gehuwd en heeft een inwonende zoon. In 2003 is de zoon een onderneming gestart, welke onderneming is gevestigd in de gezinswoning. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in de jaren 2003 tot en met 2011 in rekening-courant gelden verstrekt aan de onderneming van de zoon. De zoon was namelijk niet voldoende kapitaalkrachtig en banken en ondernemingen wilden de onderneming van de zoon niet financieren. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben hiervoor hun spaargeld aangesproken en een persoonlijke lening afgesloten. Van de geldverstrekking zijn geen overeenkomsten opgesteld. In 2009 is A bv opgericht uit een samenwerkingsverband tussen de onderneming van de zoon en een adviesbureau. De samenwerking was bedoeld om makkelijker een financiering te krijgen. Het adviesbureau stelde hierbij als voorwaarde dat de ontstane rekening-courant tussen de onderneming en belanghebbende en zijn echtgenote wordt afgebouwd door middel van schenkingen, wat ook gebeurt in 2009. In geschil is of de geldverstrekkingen kwalificeren als leningen en zo ja, of deze kunnen worden aangemerkt als ongebruikelijke terbeschikkingstellingen.

NTFR 2014/2202 - Nabestaandenpensioen telt mee bij beoordeling aanspraak op ouderschapsverlofkorting

ECLI:NL:GHARL:2014:5531, datum uitspraak 08-07-2014, publicatiedatum 01-08-2014
Aflevering 37, gepubliceerd op 11-09-2014 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende genoot in 2009 een belastbaar loon van € 122.364. In 2010 is zijn echtgenote overleden. Tot het huishouden behoren twee kinderen. Belanghebbende heeft in 2010 ouderschapsverlof opgenomen. In verband hiermee is hij gekort op zijn salaris. In 2010 heeft belanghebbende € 113.742 aan inkomsten uit tegenwoordige arbeid genoten en € 20.354 aan een ‘nabestaandenpensioen’. Belanghebbende maakt voor 2010 aanspraak op de ouderschapsverlofkorting. De inspecteur heeft die aanspraak afgewezen, omdat volgens hem geen sprake is van een terugval in loon. Belanghebbende stelt dat het nabestaandenpensioen niet in aanmerking mag worden genomen. Het hof onderschrijft die stelling niet. Weliswaar is de stelling van belanghebbende verdedigbaar volgens het hof, maar noch de tekst van de wet (art. 8.14b Wet IB 2001) noch de wetsgeschiedenis biedt volgens het hof steun aan de stelling van belanghebbende. Het verdragsrechtelijke gelijkheidsbeginsel is evenmin geschonden volgens het hof. De vergelijking die belanghebbende maakt – een belastingplichtige die ouderschapsverlof opneemt maar die niet wordt geconfronteerd met het overlijden van de echtgenote – vormt immers feitelijk en rechtens geen gelijk geval.

NTFR 2014/2203 - Geen aftrek weekenduitgaven gehandicapte kinderen vanwege een te hoog vermogen van het kind

ECLI:NL:RBNNE:2014:2859, datum uitspraak 05-06-2014, publicatiedatum 28-07-2014
Aflevering 37, gepubliceerd op 11-09-2014 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende heeft een gehandicapte dochter, die doorgaans in een instelling verblijft. Na aftrek van de eigen bijdrage voor haar verblijf in de instelling, resteerde voor de dochter een netto-inkomen van ongeveer € 430 per maand. Aan spaargeld bezat de dochter per 1 januari 2010 een bedrag van € 27.454 en per 31 december 2010 een bedrag van € 23.315. Belanghebbende heeft in haar aangifte IB 2010 een bedrag voor weekenduitgaven voor gehandicapten in aftrek gebracht. Deze aftrek is niet geaccepteerd. De rechtbank stelt voorop dat het hebben van eigen inkomsten en vermogen van gehandicapte kinderen in zijn algemeenheid niet direct aan aftrek in de weg staat, maar dat, indien het gehandicapte kind niet behoeftig is, er geen reden voor aftrek is. De belastingplichtige kan zich in die situatie ook niet redelijkerwijs gedrongen voelen tot het doen van de uitgaven. Slechts als sprake is van bijzondere omstandigheden kan aanleiding bestaan om geen rekening te houden met de inkomsten of het vermogen van het kind. De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van het inkomen van de dochter in dit geval geen rol speelt. De rechtbank acht hierbij van belang dat gehandicapten die in een instelling verblijven doorgaans een arbeidsongeschiktheidsuitkering genieten. Als de hoogte van deze uitkering vervolgens een belemmering zou vormen voor het recht op de aftrek als bedoeld in art. 6.25 Wet IB 2001, zou dit artikel nooit tot de beoogde aftrek kunnen leiden. De hoogte van het vermogen van de dochter staat echter wel aan aftrek van de weekenduitgaven in de weg. De rechtbank is van oordeel dat dit vermogen in het jaar 2010 zodanig hoog was dat niet gezegd kan worden dat de dochter in dat jaar behoeftig was.

NTFR 2014/2204 - Besluit over innovatiebox verschenen

Aflevering 37, gepubliceerd op 11-09-2014
De staatssecretaris heeft een besluit gepubliceerd over de innovatiebox (art. 12b Wet VPB 1969). Het besluit beoogt tegemoet te komen aan de behoefte in de praktijk aan een nadere uitleg. Hiertoe worden de volgende hoofdonderwerpen besproken: bepalen arm’s length-beloning (2), belastingplichtige (3), toegangscriteria innovatiebox (4), keuze bij de aangifte (5), voordelen uit hoofde van het activum (6), slechts voor 5/H gedeelte in aanmerking (7), een positief saldo van de voordelen (8), oorzaaktoets (9), kwekersrechten (10), merken, logo’s (enz.) (11), de drempel (12), beschikking in te lopen voortbrengingskosten (13) en nadere regels bij AMvB (14).

NTFR 2014/2205 - Voor erfbelasting wordt woning naar WOZ-waarde in aanmerking genomen

ECLI:NL:PHR:2013:1312, datum uitspraak 12-11-2013, publicatiedatum 29-11-2013
Aflevering 37, gepubliceerd op 11-09-2014
Op 1 november 2010 is de moeder van belanghebbende, erflaatster, overleden. Belanghebbende is mede-erfgenaam. Tot de nalatenschap behoort de voormalige woning van erflaatster. De conform de Wet WOZ vastgestelde WOZ-waarde als geldend voor het jaar 2010 bedraagt € 395.000. De woning is echter op 17 februari 2011 verkocht voor € 348.000.

NTFR 2014/2206 - Fiscale eenheid tussen belanghebbende en stichting

ECLI:NL:RBDHA:2014:8449, datum uitspraak 09-07-2014, publicatiedatum 24-07-2014
Aflevering 37, gepubliceerd op 11-09-2014 met annotatie van mr. drs. E.P.A. Brakeboer
B bezit via zijn holding alle aandelen in belanghebbende. Belanghebbende oefent een anesthesiologiepraktijk uit. B is als een BIG-geregistreerde anesthesioloog samen met zijn echtgenote werkzaam bij belanghebbende. De echtgenote verricht bij belanghebbende administratieve werkzaamheden. B en zijn echtgenote zijn voorts bestuurders in een stichting. Deze stichting heeft tot doel een zelfstandig behandelcentrum in ondersteunende en algemene medisch specialistische patiëntenzorg. In geschil is of de inspecteur terecht heeft geweigerd om belanghebbende en de stichting als fiscale eenheid aan te merken. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende en de stichting via B financieel zijn verweven. B heeft onmiddellijk de aandelen en zeggenschap in de holding en middellijk de aandelen en de zeggenschap in belanghebbende. Voorts heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat B onmiddellijk voldoende zeggenschap in de stichting heeft om de financiële positie ervan in de gewenste onderlinge verhouding ten opzichte van hemzelf te brengen. Daarnaast is eveneens sprake van organisatorische verwevenheid, aangezien B en C de gezamenlijke, overkoepelende leiding van zowel belanghebbende als de stichting vormen.

NTFR 2014/2207 - Onderwijsvrijstelling

Aflevering 37, gepubliceerd op 11-09-2014 geschreven door mr. A. Vroon
De vrijstelling geldt voor het verzorgen van bepaalde vormen van onderwijs. De nauw met het vrijgestelde onderwijs samenhangende leveringen en diensten zijn ook vrijgesteld. Dit besluit is een actualisering van het besluit van 6 november 2006. De belangrijkste inhoudelijke wijzigingen zijn:

NTFR 2014/2208 - Antwoord op Kamervragen over liberalisering huurwoningen ter vermijding verhuurderheffing

Aflevering 37, gepubliceerd op 11-09-2014
Minister Blok voor Wonen en Rijksdienst heeft vragen van Tweede Kamerlid Knops beantwoord over het liberaliseren van huurwoningen om onder de verhuurderheffing uit te komen. Het liberaliseren van een huurwoning bij mutatie is toegestaan wanneer de woning voldoende punten heeft. Minister Blok vindt het al dan niet liberaliseren van een vrijkomende woning een afweging van individuele verhuurders waarbij verschillende factoren een rol spelen zoals de lokale woningmarkt en de verdiencapaciteit van de verhuurder. Hij is niet voornemens een halt toe te roepen aan een dergelijke handelswijze, aangezien hier vrijheid van contract geldt.

NTFR 2014/2209 - Gerechtelijke procedures verhinderen niet dat ex-echtgenote genothebbende krachtens eigendom van echtelijke woning is gebleven

ECLI:NL:GHARL:2014:5532, datum uitspraak 08-07-2014, publicatiedatum 01-08-2014
Aflevering 37, gepubliceerd op 11-09-2014 met annotatie van mr. B.S. Kats
Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in 1992 een woning gekocht. In 1998 zijn zij gescheiden. De ex-echtgenote is in de echtelijke woning blijven wonen. In 2005 is zij via gerechtelijke procedures gedwongen mee te werken aan de overdracht van de woning. In september 2009 heeft de ex-echtgenote de woning verlaten. In maart 2010 is de woning in eigendom overgedragen aan derden. Belanghebbende, die op 1 januari 2010 niet in de gemeente Ede woonachtig was, is door de gemeente Ede ter zake van de woning aangeslagen voor de onroerendezaakbelasting en rioolheffing. Anders dan de rechtbank acht het hof dat niet terecht. Het hof zet uiteen dat de gerechtelijke uitspraken niet ertoe hebben geleid dat de ex-echtgenote zodanig in haar (evenredige) genot van de woning is beperkt dat zij niet langer als genothebbende krachtens eigendom zou kunnen worden aangemerkt. Dit betekent dat de gemeente de keuze heeft om hetzij belanghebbende, hetzij de ex-echtgenote als belastingplichtige aan te merken. Op grond van de beleidsregels van de gemeente Ede dient echter de ex-echtgenote als belastingplichtige te worden aangemerkt, aangezien zij binnen de gemeente woonachtig was. Het hof vernietigt daarom de aan belanghebbende opgelegde aanslagen.

NTFR 2014/2211 - Geen ambtelijk verzuim van de inspecteur, dus terechte navorderingsaanslag

ECLI:NL:GHAMS:2014:3185, datum uitspraak 24-04-2014, publicatiedatum 13-08-2014
Aflevering 37, gepubliceerd op 11-09-2014 met annotatie van mr. J. Berns
In haar aangifte VPB 2000 heeft belanghebbende een herinvesteringsreserve (HIR) gevormd van € 404.751. Bij het opleggen van de aanslag VPB 2000 heeft de inspecteur de HIR gecorrigeerd. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt, maar een uitspraak op bezwaar bleef uit. Over het jaar 2004 heeft de inspecteur ambtshalve een aanslag opgelegd. Hiertegen maakt belanghebbende (te laat) bezwaar door het indienen van een VPB-aangifte, waarin ze de HIR laat vrijvallen. De inspecteur verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en handhaaft de aanslag. Naar aanleiding van overleg over de HIR doet de inspecteur in 2008 uitspraak op bezwaar tegen de VPB-aanslag 2000. Hij staat de dotatie alsnog toe. Naar aanleiding van de door de inspecteur opgevraagde VPB-aangifte 2004, legt de inspecteur over 2004 een navorderingsaanslag op, waarbij hij de HIR laat vrijvallen. Het hof is van oordeel dat het in 2008 ingezonden aangiftebiljet VPB 2004 als nieuw feit moet worden aangemerkt. Het hof volgt niet de stelling van belanghebbende dat de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan. Het kan de inspecteur namelijk niet worden aangerekend dat hij de primitieve aanslag 2004 heeft opgelegd op basis van de aanslagregeling op dat moment; dus in overeenstemming met de over het jaar 2000 opgelegde aanslag waarin de vorming van de HIR niet was geaccepteerd. Het hof acht het wel onhandig maar geen ambtelijk verzuim van de inspecteur dat hij de primitieve aanslag 2004 heeft opgelegd voordat hij uitspraak op bezwaar deed over 2000.

NTFR 2014/2212 - Bewijsvermoeden van inkomsten ter zake van contante stortingen ontzenuwd door belastingplichtige

ECLI:NL:GHARL:2014:5998, datum uitspraak 29-07-2014, publicatiedatum 08-08-2014
Aflevering 37, gepubliceerd op 11-09-2014 met annotatie van mr. J. Kastelein
Belanghebbende, een ongehuwde moeder met vier kinderen, heeft in 2003 een tweetal koopovereenkomsten gesloten. Eén overeenkomst heeft betrekking op de aankoop van een woning en één overeenkomst heeft betrekking op de verkoop van haar woning. Die laatste verkoop is echter niet doorgegaan. In 2003 is belanghebbende verhuisd naar de gekochte woning. Eind 2003 heeft belanghebbende haar woning (wederom) verkocht en in april 2004 heeft zij de woning aan de kopers geleverd. In april 2004 zijn op de rekening van de notaris ten behoeve van belanghebbende contante bedragen gestort ten bedrage van in totaal € 65.799. Volgens de inspecteur vormt dit bedrag resultaat uit overige werkzaamheden. In verband hiermee heeft hij de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. Volgens het hof is het vermoeden gewettigd dat de contante bedragen belaste inkomsten vormen. Het ligt op de weg van belanghebbende dit vermoeden te ontzenuwen. Daarin is zij volgens het hof geslaagd, omdat het bedrag verband houdt met de verkoop van de woning. Nu de inspecteur geen bewijs heeft geleverd dat sprake is van belaste inkomsten, moet de navorderingsaanslag volgens het hof worden vernietigd.

NTFR 2014/2214 - Geen opzettelijk onjuiste aangifte voor accountant die beleggingen verantwoordt in box 1

ECLI:NL:GHSHE:2014:2963, datum uitspraak 26-08-2014, publicatiedatum 27-08-2014
Aflevering 37, gepubliceerd op 11-09-2014 met annotatie van mr. P.A. Caljé
De verdachte, een accountant, wordt verdacht van het onjuist doen van aangiften IB over de jaren 2007-2009. De accountant belegt actief op de beurs en heeft de negatieve resultaten daaruit verantwoord als negatief resultaat uit een overige werkzaamheid. Het Openbaar Ministerie stelt op basis van bestendige jurisprudentie dat dergelijke beleggingsactiviteiten geen werkzaamheid opleveren. Gezien deze jurisprudentie en gezien de bekendheid daarmee van de accountant acht het Openbaar Ministerie dat de accountant zijn aangiften opzettelijk onjuist heeft gedaan. De verdachte voert ter verweer aan dat hij zijn standpunt heeft gebaseerd op een fiscaal juridische publicatie alsmede dat hij actief belegde. Hij beschikte daarbij over faciliteiten die een reguliere belegger mist. Waar de strafkamer van Rechtbank Oost-Brabant (Rechtbank Oost-Brabant 13 augustus 2013, nr. 01/997521-11, NTFR 2013/1755) eerder de verdachte veroordeelde, spreekt Hof Den Bosch de accountant vrij. Volgens het hof is geen sprake van het opzettelijk onjuist doen van aangiften. Volgens het hof kon de verdachte menen dat hij in staat zou zijn de beleggingsresultaten actief te beïnvloeden. Het hof kent daarbij betekenis toe aan de omstandigheid dat de grens tussen een activiteit die past bij normaal, actief vermogensbeheer en een activiteit die dat overstijgt, niet scherp af te bakenen is.

NTFR 2014/2215 - Informatiebeschikking KB-Luxcoderekening ten onrechte aan belanghebbende afgegeven

ECLI:NL:RBDHA:2014:9666, datum uitspraak 24-07-2014, publicatiedatum 08-08-2014
Aflevering 37, gepubliceerd op 11-09-2014 met annotatie van mr. R. Marchal
De inspecteur heeft renseignementen ontvangen over een coderekening bij de KB-Lux. Hierop stond onder meer de naam en het adres van de overleden echtgenoot van belanghebbende alsmede een telefoonnummer vermeld. De echtgenoot was tot zijn overlijden in 2012 directeur en enig aandeelhouder in een bv. Belanghebbende is na het overlijden van de echtgenoot directeur en enig aandeelhouder in de bv. Het hof heeft in 2012 in een eerdere KB-Luxprocedure van de echtgenoot geoordeeld dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van een adequate identificatie en dat niet is uitgesloten dat de KB-Luxrekening aan de bv is verbonden. De inspecteur heeft vervolgens in 2013 aan belanghebbende vragen gesteld over voormelde coderekening en daarbij om afschriften over de periode 31 december 2000 tot en met 31 december 2010 verzocht. Belanghebbende heeft hierop gereageerd en aangegeven dat zij in het jaar 2009 geen buitenlandse rekening heeft aangehouden, waarna de inspecteur voor het jaar 2009 een informatiebeschikking aan belanghebbende heeft gegeven. Volgens de rechtbank is de informatiebeschikking ten onrechte gegeven. Belanghebbende heeft de vragenbrief voor het jaar 2009 beantwoord en heeft voor dat jaar informatie verstrekt. Daarnaast heeft de inspecteur onvoldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat belanghebbende met haar antwoord onjuiste dan wel onvolledige informatie heeft verstrekt. Bovendien ziet de rechtbank in het onderhavige geval geen aanleiding om van het eerdere oordeel van het hof af te wijken, aangezien geen nieuwe feiten en gegevens naar voren zijn gekomen die niet reeds in de procedure van de echtgenoot bij het hof bekend waren. Ook de stelling van de inspecteur, dat in het geval de bv rekeninghouder is (geweest) van de coderekening, de echtgenoot en belanghebbende door middel van hun aandeelhouderschap over het geld van de bv hebben kunnen beschikken, brengt nog niet mee dat de echtgenoot en belanghebbende als (mede-)rechthebbenden van die rekening dienen te worden aangemerkt en dat belanghebbende de aan haar gestelde vragen van de inspecteur onjuist heeft beantwoord.