College van Beroep voor het bedrijfsleven, 22-10-2024, ECLI:NL:CBB:2024:729, 22/222
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 22-10-2024, ECLI:NL:CBB:2024:729, 22/222
Gegevens
- Instantie
- College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum uitspraak
- 22 oktober 2024
- Datum publicatie
- 22 oktober 2024
- ECLI
- ECLI:NL:CBB:2024:729
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2021:12298, Overig
- Zaaknummer
- 22/222
- Relevante informatie
- Wet dieren [Tekst geldig vanaf 01-07-2024]
Inhoudsindicatie
Aan de pluimveeslachterij is een boete opgelegd van € 2.500,- vanwege overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren, en met artikel 3, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder d, van de Verordening 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (de Verordening).
Het College verklaart het hoger beroep gegrond.
Uitspraak
uitspraak
zaaknummer: 22/222
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 oktober 2024 op het hoger beroep van:
(gemachtigde: mr. P.J.G.G. Sluyter)
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 december 2021, kenmerk ROT 19/6230, in het geding tussen:
[naam 1]
(gemachtigde: mr. R.R. Berkhout)
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
Procesverloop in hoger beroep
[naam 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 december 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:12298 (aangevallen uitspraak).
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting over het hoger beroep gegeven.
In verband met het verzoek van [naam 1] om veroordeling tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), heeft het College de Staat in de procedure betrokken.
De zitting was op 11 september 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van [naam 1] en de minister. Namens [naam 1] is verschenen [naam 2] . Verder is namens de minister verschenen [naam 3] .
Grondslag van het geschil
Op 26 juni 2018 heeft een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een inspectie uitgevoerd in de pluimveeslachterij van [naam 1] .
In het rapport van bevindingen van 26 juni 2018 heeft de toezichthouder onder meer het volgende geschreven:
“Datum en tijdstip van de bevinding: 16 mei 2018 omstreeks 14:10 uur. In het bedrijf aangesproken: de heer [naam 4] , functie: chef aanvoer. Tijdens de inspectie bevond ik mij in de aanvoerhal bij de kantelaar van bovengenoemd slachthuis, waar containers met levende, onbedwelmde kuikens
worden gelost. Uit containers gelost levend pluimvee werd niet beschermd tegen elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden. Ik zag dat een kuiken na het kantelen op het plateau van de transportband voor de aanvoercontainers tussen de kantelaar en de wasstraat van de aanvoercontainers viel. Ik zag dat dit kuiken met de poten onder de aanvoercontainer bekneld raakte toen de aanvoercontainer verplaatst werd over de betreffende transportband richting de wasstraat. Ik zag dat op het moment dat het kuiken klem zat, de aanvoercontainer stopte met verplaatsen. Ik zag en
hoorde dat het kuiken reacties vertoonde die tekenen zijn van pijn, spanning of lijden, namelijk: vleugel fladderen en een toename van vocalisatie. Ik zag dat één medewerker van het bedrijf bij het kantelproces aanwezig was op de plateaus bij de kantelaar. Tijdens het bekneld raken van het kuiken bevond deze medewerker zich aan de andere zijde van de aanvoercontainer. Ik zag dat
deze medewerker, na het tot stilstand komen van de container, naar de andere zijde van de container liep en de beknelling van het kuiken verhielp. Enkele minuten later zag ik dat een kuiken tussen een container en de kantelaar naar beneden viel na het kantelen. Ik zag dat dit kuiken onder de kantelaar
terechtkwam op het frame voor de kantelaar. Ik zag dat de bovengenoemde medewerker aan kwam lopen vanaf de andere zijde van de container en het kuiken voorzichtig uit deze positie probeerde te bevrijden, maar dat ging moeizaam. Ik zag en hoorde dat het kuiken daarbij reacties vertoonde die tekenen zijn van pijn, spanning of lijden, namelijk: vleugel fladderen, spartelen en een toename van vocalisatie. Zie film 1 en 2 in de bijlage.
Uit mijn deskundigheid als dierenarts concludeer ik dat de kuikens in bovengenoemde situaties niet elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden is bespaard. Hieruit bleek mij dat werd gehandeld in strijd met Verordening (EG) nr. 1099/2009: Artikel 3 lid 1, bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten wordt ervoor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard. Op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, juncto artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren, is het verboden in strijd te handelen met artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1099/2009.”
Naar aanleiding van de bevindingen zoals beschreven in de rapporten van bevindingen heeft de minister met het besluit van 28 september 2018 (het boetebesluit) [naam 1] een boete opgelegd van € 2.500,- vanwege overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren, en met artikel 3, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder d, van de Verordening 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (de Verordening).
Met het besluit van 5 november 2019 (het bestreden besluit), waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister het bezwaar van [naam 1] tegen het boetebesluit ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2 De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen, waarbij voor eiseres en verweerder respectievelijk [naam 1] en de minister moet worden gelezen:
“6.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op basis van het rapport van bevindingen van 16 mei 2018 terecht op het standpunt gesteld dat eiseres er niet voor heeft gezorgd dat de kuikens elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard. Uit het boeterapport blijkt in voldoende mate dat de betreffende twee kuikens bekneld zaten en moesten worden bevrijd door een medewerker van het bedrijf van eiser die aan de andere kant van de aanvoercontainer stond en eromheen moest lopen. Verder volgt uit dit rapport dat het bevrijden van het tweede kuiken moeizaam verliep. Volgens de toezichthoudende dierenarts van de NVWA vertoonden de beknelde kuikens duidelijke reacties, die tekenen zijn van pijn, spanning of lijden, zoals met de vleugels fladderen, spartelen en een toename van vocalisatie.
Zoals het CBb heeft geoordeeld in een uitspraak van 2 juni 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:375), laat het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van de Verordening 1099/2009 er geen twijfel over bestaan dat er bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten voor moet worden gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard. Dit betekent volgens het CBb dat er een verregaande verplichting is om elke vorm van pijn, spanning of lijden te voorkomen. Het is dus aan eiseres om aan te tonen dat zij aan deze verplichting heeft voldaan.
In de aanvullende beroepsgronden is eiseres uitgebreid ingegaan op het kantelproces binnen haar bedrijf waarbij zij onder meer heeft gewezen op het probleem van in de containers achterblijvende en naast de dumpband vallende kuikens. Volgens eiseres zijn de geconstateerde knelpunten in dit proces vanwege arbeidstechnische redenen niet op te lossen.
Verweerder heeft er in dit kader terecht op gewezen dat de verantwoordelijkheid voor het oplossen van knelpunten binnen het bedrijfsproces niet bij hem ligt. Verweerder houdt toezicht op onder meer het dierenwelzijn en is niet verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering van eiseres. Anders dan eiseres kennelijk veronderstelt, behoort het tot haar verantwoordelijkheid om haar werkprocessen aan te passen aan de op dat moment geldende eisen, in geval het kantelproces, zoals dat binnen het bedrijf van eiseres plaatsvindt, zich niet goed (meer) verhoudt tot de wettelijke eisen ten aanzien van het dierenwelzijn. Verweerder heeft in het verweerschrift van 4 juni 2021 ook de mogelijkheid genoemd om zelf een ter zake deskundig ingenieursbureau in te schakelen om zich te laten informeren over de mogelijkheden van de kantelinstallatie, die eiseres binnen haar bedrijf gebruikt. De rechtbank is het met verweerder eens dat het aan eiseres zelf is om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om het kantelproces binnen haar bedrijf te verbeteren. Gezien het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek van eiseres om een deskundige in te schakelen af.
Voor zover eiseres heeft gesteld dat de gesignaleerde knelpunten in het kantelproces om arbeidstechnische redenen niet zijn op te lossen, heeft eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vermeende overtreding niet te voorkomen was. Zo heeft verweerder ter zitting gewezen op de mogelijkheid van het plaatsen van een tweede persoon bij de kantelaar. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er geen andere voorzieningen zijn te treffen, zoals het gebruiken van een “verlengde arm” bij de kantelinstallatie.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat sprake is van een overtreding van artikel 3, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder d, van de Verordening 1099/2009.
7. Het betoog van eiseres dat de boete in dit geval onevenredig is, slaagt niet. Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan de boete zou moeten worden gematigd. Zoals hiervoor is geoordeeld, heeft eiseres ervoor gezorgd dat de betreffende kuikens nodeloos werden blootgesteld aan pijn, spanning en lijden. Dat een medewerker van het bedrijf uiteindelijk heeft ingegrepen door de gevallen kuikens op te pakken, doet niet af aan de geconstateerde overtreding. Het gaat er om dat de kuikens reeds gevallen en bekneld waren geraakt, en dat deze dieren dus geen pijn, spanning of lijden bespaard was gebleven.”