Home

Gerechtshof Amsterdam, 16-05-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1282, 22/00085 t/m 22/00091

Gerechtshof Amsterdam, 16-05-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1282, 22/00085 t/m 22/00091

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
16 mei 2023
Datum publicatie
7 juni 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:1282
Formele relaties
Zaaknummer
22/00085 t/m 22/00091
Relevante informatie
Art. 27e lid 1 AWR

Inhoudsindicatie

Verwijzingsuitspraak n.a.v. HR 28 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:84. Met het verwijzingsarrest is onherroepelijk komen vast te staan dat belanghebbende voor de jaren 2011 t/m 2015 als binnenlands belastingplichtige moet worden aangemerkt en dat hij op grond van het belastingverdrag Nederland-Thailand geen inwoner van Thailand is. Na verwijzing is onder meer nog in geschil of voor de jaren 2011 t/m 2015 de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, omdat de vereiste aangiften niet zijn gedaan (als gevolg van formele en/of materiële gebreken). Met inachtneming van het toetsingskader van HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:767 is het verwijzingshof van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende niet de vereiste aangiften voor de jaren 2011 t/m 2015 heeft gedaan vanwege het onjuist beantwoorden van de zogenoemde woonplaatsvraag (formeel gebrek). De inspecteur heeft wel aannemelijk gemaakt dat de voor de jaren 2011 t/m 2014 door middel van C-biljetten ingediende aangiften inhoudelijke gebreken bevatten die tot de conclusie leiden dat niet de vereiste aangiften zijn gedaan. Het verwijzingshof vermindert de aanslagen IB/PVV 2014 en 2015 alsmede de vergrijpboeten voor 2011 en 2012. De vergrijpboeten voor 2013 t/m 2015 worden vernietigd. Voor wat betreft de Zvw is belanghebbende als ingezetene van Nederland verzekerings- en premieplichtig.

Uitspraak

kenmerken 22/00085 tot en met 22/00091

16 mei 2023

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – van

[X] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 28 augustus 2019 in de zaak met kenmerken SGR 18/35, SGR 18/37 tot en met SGR 18/39, SGR 18/41 en SGR 18/42 van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

alsmede op het hoger beroep van belanghebbende en het incidenteel hoger beroep van de inspecteur – na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden – tegen de uitspraak van 2 april 2020 in de zaak met kenmerk SGR 19/2799 van de rechtbank in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

Belastingjaar 2009

1.1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 18 november 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.224 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 53.644 (hierna: de navorderings-aanslag 2009). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is een bedrag van € 5.977 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 15.538. Voorts is aan belanghebbende voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 32.369 (hierna: de navorderingsaanslag Zvw 2009). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 298 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Belastingjaar 2010

1.1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 18 november 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.610 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 68.285 (hierna: de navorderingsaanslag 2010). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is een bedrag van € 4.991 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 16.181. Voorts is aan belanghebbende voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag Zvw opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 33.189 (hierna: de navorderings-aanslag Zvw 2010). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 253 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Belastingjaar 2011

1.1.3.

De inspecteur heeft met dagtekening 18 november 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 92.767 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 77.622 (hierna: de aanslag 2011). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is een bedrag van € 4.232 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 27.645. Voorts is aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag Zvw opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 33.427 (hierna: de aanslag Zvw 2011). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 148 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Belastingjaar 2012

1.1.4.

De inspecteur heeft met dagtekening 18 november 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 71.861 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 78.762 (hierna: de aanslag 2012). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is een bedrag van € 1.912 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 23.622. Voorts is aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag Zvw opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 45.056 (hierna: de aanslag Zvw 2012). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 97 aan belastingrente in rekening gebracht.

Belastingjaar 2013

1.1.5.

De inspecteur heeft met dagtekening 18 november 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.220 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 91.863 (hierna: de aanslag 2013). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is een bedrag van € 181 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 22.901. Voorts is aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag Zvw opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 50.853 (hierna: de aanslag Zvw 2013). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 1 aan belastingrente in rekening gebracht.

Belastingjaar 2014

1.1.6.

De inspecteur heeft met dagtekening 18 november 2015 aan belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 81.359 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 96.931 (hierna: de aanslag 2014). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is een bedrag van € 186 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 27.898.

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de voornoemde (navorderings)aanslagen IB/PVV en (navorderings)aanslagen Zvw bezwaar gemaakt, alsmede tegen de voornoemde heffingsrente-, belastingrente- en vergrijpboetebeschikkingen. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar met dagtekening 28 november 2017 heeft de inspecteur belanghebbendes bezwaren afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank. In haar uitspraak van 28 augustus 2019 heeft de rechtbank als volgt beslist:

“De rechtbank:

-

verklaart de beroepen, voor zover die zijn gericht tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV over de jaren 2009, 2010, 2012 tot en met 2014 en de heffingsrente- en belastingrentebeschikkingen over die jaren, gegrond;

-

verklaart de beroepen, voor zover die zijn gericht tegen de (navorderings)aanslagen Zvw over de jaren 2009, 2010 en 2013 en de heffingsrente- en belastingrentebeschikkingen over die jaren, gegrond;

-

verklaart de beroepen, voor zover die zijn gericht tegen de vergrijpboetes, gegrond;

-

verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar, voor zover deze betrekking hebben op de (navorderings)aanslagen IB/PVV over de jaren 2009, 2010, 2012 tot en met 2014 en de heffingsrente- en belastingrentebeschikkingen over die jaren;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar, voor zover deze betrekking hebben op de (navorderings)aanslagen Zvw over de jaren 2009, 2010 en 2013 en de heffingsrente- en belastingrentebeschikkingen over die jaren;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar, voor zover deze betrekking hebben op de vergrijpboetes;

-

vernietigt de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2009 en 2010 en de vergrijpboetes en de heffingsrentebeschikkingen over die jaren;

-

vernietigt de navorderingsaanslagen Zvw over de jaren 2009 en 2010 en de heffingsrentebeschikkingen over die jaren;

-

vermindert de aanslagen IB/PVV over de jaren 2012 tot en met 2014 overeenkomstig hetgeen hiervoor in 40 is bepaald en vermindert de belastingrentebeschikkingen dienovereenkomstig;

-

vermindert de aanslag Zvw over het jaar 2013 overeenkomstig hetgeen hiervoor in 42 is bepaald en vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;

-

vermindert de in de aanslagen IB/PVV over de jaren 2011 tot en met 2014 begrepen vergrijpboetes overeenkomstig hetgeen hiervoor onder 48 en 49 is bepaald;

-

bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraken op bezwaar;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.”

Belastingjaar 2015

1.4.

De inspecteur heeft met dagtekening 30 november 2018 aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.409 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 132.201 (hierna: de aanslag 2015). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is een bedrag van € 396 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 23.476. Voorts is aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag Zvw opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 44.156 (hierna: de aanslag Zvw 2015). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 2 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de voornoemde aanslag IB/PVV en aanslag Zvw bezwaar gemaakt, alsmede tegen de voornoemde belastingrentebeschikkingen en vergrijpboete-beschikking. Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 17 april 2019 heeft de inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de inspecteur beroep ingesteld bij de rechtbank. In haar uitspraak van 2 april 2020 heeft de rechtbank als volgt beslist:

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen de aanslag IB/PVV en de in die aanslag begrepen belastingrentebeschikking, gegrond;

-

verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen de vergrijpboete, gegrond;

-

verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar, voor zover deze betrekking heeft op de aanslag IB/PVV, de in die aanslag begrepen belastingrentebeschikking en de vergrijpboete;

-

vermindert de aanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.954 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 96.201 en vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;

-

vermindert de vergrijpboete overeenkomstig hetgeen hiervoor onder 34 is bepaald;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.”

Alle jaren

1.7.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank van 28 augustus 2019 door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Gerechtshof Den Haag ingekomen op 24 september 2019. De inspecteur heeft bij brief van 11 oktober 2019 hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak voor zover het de beslissingen met betrekking tot de jaren 2009 en 2010 betreft.

1.8.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank van 2 april 2020 door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Gerechtshof Den Haag ingekomen op 29 april 2020. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.9.

Het Gerechtshof Den Haag heeft bij uitspraak van 8 december 2020 het volgende beslist:

BK-19/00640, BK-19/00641 en BK-19/00617 tot en met BK-19/00620

Het Gerechtshof:

-

vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de aanslag 2014, de vergrijpboetebeschikkingen inzake de jaren 2011 tot en met 2014 en de met de voornoemde aanslag/beschikkingen gegeven heffings-/belastingrentebeschikkingen;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de aanslag 2014, de vergrijpboetebeschikkingen inzake de jaren 2011 tot en met 2014 en de met de voornoemde aanslag/beschikkingen gegeven heffings-/belastingrentebeschikkingen;

-

vermindert de aanslag 2014 met dien verstande dat het resultaat uit overige werkzaamheden wordt verminderd met een bedrag van € 403;

-

vernietigt de vergrijpboetebeschikkingen inzake de jaren 2011 tot en met 2014;

-

vermindert de heffings-/belastingrentebeschikkingen inzake de jaren 2011 tot en met 2014 dienovereenkomstig;

-

gelast dat van de Inspecteur een griffierecht wordt geheven van € 519;

-

gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 128 aan griffierecht te vergoeden.

BK-20/00462

Het Gerechtshof:

-

vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de vergrijpboete;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de vergrijpboete;

-

vernietigt de vergrijpboete inzake het jaar 2015;

-

gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 131 aan griffierecht te vergoeden.”

1.10.

Belanghebbende en de staatssecretaris van Financiën hebben tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 28 januari 2022, nr. 21/00145, ECLI:NL:HR:2022:84 (hierna: het verwijzingsarrest) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag vernietigd (behalve voor zover deze betrekking heeft op de navorderingsaanslagen voor de jaren 2009 en 2010) en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

1.11.

Partijen zijn door de griffier van het Hof bij brief van 3 februari 2022 in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het arrest in te dienen. De inspecteur heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 24 februari 2022 en belanghebbende bij brief van 28 februari 2022.

1.12.

Belanghebbende heeft op 8 maart 2022 en 29 juli 2022 nadere stukken bij het Hof ingediend. Van de inspecteur is op 23 augustus 2022 een pleitnota voor de zitting van 24 augustus 2022 bij het Hof ingekomen.

1.13.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden.

1.14.

Ter zitting heeft belanghebbende de wraking verzocht van de raadsheren mrs. H.E. Kostense , N. Djebali en J-P.R. van den Berg . Hierop is het onderzoek ter zitting geschorst en is het wrakingsverzoek in behandeling genomen door de wrakingskamer.

Het wrakingsverzoek van belanghebbende is bij beslissing van de wrakingskamer van 29 september 2022, nr. 200.315.703/01, afgewezen.

1.15.

Het Hof heeft van belanghebbende een nadere reactie ontvangen op 6 oktober 2022. Van de zijde van de inspecteur heeft het Hof een nadere reactie ontvangen op 17 oktober 2022. Belanghebbende heeft bij brief van 8 november 2022 op de inspecteur gereageerd.

1.16.

De inspecteur heeft per e-mail van 21 november 2022 een arrest van de Hoge Raad toegestuurd van 18 november 2022 (nr. 22/00643, ECLI:NL:HR:2022:1672). Hierop heeft belanghebbende bij e-mailbericht van 22 november 2022 gereageerd.

1.17.

De inspecteur heeft per e-mail op 25 november 2022 een pleitnota ingediend.

1.18.

Het onderzoek ter zitting is hervat op 28 november 2022 en het onderzoek is aan het slot van deze zitting gesloten. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

1.19.

In de na sluiting van het onderzoek op 23 maart 2023 bij het Hof ingekomen brief (met bijlagen) van de inspecteur, gedagtekend 23 maart 2023, ziet het Hof geen reden voor heropening van het onderzoek. De bijlagen bij deze brief (een ingebrekestelling door belanghebbende met betrekking tot een verzoek tot vernietiging van de aanslag IB/PVV 2011 en een beslissing op deze ingebrekestelling van de inspecteur) betreffen geen op de onderhavige verwijzingszaak betrekking hebbende stukken en ook overigens ziet het Hof in deze brief met bijlagen geen reden om het reeds gesloten onderzoek te heropenen. De brief met bijlagen is dan ook niet tot de gedingstukken gerekend.

2 Feiten

Het Hof gaat uit van de volgende feiten:

2.1.

Belanghebbende is geboren in 1947 en heeft de Nederlandse nationaliteit. Belanghebbende stond tot 22 oktober 2008 in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) ingeschreven op het adres [A-straat] te [plaats] . Vanaf 23 oktober 2008 staat belanghebbende achtereenvolgens op verschillende adressen in Thailand ingeschreven.

2.2.

Belanghebbende heeft samen met mevrouw [A] (hierna: [A] ) een zoon, die is geboren in 2010. [A] heeft de Thaise nationaliteit en woont samen met voornoemde zoon en haar dochter uit een eerdere relatie in Thailand. Belanghebbende en [A] zijn op [datum] 2008 volgens een traditioneel Boeddhistische ceremonie gehuwd en zij hebben op 6 juni 2012 een notariële samenlevingsovereenkomst getekend.

2.3.

Op 14 november 2012 heeft belanghebbende de eigendom van de woning aan de [A-straat] te [plaats] aan zijn zoon overgedragen, waarbij de zoon de koopsom aan belanghebbende schuldig is gebleven.

2.4.

Op basis van hetgeen is opgenomen in het Aanslag Belastingen Systeem (ABS) van de Belastingdienst zijn aan belanghebbende voor de jaren 2009 en 2010 geen aangiftebiljetten IB/PVV uitgereikt. Voorts is het aan belanghebbende toegekende beconnummer komen te vervallen. Belanghebbende heeft voor de jaren 2009 en 2010 geen aangiften IB/PVV ingediend.

Jaren 2011 tot en met 2014

2.5.

Naar aanleiding van een gesprek tussen belanghebbende en een medewerker van de Belastingdienst op 4 juli 2013 is de inspecteur op 8 juli 2013 een intern onderzoek gestart naar de omvang van de activiteiten van belanghebbende als belastingadviseur in Nederland. Hieruit kwam naar voren dat belanghebbende met het aan hem per 1 maart 1998 toegekende beconnummer aangiften IB/PVV en vennootschapsbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013 had ingediend en dat deze vanaf computers met een Nederlands IP-adres waren verzonden. Vervolgens heeft de inspecteur bij brief van 7 februari 2014 verschillende vragen aan belanghebbende gesteld over zijn mogelijke belastingplicht in Nederland en de eventuele omvang daarvan.

2.6.

Voor de jaren 2011 tot en met 2014 is belanghebbende uitgenodigd om als buitenlands belastingplichtige aangifte te doen voor de IB/PVV. Belanghebbende heeft op 28 mei 2014 voor de jaren 2011 en 2012, op 18 juni 2014 voor het jaar 2013 en op 23 maart 2015 voor het jaar 2014 aangiften IB/PVV gedaan als buitenlands belastingplichtige naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 4.589 negatief (2011), € 8.285 negatief (2012), € 4.369 negatief (2013) en € 18.312 (2014) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil (2011 tot en met 2014). Daarbij heeft belanghebbende onder meer een negatief resultaat uit overige werkzaamheden (hierna ook: ROW) aangegeven voor de volgende bedragen:

omzet kosten resultaat

2011 € 29.365 € 33.954 - € 4.589

2012 € 22.321 € 37.566 - € 15.245

2013 € 15.040 € 35.430 - € 20.390

2014 € 14.315 € 12.284 € 2.031

Voor de jaren 2012, 2013 en 2014 heeft belanghebbende tevens rekening gehouden met een totaalbedrag van respectievelijk € 6.960 (2012), € 16.021 (2013) en € 16.281 (2014) aan pensioenen en uitkeringen.

2.7.

Tot de gedingstukken behoren uitdraaien (schermprints) met de gegevens van de door belanghebbende voor de jaren 2011 tot en met 2015 ingediende aangiften IB/PVV en Zvw. In deze schermprints is onder meer het volgende opgenomen:

1 Als u in het buitenland woonde

(…)

Landcode Periode van Periode tot en met

Landcode en periode THA 01-01-2011 31-12-2011

[respectievelijk (in de schermprints voor de jaren 2012, 2013 en 2014) telkens 1 januari t/m 31 december van het desbetreffende jaar]

(…)

Buitenlander (deel) belastingjaar belastingplichtig X”

2.8.

De inspecteur heeft met dagtekening 11 juni 2014 aan belanghebbende informatiebeschikkingen voor de jaren 2008 tot en met 2013 uitgereikt. Belanghebbende heeft tegen deze informatiebeschikkingen bezwaar en beroep ingesteld.

2.9.

Op 11 juni 2014 is de inspecteur een woonplaatsonderzoek naar belanghebbende gestart. De conclusie van dit woonplaatsonderzoek was onder meer dat belanghebbende in de jaren 2009 tot en met 2014 het merendeel van het jaar in Nederland verbleef en dat belanghebbende in de jaren 2009 tot en met 2014 substantiële omzetten had gerealiseerd met belastingaangifte- en/of advieswerkzaamheden. Vervolgens heeft de inspecteur met dagtekening 18 november 2015 (navorderings)aanslagen en vergrijpboetes van 50% voor de jaren 2009 tot en met 2014 aangekondigd en deze op diezelfde dag opgelegd. Daarbij heeft de inspecteur belanghebbende als binnenlands belastingplichtige aangemerkt en voor de jaren 2009 tot en met 2014 correcties op de door belanghebbende aangegeven bedragen aan ROW alsmede box 3-correcties betreffende Nederlandse bezittingen (bankrekeningen, effecten en voor de jaren 2013 en 2014 een vordering op zijn zoon) aangebracht. Voorts heeft de inspecteur voor de jaren 2011 tot en met 2014 correcties ter zake van de door belanghebbende in die jaren ontvangen pensioenen en uitkeringen aangebracht. De inspecteur heeft de belastbare inkomens uit werk en woning, de belastbare inkomens uit sparen en beleggen en de bijdrage-inkomens als volgt vastgesteld:

2009

2010

2011

2012

2013

2014

Pensioen/uitkeringen

ROW

Box 1

-

54.224

54.224

-

48.610

48.610

7.611

85.156

92.767

26.805

45.056

71.861

44.563

18.657

63.220

44.916

36.443

81.359

Box 3

53.644

68.285

77.622

78.762

91.863

96.931

Bijdrage-inkomen

32.369

33.189

33.427

45.056

50.853

-

2.10.

Bij uitspraak van 16 maart 2016 (ECLI:NL:GHDHA:2016:681) heeft het Gerechtshof Den Haag in hoger beroep geoordeeld dat de aan belanghebbende verstrekte informatiebeschikking met dagtekening 11 juni 2014 voor de jaren 2009 tot en met 2013 – in verband met voormelde opgelegde (navorderings)aanslagen – op 18 november 2015 van rechtswege is komen te vervallen. De inspecteur heeft met dagtekening 29 februari 2016 aan belanghebbende een tweede informatiebeschikking verstrekt. Rechtbank Den Haag heeft de tweede informatiebeschikking bij uitspraak van 28 juni 2017 vernietigd (ECLI:NL:RBDHA:2017:7203).

2.11.

In een met dagtekening 19 april 2017 opgesteld rapport van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek (hierna: het controlerapport) is onder meer het volgende vermeld:

“1 Algemeen

Het boekenonderzoek heeft plaatsgevonden op verzoek van de behandelaren van de bezwaarschriften tegen de (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen 2009 tot en 2014 en de naheffingsaanslagen omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2014. (…)

3 De onderneming

3.1

Bedrijfsactiviteiten

[Belanghebbende] werkt als belastingadviseur. In het jaar 2011 heeft hij het grootste gedeelte van zijn klantenpakket van zijn belastingadviespraktijk overgebracht naar [D] Belastingadviseurs (…). Na deze overname ontving [belanghebbende] 3 jaar lang via de bank een gedeelte van de omzet van de betreffende klanten. Deze omzet heeft [belanghebbende] niet in zijn omzetoverzichten (…) aangegeven. Wel heeft hij het in zijn bezwaarschrift als stakingswinst benoemd. In de jaren na de overdracht heeft [belanghebbende] zelf ook omzet gegenereerd. Voor de jaren 2009, 2010 en 2011 betitelt [belanghebbende] zijn resultaat als winst uit onderneming. Voor de latere jaren betitelt hij dit als resultaat uit overige werkzaamheden.

(…)

3.3

Administratie

Aangeleverde administratie op 17 juni 2016:

We hebben verzocht om de originele administratie te kunnen inzien, zoals te doen gebruikelijk bij een boekenonderzoek. We hebben ontvangen:

• kopie kostenfacturen voor de jaren 2009 en 2010 + een overzicht van de kosten,

• verkoopfacturen/declaraties (alfabetisch gesorteerd) + cliëntenlijst,

• uren specificaties op (cliëntnummer gesorteerd),

• kopieën van Thaise bankrekeningafschriften,

• overzicht inkomsten ROW/diverse overzichten

Een agenda is er niet. (…)

3.4

Administratieplicht (artikel 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen)

(…)

2. Ontbrekende aansluitingen

(…) Dat een grootboekadministratie wel degelijk essentieel is, blijkt al uit het eerder genoemde feit dat er een verschil is tussen de bankontvangsten en het omzetoverzicht. Bij het voeren van een grootboek zijn deze verschillen te verklaren. Door het ontbreken van het grootboek niet.

Daarnaast bleek tijdens ons bezoek op 8 december 2016 aan [belanghebbende], dat er een aantal facturen zijn uitgeschreven die niet op de cliëntenlijst staan en ook niet in de facturenmap zaten. Deze facturen stonden ook niet op zijn omzetoverzicht vermeld. Het betreft de werkzaamheden als executeur testamentair voor de nalatenschap van de heer [B] . De declaraties zouden volgens mededeling van [belanghebbende] ongeveer € 40.000 bedragen.

Dat ons uiteindelijk toch bekend is dat deze facturen verstuurd zijn, komt door onze vraag aan [belanghebbende] waar de vele in aftrek gebrachte proceskosten op zagen. [Belanghebbende] gaf toen aan dat de op deze zaak betrekking hebbende uitgeschreven facturen zich bij de processtukken bevinden. Doordat geen grootboekadministratie is gevoerd, is onbekend hoeveel van dergelijke facturen zijn uitgeschreven en niet in de omzetberekening zijn meegenomen.

Wij hebben de op 17 juni 2016 ontvangen facturen in Excel ingevoerd. Hieruit bleek dat er ontbrekende factuurnummers zijn, maar ook factuurnummers die meerdere keren gebruikt zijn, het factuurnummer 1796 is bijvoorbeeld 7x gebruikt. Op 8 december 2016 heeft mevrouw [C] aan [belanghebbende] gevraagd hoe dit kan. [Belanghebbende] gaf aan dat het een slordigheid was. Hij gaf aan dat als hij een nieuwe factuur maakt, dat hij hier een oud bestand voor gebruikt en dat het factuurnummer waarschijnlijk is blijven staan. Gezien de spreiding van de factuurdata is deze verklaring niet logisch. Zo is er bijvoorbeeld een factuur 1796, op 6 februari 2009, op 30 maart 2009, op 28 januari 2009, op 21 februari 2009, op 2 juni 2009 en 4 juli 2009. Tussen deze genoemde data zijn overigens facturen uitgeschreven met andere factuurnummers.

[Belanghebbende] bewaart zijn facturen niet op factuurnummervolgorde. Maar op alfabet (van de desbetreffende debiteur). Hierdoor vallen de ontbrekende facturen en de dubbel gebruikte facturen niet op. Door deze methode te hanteren, is het dan ook juist extra van belang om een gedegen grootboekadministratie te voeren zodat te alle tijden de facturen in de administratie terug te vinden zijn. (…)

5. Dubbele factuurnummering

Uit de overgelegde kopie-administratie hebben wij van diverse factuurnummers vastgesteld dat deze 2 of meerdere keren gebruikt zijn. (…) Onduidelijk blijft hoeveel keren een factuurnummer daadwerkelijk gebruikt is. (…) De hoeveelheid dubbel gebruikte factuurnummers kunnen niet aangemerkt worden als sporadisch. (…) De facturen van [B] -Geskus zaten niet in de administratie en bleken ook nummers te zijn die dubbel gebruikt zijn (2011 en 2012). Niet vast te stellen is, hoe vaak die factuurnummers daadwerkelijk zijn gebruikt. Daarnaast zijn er regelmatig ontbrekende factuurnummers.

[Belanghebbende] geeft aan dat zijn administratie eenduidig, overzichtelijk en begrijpelijk is. Dit is onjuist. Bij een dergelijke administratie kunnen factuurnummers teruggevonden worden in de administratie, zijn er niet op regelmatige basis ontbrekende factuurnummers c.q. dubbele factuurnummers. Ook is een dergelijke administratie gebaseerd op alle uitgeschreven facturen en niet, zoals bij [belanghebbende], alleen de facturen die betaald zouden zijn.

Er is inderdaad een overzicht met declaraties (urenstaten). Dit overzicht bevat de naam van de cliënt en de gedeclareerde uren. Hier wordt alleen niet het betreffende factuurnummer op vermeld. Dit overzicht is niet compleet. Hier zitten bijvoorbeeld niet de uren van [B] -Geskus bij, terwijl dit een groot aantal uren geweest moet zijn, gezien de hoogte van de facturen. De uitgeschreven facturen blijven op deze wijze van administreren dus volledig buiten zicht.

Ook is door deze wijze van administreren de omzet in verband met de praktijkoverdracht niet meegenomen in de opstelling van [belanghebbende].

(…)

4 Fiscale resultatenrekening

4.1

Omzet

Bij het vaststellen van de omzet zijn we uitgegaan van de ontvangsten op de bankafschriften. Dit hebben wij gedaan omdat wij ten tijde van het opleggen van de aanslagen niet de beschikking hadden over de administratie. Na de ontvangst van de (kopie)administratie hebben wij het volgende vastgesteld:

(…)

2011

Dubbele factuurnummers

Uit de overgelegde declaraties en de bankafschriften blijkt het veelvuldig gebruik van ‘dubbele’ factuurnummers; een factuurnummer wordt voor verschillende facturen gebruikt. Wij verwijzen hiervoor naar punt 3.5.

Ontbrekende factuurnummers

Uit de overgelegde declaraties en de bankafschriften blijkt dat regelmatig factuurnummers ontbreken. Wij verwijzen hiervoor naar punt 3.4.

Verschil omzet declaraties v.s bankafschriften

Bij het vaststellen van de navorderingsaanslag is uitgegaan van een omzet van € 85.157 exclusief € 16.179 omzetbelasting. Dit is € 101.336 inclusief omzetbelasting. Dit bedrag is gelijk aan de ontvangsten (minus de omzetbelasting) die we uit de bankrekeningen [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] , [rekeningnummer 3] en [rekeningnummer 4] hebben geteld.

Op de door [belanghebbende] overgelegde papieren specificatie van de ontvangsten (op 16 december 2015), vermeldt hij een totaal ontvangst in het jaar 2011 van € 37.972,70 (inclusief omzetbelasting).

Uit de door hem overgelegde declaraties, tellen we een omzet van € 36.140 exclusief € 6.241 omzetbelasting. Dit is € 42.381 inclusief omzetbelasting.

Omdat geen gedegen grootboekadministratie aanwezig is, kunnen wij geen aansluiting maken tussen de ontvangsten op de bankafschriften, de overgelegde specificatie en de overgelegde declaraties.

2012

Dubbele factuurnummers

Uit de overgelegde declaraties en de bankafschriften blijkt het veelvuldig gebruik van ‘dubbele’ factuurnummers; een factuurnummer wordt voor verschillende facturen gebruikt. Wij verwijzen hiervoor naar punt 3.5.

Ontbrekende factuurnummers

Uit de overgelegde declaraties en de bankafschriften blijkt dat regelmatig factuurnummers ontbreken. Wij verwijzen hiervoor naar punt 3.4.

Omzet praktijkoverdracht [D] c.s.

De ontvangsten vanuit de praktijkoverdracht aan [D] c.s. zijn in de jaren 2012, 2013 en 2014 niet in het omzetoverzicht verantwoord. Wel vermeldt [belanghebbende] deze ontvangsten als zijnde stakingswinst in zijn bezwaarschrift met betrekking tot het jaar 2010.

In 2012 is een bedrag van € 3.507,36 overgemaakt op ABN-AMRO 50.77.10.053 op 5 april 2012

Verschil omzet declaraties v.s bankafschriften

Bij het vaststellen van de navorderingsaanslag is uitgegaan van een omzet van € 45.056 exclusief € 8.783 omzetbelasting is € 53.839 inclusief omzetbelasting. Dit bedrag is gelijk aan de ontvangsten (minus de omzetbelasting) die we uit de bankrekeningen [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] , [rekeningnummer 3] en [rekeningnummer 4] hebben geteld.

Op de door [belanghebbende] overgelegde papieren specificatie van de ontvangsten (op 6 december 2015), vermeldt hij een totaal ontvangst in het jaar 2012 van € 31.409,50 (inclusief omzetbelasting).

Uit de door hem overgelegde declaraties, tellen we een omzet van € 22.730 exclusief € 4.041 omzetbelasting. Dit is € 26.771 inclusief omzetbelasting.

Omdat geen gedegen grootboekadministratie aanwezig is, kunnen wij geen aansluiting maken tussen de ontvangsten op de bankafschriften, de overgelegde specificatie en de overgelegde declaraties.

2013

Dubbele factuurnummers

Uit de overgelegde declaraties en de bankafschriften blijkt het veelvuldig gebruik van ‘dubbele’ factuurnummers; een factuurnummer wordt voor verschillende facturen gebruikt. Wij verwijzen hiervoor naar punt 3.5.

Ontbrekende factuurnummers

Uit de overgelegde declaraties en de bankafschriften blijkt dat regelmatig factuurnummers ontbreken. Wij verwijzen hiervoor naar punt 3.4.

Omzet praktijkoverdracht [D]

De ontvangsten vanuit de praktijkoverdracht aan [D] zijn in de jaren 2012, 2013 en 2014 niet in het omzetoverzicht verantwoord. Wei vermeldt [belanghebbende] deze ontvangsten als zijnde stakingswinst in zijn bezwaarschrift met betrekking tot het jaar 2010.

In 2013 is een bedrag van € 5.354,67 overgemaakt op ING [rekeningnummer 4] op 30 maart 2013

Verschil omzet declaraties v.s bankafschriften

Bij het vaststellen van de navorderingsaanslag is uitgegaan van een omzet van € 18.657 exclusief € 3.918 omzetbelasting. Dit is € 22.575 inclusief omzetbelasting. Dit bedrag is gelijk aan de ontvangsten (minus de omzetbelasting) die we uit de bankrekeningen [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] , [rekeningnummer 3] en [rekeningnummer 4] hebben geteld.

Op de door [belanghebbende] overgelegde papieren specificatie van de ontvangsten (op 16 december 2015), vermeldt hij een totaal ontvangst in het jaar 2013 van € 17.080,60 (inclusief omzetbelasting).

Uit de door hem overgelegde declaraties, tellen we een omzet van € 15.407 exclusief € 1.196 omzetbelasting. Dit is € 16.910 inclusief omzetbelasting.

Omdat geen gedegen grootboekadministratie aanwezig is, kunnen wij geen aansluiting maken tussen de ontvangsten op de bankafschriften, de overgelegde specificatie en de overgelegde declaraties.

2014

Ontbrekende factuurnummers

Uit de overgelegde declaraties en de bankafschriften blijkt dat regelmatig factuurnummers ontbreken. Wij verwijzen hiervoor naar punt 3.4.

Omzet praktijkoverdracht [D]

De ontvangsten vanuit de praktijkoverdracht aan [D] zijn in de jaren 2012, 2013 en 2014 niet in het omzetoverzicht verantwoord. Wel vermeldt [belanghebbende] deze ontvangsten als zijnde stakingswinst in zijn bezwaarschrift met betrekking tot het jaar 2010.

In 2014 is een bedrag van € 4.198,33 overgemaakt op ABN-AMRO [rekeningnummer 5] op 4 april 2014

Omzet [E]

Op 16 mei 2014 heeft [belanghebbende] de aangifte inkomstenbelasting van het jaar 2013 ingediend voor wijlen de heer [E] . (F-biljet). In de urenoverzichten komen wij deze gewerkte uren niet tegen. Ook in de declaraties komen wij geen factuur met betrekking tot deze werkzaamheden tegen. Wel zien wij omzet in het overgelegde omzetoverzicht voor het jaar 2014 (resp. € 320 en € 1.120 inclusief omzetbelasting). Er is derhalve geen aansluiting tussen de kopie-facturen, urenregistraties en het omzetoverzicht.

Verschil omzet declaraties v.s bankafschriften

Bij het vaststellen van de navorderingsaanslag is uitgegaan van een omzet van € 36.444 exclusief € 7.653 omzetbelasting is € 44.097 inclusief omzetbelasting Dit bedrag is destijds geschat (ontvangsten eerste halfjaar x 2) omdat we destijds alleen de beschikking hadden over de bankafschriften van het eerste half jaar van 2014.

Uit de opgevraagde bankafschriften van het hele jaar 2014 hebben we € 22.314 ontvangsten geteld. Dit is exclusief omzetbelasting.

In de door [belanghebbende] overgelegde papieren specificatie van de ontvangsten (op 16 december 2015, bijlage A), vermeldt hij een totaal ontvangst in het jaar 2014 van € 16.422.

Uit de door hem overgelegde declaraties (op 17 juni 2016), tellen we een omzet van € 14.335. Op de declaraties wordt geen btw vermeld.

Omdat geen gedegen grootboekadministratie aanwezig is, kunnen wij geen aansluiting maken tussen de ontvangsten op de bankafschriften, de overgelegde specificatie en de overgelegde declaraties.

(…)

4.2

Kosten

In de jaren 2009 tot en met 2014 geeft [belanghebbende] kosten aan waarbij wij gevraagd hebben om de zakelijkheid aan te tonen (…). Als duidelijk is dat belastingplichtige de kosten volledig heeft gemaakt voor de zakelijke belangen van de onderneming, accepteren wij de kosten als aftrekpost. Belastingplichtige dient echter wel deze zakelijke belangen aannemelijk maken.

(…)

2011

Volgens de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen bedragen de kosten € 33.954.

[Belanghebbende] heeft na de aanlevering van de kopie-administratie alsnog de kopiebonnen en het kostenoverzicht van het jaar 2011 aangeleverd. Deze kosten tellen tot een bedrag van € 3.954,08 (inclusief € 271,75 omzetbelasting).

Wij hebben dus nimmer een overzicht ontvangen dat tot een bedrag van € 33.954 telt.

• Van de kosten ad € 3.682,33 (excl OB) van € 160,31 geen facturen aangetroffen (postzegels en KPN).

• Van € 69,79 zijn de bonnen onleesbaar.

• Van € 955,00 heeft [belanghebbende] de zakelijkheid niet aannemelijk gemaakt. Het betreffen restaurantuitgaven.

Per saldo rekenen wij € 2.497,23 toe als zijnde kosten (exclusief omzetbelasting) voor de onderneming.

2012

Volgens aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen bedragen de kosten € 37.566

Volgens het verstrekte overzicht aan de heer [F] d.d. 15 juni 2015 bedragen de.

kosten € 37.566,68 (inclusief € 5.207,41 omzetbelasting).

In de overgelegde administratie hebben we geen kopiefacturen aangetroffen, wel zijn de kopie-facturen naar de heer [F] gestuurd. Deze bonnen sluiten aan met het overzicht aan de heer [F] . De overgelegde bonnen zijn derhalve € 5.207,41 (inclusief omzetbelasting) lager dan in eerste instantie op aangifte is aangegeven.

Van de kosten ad € 32.359,28 (exclusief omzetbelasting) zijn:

• Voor een bedrag € 5.817,69 geen facturen aangetroffen (KPN, rechtbank, proceskosten, explootkosten etc).

• Van € 100,82 is de bon onleesbaar.

• Van € 110,00 heeft [belanghebbende] de zakelijkheid niet aannemelijk gemaakt. Het betreffen restaurantuitgaven

• Van € 49,27 heeft [belanghebbende] de zakelijkheid niet aannemelijk gemaakt (Gall en Gall).

Per saldo rekenen wij € 26.281,50 (exclusief omzetbelasting) toe als zijnde kosten voor de onderneming (€ 32.359,27 minus € 5.817,69 minus € 100,82; minus € 110 en minus € 49,27). Deze kosten zien voornamelijk op advocaatkosten van [bedrijf] en [G] met betrekking tot de (…) eerder in het rapport genoemde procedure tussen [B] -Geskus en [belanghebbende].

2013

Volgens aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen bedragen de kosten € 35.430.

Tijdens de inzage in de originele administratie hebben wij het overzicht van de kosten van het jaar 2013 ontvangen. De kosten volgens dit overzicht bedragen € 29.660,05 (exclusief omzetbelasting). Het verschil met de ingediende aangifte bedraagt € 5.770,07 en betreft de btw.

Van de kosten ad € 29.660,05 zijn van € 1.400 geen facturen aangetroffen (waarborgsom etc).

Per saldo rekenen wij € 28.260,05 (exclusief omzetbelastng) toe als zijnde kosten voor de onderneming (€ 29.660,05 minus € 1.400). Deze kosten zien voornamelijk op advocaatkosten van [bedrijf] en [G] met betrekking tot de in dit eerder in het rapport genoemde procedure tussen [B] -Geskus en [belanghebbende].

2014

Volgens de door [belanghebbende] ingediende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2014 bedragen de kosten € 12.284.

De kosten, volgens een door [belanghebbende] verstrekt overzicht aan de heer [F] , bedragen € 12.283,99 (inclusief € 1.733,05 omzetbelasting). Hier zijn geen kopiebonnen/facturen aan de heer [F] overgelegd.

Ook in de aan ons overgelegde kopie-administratie waren geen kopiebonnen of kopiefacturen overgelegd. Op 19 augustus 2016 heeft [belanghebbende] alsnog kopiebonnen/facturen overgelegd.

Wij gaan akkoord met een bedrag van € 8.600,97 (exclusief omzetbelasting) aan zakelijke kosten, waarvan wij een goed leesbare kopiefactuur hebben aangetroffen.

Dit betreft voornamelijk advocaatkosten voor een bedrag van € 7.489,59 (inzake de nalatenschap van [B] ).

De kosten waarmee wij niet akkoord gaan zijn:

• Kosten waarvan geen kopiebonnen of kopiefacturen zijn verstrekt (€ 1.750,00),

• Kosten waarbij een niet goed leesbare kopiefactuur is overgelegd (€ 199,97).

(…)

Resumé

2009 2010 2011

Kosten overzicht incl OB: (…) (…) € 3.954,08

OB: (…) (…) -€ 271,75

Geen factuur aanwezig: (…) (…) -€ 160,31

Restaurant: (…) (…) -€ 955,00

Gall&Gall: (…) (…)

Niet leesbare kopie: (…) (…) -€ 69,79

Leesbril: (…)

Kosten aftrekbaar excl. OB: (…) (…) € 2.497,23

2012 2013 2014

Kosten overzicht incl OB: € 37.566,68 € 35.430,00 € 12.283,99

OB: -€ 5.207,41 -€ 5.770,07 -€ 1.733,05

Geen factuur aanwezig: -€ 5.817,69 -€ 1.400,00 -€ 1.750,00

Restaurant: -€ 110,00

Gall&Gall: -€ 49,27

Niet leesbare kopie: -€ 100,82 -€ 199,97

Kosten aftrekbaar excl. OB: € 26.281,49 € 28.259,93 € 8.600,97

(…)

6 Box 3 vermogen

6.1

Overzicht vermogensbestanddelen

Het box 3-vermogen is reeds vastgesteld op:

(…)

2011 € 1.961.348

2012 € 1.990.210

2013 € 2.317.735

2014 € 2.444.436

Dit saldo is gebaseerd op de ons bekende Nederlandse bankrekeningen, effecten en de vordering op [de zoon van belanghebbende] in verband met de onroerende zaak [A-straat] .

[Belanghebbende] heeft in zijn brief van 15 december 2016 aangegeven dat hij geen aandeel in de onverdeelde boedel heeft van de nalatenschap van zijn vader.

Naast dit vermogen heeft [belanghebbende] nog bankrekeningen in Thailand en het economisch eigendom van de woning in [plaats B] . Het vermogen op de Thaise bankrekeningen ( [bank 1] en [bank 2] ) is op 1 januari 2010 ongeveer € 4.454, per 1 januari 2011 ongeveer € 30.674, per 1 januari 2012 ongeveer € 77.590, per 1 januari 2013 ongeveer

€ 29.553 per 1 januari 2014 ongeveer € 23.654.

De waarde van het economisch eigendom van de woning in Thailand is onbekend.

De Thaise bankrekeningen en de waarde van de woning zijn niet in de berekening van het box 3 vermogen meegenomen.

De waarde van het Box 3 vermogen is dan ook eerder te laag dan te hoog vastgesteld. (…)

7 Omzetbelasting

(…)

7.5

Verschuldigde belasting

(…)

Het 2e halfjaar 2014 betrof een schatting wegens het ontbreken van de afschriften over deze periode. Na ontvangst van deze afschriften, blijkt de verschuldigdheid vanuit de bankafschriften als volgt te zijn:

Omzet incl. OB

Verschuldigde OB

Jaar 2010

(…)

(…)

Jaar 2011

€ 101.336,51

€ 16.179,78

Jaar 2012

€ 53.839,67

€ 8.783,21

Jaar 2013

€ 22.575,27

€ 3.918,02

Jaar 2014

€ 27.000,40

€ 4.686,02

Jaar 2015

(…)

(…)

(…)

8 Slotopmerkingen

Conceptrapport

Op 7 februari 2017 hebben wij de conceptrapportage via de deurwaarder laten bezorgen aan [belanghebbende]. Hierin geven wij onder andere aan dat [belanghebbende] in de gelegenheid wordt gesteld om vóór 21 februari 2017 schriftelijk te reageren op deze conceptrapportage. Op 9 februari 2017 ontvingen wij een email (…) van [belanghebbende]. Hierin geeft hij aan dat hij een scan, via degene die zijn brievenbus in Nederland nakijkt, van onze brief van 7 februari 2017 (bijlage P) met betrekking tot het door ons opgemaakte concept-controlerapport had ontvangen. Op 6 maart 2017 hebben wij op de email van 9 februari 2017 van [belanghebbende] gereageerd (bijlage Q). Hierin hebben wij hem nogmaals in de gelegenheid gesteld om vóór 27 maart 2017 te reageren op onze conceptrapportage. Ook hebben we aangegeven dat indien [belanghebbende] later reageert dan 27 maart 2017, wij zijn reactie niet meer in de definitieve rapportage zullen opnemen. Wel zullen de bezwaarspecialisten zijn reactie meenemen in de overweging.

Vervolgens ontvingen wij op 7 maart 2017 een reactie van [belanghebbende] via de email (bijlage R). Hierop hebben wij niet meer gereageerd maar willen het volgende opmerken: [Belanghebbende] geeft in de email van 7 maart 2017 aan dat uitdrukkelijk is afgesproken dat een bespreking met [C] over het rapport plaats zou vinden wanneer [belanghebbende] eind maart/medio april weer in Nederland zou zijn. Dit is onjuist. Mevrouw [C] heeft bij het bezoek op 8 december 2016 aangegeven dat er geen bespreking meer plaats gaat vinden.

Mevrouw [C] heeft aangegeven dat deze bespreking gevoerd gaat worden door de bezwaarspecialisten tijdens het hoorgesprek. (…)”

2.12.

De inspecteur heeft bij brief met dagtekening 18 november 2015 een ‘Kennisgeving (navorderings)aanslagen IB/PVV inclusief vergrijpboeten 2009 tot en met 2014’ aan belanghebbende toegezonden. In deze brief is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:

“Ik stel me op het standpunt dat het aan (voorwaardelijke) opzet van u is te wijten dat er te weinig belasting is geheven over het belastingjaar 2011. (…) U heeft willens en wetens uw pensioeninkomsten, het resultaat uit overige werkzaamheden en uw vermogenspositie onjuist (voor te lage bedragen) aangegeven. Het is daardoor aan uw opzet te wijten dat de aangifte op deze onderdelen onjuist is, waardoor u willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er te weinig inkomstenbelasting is of wordt geheven. (…)

Ik stel me voor de jaren 2012 tot en met 2014 op het standpunt dat u een onjuiste aangifte heeft ingediend. (…) U heeft willens en wetens uw pensioeninkomsten, het resultaat uit overige werkzaamheden onjuist en uw Box 3 vermogen (voor te lage bedragen) aangegeven, het is daardoor aan uw opzet te wijten dat de aangiften op deze onderdelen onjuist zijn.”

2.13.

Bij brief van 30 juni 2017 heeft de inspecteur aan belanghebbende een ‘Vooraankondiging uitspraak op uw bezwaarschriften IH/ZVW’ verzonden met betrekking tot de jaren 2009 tot en met 2014. Bijlage 1 bij deze brief bevat een overzicht van de bij de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2011 tot en met 2014 in box 1 en box 3 in aanmerking genomen inkomens- en vermogensbestanddelen. Voor de jaren 2011 tot en met 2014 bevat dit overzicht de volgende gegevens:

Onderbouwing aanslagen BIJLAGE 1

BOX 1

(…)

IB 2011

IB 2012

IB 2013

IB 2014

Bruto inkomsten:

(…)

€ 85.156,73

€ 45.056,46

€ 18.657,25

€ 36.443,52

Kosten:

(…)

€ 0,00

€ 0,00

€ 0,00

€ 0,00

Resultaat overige werkzaamheden:

(…)

€ 85.157

€ 45.056

€ 18.657

€ 36.444

Pensioen/uitkering:*

(…)

€ 7.611

€ 26.805

€ 44.563

€ 44.916

Ingehouden LH:**

(…)

€ 1.348

€ 3.169

€ 6.063

€ 5.768

Vastgesteld Box 1:

(…)

€ 92.768

€ 71.861

€ 63.220

€ 81.360

Aangegeven Box 1:

(…)

-€ 4.589

-€ 8.285

-€ 4.369

€ 18.312

BOX 3

(…)

IB 2011

IB 2012

IB 2013

IB 2014

(…)

Saldo per:

Saldo per:

Saldo per:

Saldo per:

(…)

1-jan-11

1-jan-12

1-jan-13

1-jan-14

Totaal vermogen:***

(…)

€ 1.961.348

€ 1.990.210

€ 2.317.735

€ 2.444.436

(…)

Heffingsvrij vermogen:

(…)

€ 20.785

€ 21.139

€ 21.139

€ 21.139

Rendementsgrondslag:

(…)

€ 1.940.563

€ 1.969.071

€ 2.296.596

€ 2.423.297

Voordeel uit sparen en beleggen (4%):

(…)

€ 77.623

€ 78.763

€ 91.864

€ 96.932

Aangegeven inkomen box 3:

(…)

€ 0

€ 0

€ 0

€ 0

Vastgesteld inkomen box 3:

(…)

€ 77.623

€ 78.763

€ 91.864

€ 96.932

Pensioen/uitkering*

(…)

IB 2011

IB 2012

IB 2013

IB 2014

Stichting [stichting] :

(…)

€ 7.611

€ 9.916

€ 6.820

€ 6.957

ASR Levensverzekering NV:

(…)

€ 4.161

€ 8.694

€ 8.593

Delta Lloyd Levensverzekering NV:

(…)

€ 4.973

€ 11.437

€ 11.494

Sociale Verzekeringsbank:

(…)

€ 6.008

€ 14.434

€ 14.599

Stichting Pensioenfonds ABP:

(…)

€ 952

€ 1.678

€ 1.682

Achmea Pens- en Levensverz NV:

(…)

€ 795

€ 1.591

€ 1.591

Totaal:

(…)

€ 7.611

€ 26.805

€ 44.654

€ 44.916

Ingehouden LH**

(…)

IB 2011

IB 2012

IB 2013

IB 2014

Stichting [stichting] :

(…)

€ 1.348

€ 1.650

€ 1.294

€ 1.268

ASR Levensverzekering NV:

(…)

€ 630

€ 1.659

€ 1.571

Delta Lloyd Levensverzekering NV:

(…)

€ 753

€ 2.175

€ 2.101

Sociale Verzekeringsbank:

(…)

€ 117

€ 838

€ 743

Stichting Pensioenfonds ABP:

(…)

€ 19

€ 97

€ 85

Achmea Pens- en Levensverz NV:

(…)

€ 0

€ 0

€ 0

Totaal:

(…)

€ 1.348

€ 3.169

€ 6.063

€ 5.768

Box 3***

(…)

IB 2011

IB 2012

IB 2013

IB 2014

Bankrekeningen:

(…)

€ 964.989

€ 1.018.051

€ 2.176.556

€ 2.192.138

Effecten:

(…)

€ 996.359

€ 972.159

€ 13.179

€ 124.298

Vordering [zoon belanghebbende]/oz [A-straat] :

(…)

€ 128.000

€ 128.000

Totaal vermogen:

(…)

€ 1.961.348

€ 1.990.210

€ 2.317.735

€ 2.444.436

2.14.

Na sluiting van het onderzoek inzake de beroepen 2009 tot en met 2014 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de inspecteur verzocht alsnog de kopie-bankafschriften over te leggen die tijdens het boekenonderzoek zijn beoordeeld en waarop de berekening van de omzetcorrectie is gebaseerd. De inspecteur heeft aan dit verzoek gevolg gegeven bij brief van 15 februari 2019. Als bijlagen bij deze brief zijn onder meer kopie-bankafschriften gevoegd van bankrekeningen op naam van belanghebbende met betrekking tot de jaren 2009 tot en met 2014, waarbij de inspecteur de als omzet in aanmerking genomen bedragen geel heeft gearceerd. Bij de genoemde brief van 15 februari 2019 is voorts een per bankrekening gespecificeerd overzicht gevoegd van de volgens de inspecteur in de jaren 2009 tot en met 2014 door belanghebbende op zijn bankrekeningen ontvangen declaratiebedragen. In dit overzicht is – voor zover hier van belang – met betrekking tot de jaren 2011 tot en met 2014 het volgende vermeld:

Ontvangen Declaratie-bedragen op de diverse bankrekeningen

Soort

bankrek.no

2011

2012

2013

2014*

Totaal

Privé bankrekening

[rekeningnummer 1]

€ 14.651,30

€ 1.000,00

€ 17.220,60

€ 27.000,00

€ 59.871,90

Ondernemers bankrekening

[rekeningnummer 2]

€ 86.685,21

€ 51.509,36

€ 238.321,97

Zakelijke rekening

[rekeningnummer 3]

€ 22.245,30

Ondernemers bankrekening

[rekeningnummer 4]

€ 1.330,31

€ 5.354,67

€ 6.684,98

Totaal omzet

€ 101.336,51

€ 53.839,67

€ 22.575,27

€ 27.000,00

€ 327.124,15

*) het jaar 2014 t/m 20 juli bedraagt € 22.048 en na 20 juli €4.952 = €27.000”

2.15.

Belanghebbende heeft bij brief met bijlagen van 17 april 2019 gereageerd op de door de inspecteur bij brief van 15 februari 2019 aan de rechtbank toegezonden stukken. In zijn brief van 17 april 2019 vermeldt belanghebbende – voor zover hier van belang – het volgende:

“6. De grootste verschillen worden verklaard enerzijds door de procedure welke de weduwe van

wijlen de heer ir J.S.W. [B] tegen mij heeft gevoerd en anderzijds door de incassoprocedure welke is gevoerd tegen (ex-)cliënte mw [H] .

a. a) de procedure m.b.t. de nalatenschap van J.S.W. [B] (…)

In deze nalatenschap was ik bij testament aangewezen als executeur, welke functie door mij op

zakelijke basis werd uitgevoerd. Om die reden werden door mij declaraties gestuurd aan de Erven [B] . De door mij (op mijn zakelijke rekening) ontvangen bedragen heb ik echter op last van een uitspraak van Rechtbank Den Haag (datum eindvonnis 23 september 2015) moeten terugbetalen, Bijlage 1.

Bij tussenvonnis van 19 februari 2014 (zie Bijlage 2) was al bepaald dat ik die ontvangen bedragen moest terugbetalen. In het eindvonnis werden de terug te betalen bedragen gespecificeerd. De Belastingdienst is volledig op de hoogte van die procedure en van beide vonnissen; een afschrift van het eindvonnis is als bijlage bij het RAD-rapport opgenomen, zodat er geen discussie kan bestaan over de wetenschap bij de inspecteur van die procedure.

Van de verrichte terugbetaling (bedrag volgens eindvonnis, vermeerderd met rente) treft u bijgaand een kopie aan als bewijsstuk, zie Bijlage 3, eveneens bekend bij de inspecteur.

Bedragen welke ik op basis van een rechterlijke uitspraak heb moeten terugbetalen mogen uiteraard niet tot mijn belastbaar inkomen worden gerekend.

b) incassoprocedure tegen mw [H]

Die incassoprocedure betrof een negental declaraties over de jaren 2007 t/m 2011. Bijlagen 4 en 5. Over die incassoprocedure is de Belastingdienst destijds volledig geïnformeerd, zie Bijlage 6. De via incasso ontvangen bedragen over de jaren 2009 t/m 2011 heb ik aan die jaren toegerekend. De declaraties m.b.t. de jaren 2007 en 2008 zijn indertijd door mij in die jaren verwerkt als omzet. (N.B.: in eerste aanleg was die incassoprocedure mij ontschoten, maar naderhand heb ik die omzet verwerkt in mijn vergelijkend overzicht (…))

7. Ik heb een overzicht opgesteld (Bijlage 7) waarin ik de verschillen aanduid van de bedragen van mijn omzet in de jaren 2009 t/m 2014, zoals die in eerste aanleg zijn opgesteld door mij (bijlage 44 bij procedure IB en bijlage 20 bij procedure OB) en door de RAD-medewerkers, zie pagina 53 van het RAD-rapport. Ik zal dat overzicht per jaar van commentaar voorzien.

(…)

2011

Van belang zijn de mutaties m.b.t. de incassoprocedure tegen mw [H] , met name de correctie m.b.t. de ontvangst van het totaalbedrag van E 31.271,36, aangezien die ontvangst meerdere jaren betreft en dat bedrag dus niet tot mijn omzet (en dus inkomen) van 2011 mag worden gerekend. Voorts heeft de inspecteur dus ten onrechte de ontvangen bedragen van Erven JSW [B] als omzet aangemerkt, ondanks dat hij ervan op de hoogte was dat ik die bedragen moest terugbetalen. Van de ontvangen bedragen van Erven JSW [B] treft u op Bijlage 10 een overzicht aan.

Tevens heeft de inspecteur ten onrechte de vergoeding van door mij t.b.v. Erven JSW [B] gemaakte kosten als omzet aangemerkt.

Voorts heeft de inspecteur een credit-nota van [G] Advocaten ten onrechte als door mij behaalde omzet aangemerkt, zie Bijlage 11.

Het verschil met het oorspronkelijke bedrag uit het RAD-rapport is dus aanzienlijk.

Ik ben van mening dat de inspecteur hier verwijtbaar heeft gehandeld.

2012

Ook in dit jaar correctie m.b.t. de terugbetaling van de ontvangen bedragen van Erven [B] . Ten onrechte worden door de inspecteur diverse terugbetalingen van door mij t.b.v. cliënten betaalde kosten (zoals griffierecht en bij Erven [B] een nota van notaris [K ] en van de kosten van een Kort Geding-procedure) als door mij behaalde omzet aangemerkt.

Belastingadvieskantoor [D] c.s. te [plaats] heeft eind 2010 het grootste deel van mijn

cliëntenportefeuille overgenomen. [D] betaalde daarvoor aan mij een overnamevergoeding, uitgesmeerd over drie jaren. (De inspecteur beschikt over het overnamecontract.) De in de jaren 2012 t/m 2014 door mij daarvoor ontvangen bedragen zijn uiteraard geen door mij behaalde omzet. De totale overnamesom is door mij in 2010 verantwoord als stakingswinst. Tevens is er sprake van een onverklaarbaar verschil van een (relatief gering) bedrag van E 829,70.

2013

Zie de hiervoor (jaar 2012) gemaakte opmerkingen t .a.v. de van [D] ontvangen bedragen.

Het door de heer [O] betaalde griffierecht is uiteraard geen door mij behaalde omzet.

2014

Vergoede griffierechten zijn geen door mij behaalde omzet.

T.a.v. [D] zie hiervoor onder 2012.

De heer en mevrouw [I] (al jarenlang goede vrienden van mij) zijn in 2014 samen met mij en mijn echtgenote (vanuit Thailand) naar Angkor Wat in Cambodja geweest, welke reis ik heb geregeld en waarvan ik de kosten heb betaald c.q. voorgeschoten. De betaling door de heer [I] van zijn aandeel in die reiskosten is uiteraard geen door mij behaalde omzet. Het onverklaarbare verschil van een bedrag van E 5.369,70 is voor mij onbegrijpelijk en tevens onacceptabel. Ook hier ben ik van mening dat de inspecteur verwijtbaar heeft gehandeld.

2.16.

Bijlage 3 bij de hiervoor vermelde brief van belanghebbende van 17 april 2019 betreft een rekeningafschrift op naam van belanghebbende, met dagtekening 8 juli 2016, van een ‘bankgarantie dekkingsrekening’ bij de ABN Amro MeesPierson Bank. Op dit rekeningafschrift is een overboeking (met boekingsdatum 5 juli 2016) vermeld van een bedrag van € 50.076,07 met als omschrijving “overboeking inzake claimbetaling m.b.t. garantie (…)”.

Bijlage 7 bij de genoemde brief bevat onder meer de volgende gegevens:

Aansluiting omzetverschillen [belanghebbende] en Belastingdienst [plaats] m.b.t. de jaren 2009 t/m 2014

Belastingdienst [plaats] [belanghebbende]

Bruto-bedragen

(…)

Jaar 2011

Omzet volgens RAD-rapport 101336 volgens overzicht [belangh.] 37972,7

mw [H] , incasso in 2011 2356,2 mw. [H] , incasso in 2011 2356,2

[G] Adv, incasso [H] -31271,36 Erven [M] , omzet 2011 en niet 2012 3141,6

[G] , creditnota advocaat -1195,45 [M] Cons., omzet 2011 en niet 2012 1237,6

[B] , Rechtbankvonnis terugbetaling -6231,6 [M] Cons., omzet 2011 en niet 2012 220

[B] , Rechtbankvonnis terugbetaling -3000 Correctie cliënten Thailand 1720

[B] , Rechtbankvonnis terugbetaling -5000 inhoudingsverschil 2,2

[B] , Rechtbankvonnis terugbetaling -10000

[B] , restitutie kosten, geen omzet -178,5

[B] , restitutie kosten, geen omzet -165

Totaal 46650,3 46650,3

Jaar 2012

Omzet volgens RAD-rapport 53839 volgens overzicht [belanghebbende] 31409,5

[B] , Rechtbankvonnis terugbetaling -5234,8 Erven [M] , omzet 2012 en niet 2011 -3141,6

[B] , Rechtbankvonnis terugbetaling -4640 [M] Cons., omzet 2012 en niet 2011 -1237,6

[B] , Rechtbankvonnis terugbetaling -1783 [M] Cons., omzet 2012 en niet 2011 -220

[B] , Rechtbankvonnis terugbetaling -8000 [M] Cons., omzet 2012 en niet 2013 480

(was voorziening voor advocaatkosten) mw [J] 200

[D] , geen omzet, maar goodwill -3507,4 correctie cliënten Thailand 740

(overname cliëntenportefeuille)

[L] , geen omzet. maar -112

betaling van griffierecht

mw [J] , omzet 2010 -71,4

mw [J] , restitutie -100

[B] , restitutie diverse kosten -1054,4

[B] , restitutie griffierecht -276

onverklaarbaar verschil met RAD -829,7

totaal 28230,3 28230,3

Jaar 2013

Omzet volgens RAD-rapport 22575 volgens overzicht [belanghebbende] 17080,6

[O] , geen omzet, maar griffierecht -220 [M] Cons., omzet 2012 en niet 2013 -480

[D] , geen omzet, maar goodwill -5354,7 [T] 300

Afrondingsverschil 0,3 [P] 100

Totaal 17000,6 17000,6

Jaar 2014

Omzet volgens RAD-rapport 27000 volgens overzicht [belanghebbende] 16422

[Q] , restitutie voorschot -120

[O] , geen omzet, maar griffierecht -270

[P] , griffierecht en kosten -172

[P] , griffierecht -45

J.E. [I] , reiskosten Cambodja -403

[D] , geen omzet, maar goodwill -4198,3

onverklaarbaar verschil met RAD -5369,7

totaal 16422 16422

Jaar 2015

2.17.

Voor het jaar 2015 is belanghebbende uitgenodigd om als buitenlands belastingplichtige aangifte te doen voor de IB/PVV. Belanghebbende heeft op 6 mei 2016 als buitenlands belastingplichtige aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.814 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. Daarbij heeft belanghebbende onder meer rekening gehouden met een bedrag van € 16.478 aan pensioeninkomsten (€ 44.156 minus € 27.678 vrijgesteld pensioen elders belast) en een ROW van € 336 (€ 8.253 omzet minus € 7.917 kosten). Voorts heeft belanghebbende aangifte gedaan van een bijdrage-inkomen van € 44.492 (€ 44.156 pensioeninkomsten + € 336 ROW).

2.18.

Tot de gedingstukken behoort een uitdraai (schermprint) met de gegevens van de ingediende aangifte. In deze schermprint is onder meer het volgende opgenomen:

1 Als u in het buitenland woonde

(…)

Landcode Periode van Periode tot en met

Landcode en periode THAI 01-01-2015 31-12-2015

(…)

Buitenlander (deel) belastingjaar belastingplichtig X”

2.19.

Bij brief met dagtekening 14 november 2018 heeft de inspecteur te kennen gegeven van de ingediende aangifte te zullen afwijken en heeft hij de aanslag IB/PVV 2015, de aanslag Zvw 2015 en een vergrijpboete van 50% aangekondigd. De inspecteur heeft belanghebbende daarbij als binnenlands belastingplichtige aangemerkt. De inspecteur heeft ter zake van het belastbare inkomen uit werk en woning een correctie van € 27.678 aan pensioeninkomsten en een correctie van € 6.917 voor de in de aangifte opgevoerde kosten met betrekking tot het ROW aangebracht, resulterende in een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.409. Daarnaast heeft hij box 3-correcties betreffende Nederlandse bezittingen (diverse bankrekeningen, effecten, en diverse vorderingen op zijn zoon) aangebracht, resulterende in een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 132.201. De aangekondigde vergrijpboete is in deze brief – voor zover hier van belang – als volgt gemotiveerd:

Vergrijpboete

Tegelijk met het opleggen van de aanslag, ben ik voornemens u een vergrijpboete van 50% op te leggen. Omwille van de tijd (de verjaring voor het opleggen van de definitieve aanslag gaat per 1 januari 2019 in) geef ik u geen reactietermijn meer. Hieronder vindt u mijn overwegingen om een vergrijpboete op te leggen.

(…)

Ik stel me voor het jaar 2015 op het standpunt dat u een onjuiste aangifte heeft ingediend. U bent werkzaam als belastingadviseur en u wordt verondersteld volledig op de hoogte te zijn van de fiscale wetgeving. (…) U heeft willens en wetens uw pensioeninkomsten en het resultaat uit overige werkzaamheden onjuist (voor te lage bedragen) aangegeven, het is daardoor aan uw opzet te wijten dat de aangiften op deze onderdelen onjuist zijn.”

2.20.

Vervolgens zijn met dagtekening 30 november 2018 de hiervoor onder 1.4 genoemde aanslagen en vergrijpboete voor het jaar 2015 aan belanghebbende opgelegd.

2.21.

Bij brief van 28 februari 2019 heeft de inspecteur over zijn voorlopige beoordeling van de bezwaarschriften tegen de aanslagen IB/PVV 2015 en Zvw 2015 onder meer het volgende aan belanghebbende bericht:

“Zoals collega (…) in zijn brief van 14 november 2018 heeft aangegeven is bij de aanslagregeling lB/PVV 2015 de door u aangegeven ROW-opbrengst ad. € 8.253 gevolgd. De kosten betrekking hebbend op het ROW (€ 7.917) zijn slechts geaccepteerd tot een bedrag van € 1.000.

(…)

Kosten betrekking hebbende op het ROW

In uw aangifte is een bedrag van € 7.917 opgenomen. In de bijlage bij uw brief van 14 februari 2019 heeft u een specificatie verstrekt van deze kosten. Over deze specificatie merk ik het volgende op.

a) Kosten China Airlines en Schiphol-taxi (€ 750)

Ik ben van mening dat deze kosten niet als zakelijke kosten kunnen worden aangemerkt. Hoewel ik me er van bewust ben dat u het standpunt van de Belastingdienst niet deelt inzake uw woonplaats in Nederland (…) is uw woonplaats logischerwijs bepalend voor het antwoord

op de vraag of deze kosten in aftrek kunnen komen. U heeft deze kosten gemaakt met het doel uw familie in Thailand te bezoeken. Deze kosten staan dan niet in een causaal verband tot de door u in 2015 gegeneerde omzet. Feitelijk kwalificeren deze uitgaven als inkomensbesteding.

(…)

b) Factuur [R] Advocaten (€ 1.500)

Uit de voorschotdeclaratie van 21 oktober 2015 blijkt dat deze kosten aan u in rekening zijn gebracht vanwege de inspanningen van dit advocatenkantoor bij de afwikkeling van een nalatenschap waarbij u betrokken was. Ik ben van mening dat deze kosten niet in aftrek komen omdat de ontvangst van een positieve bate uit een nalatenschap in beginsel niet gerelateerd kan worden aan een ‘bron van inkomen’ (waardoor de bate onbelast is voor de inkomstenbelasting). De advocaatkosten komen in dat geval evenmin in aftrek.

c) Facturen [bedrijf] Advocaten (totaal: € 2.455)

Een drietal facturen heeft betrekking op advocaatkosten in verband met procedures tussen u en

mevrouw [B] -Geskus . Omdat een nadere toelichting ontbreekt mis ik een helder inzicht in de oorzaak van deze kosten. (…) Ik verzoek u mij daarom alsnog de advocaatkosten toe te lichten en daarbij aan te geven tot welke bedragen er in enig jaar als opbrengsten tot uw ROW zijn gerekend vanwege uw werkzaamheden als executeur van deze nalatenschap.

d) Kosten bankgarantieprovisie (€ 3.500)

Uit uw kostenopstelling blijkt niet wat de oorzaak is van de afgegeven bankgarantie. Ik kan in ieder geval daaruit niet afleiden dat er enig zakelijk en causaal verband is met de door u genoten ROW-opbrengsten in 2015. Ik verzoek u gemotiveerd aan te geven waarom deze kosten naar uw mening wél voor aftrek in aanmerking zouden moeten komen en de achterliggende bescheiden alsnog te overleggen. (…)

e) Kosten abonnement telefonie en internet (12 * € 53,45 = € 641,40)

Uit de door u overgelegde factuur blijkt dat de maandelijkse abonnementskosten exclusief

omzetbelasting € 53,45 bedroegen. Deze kosten komen op grond van het bepaalde in artikel 3.18 Wet IB, tweede lid onderdeel a. niet in aftrek.

f) Kosten voedsel, drank en genotmiddelen en representatie (totaal: € 309,38)

U rekent tot deze kosten de kosten van uw bezoek aan restaurant Warunee, restaurant L’ Opéra en restaurant Westbroekpark. Daarnaast heeft u representatiekosten gemaakt bij Gall & Gall. Op grond van het bepaalde in artikel 3.15, eerste lid, onderdeel a. en b. Wet IB 2001 komen deze kosten echter niet voor aftrek in aanmerking tot een bedrag van € 4.400.

(…)

Om de behandeling van uw bezwaarschrift geen vertraging te laten oplopen heb ik gemeend er goed aan te doen u het voorgaande nu reeds te schrijven. Ik zie uw reactie op het voorgaande graag tegemoet vóór 15 maart a.s.”

2.22.

Belanghebbende heeft het hoofd van kantoor Den Haag van de Belastingdienst bij brief van 23 januari 2019 verzocht om een andere bezwaarbehandelaar aan te wijzen. Dit verzoek is bij brief van 8 februari 2019 afgewezen; in deze brief heeft de inspecteur meegedeeld dat het te houden voorgesprek vooralsnog is geagendeerd voor 17 april 2019. Naar aanleiding van de onder 2.21 vermelde brief van de inspecteur heeft belanghebbende op 30 maart 2019 per e-mail aan de inspecteur bericht daarop in de tweede helft van april te zullen reageren. Vervolgens heeft belanghebbende de inspecteur op 4 april 2019 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. In reactie daarop heeft de inspecteur bij brief van 10 april 2019 aan belanghebbende een vooraankondiging gezonden van de uitspraak op bezwaar en heeft hij belanghebbende, gelet op de termijn waarbinnen op de bezwaarschriften moet worden beslist, uitgenodigd om te worden gehoord op 16 april 2019. Belanghebbende heeft op die brief niet gereageerd en is op 16 april 2019 niet aanwezig geweest voor het hoorgesprek. Met dagtekening 17 april 2019 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan. Bij e-mailbericht van 18 april 2019 heeft belanghebbende het hoofd van kantoor [plaats] van de Belastingdienst verzocht een andere medewerker aan te wijzen voor het hoorgesprek, welk verzoek is afgewezen.

2.23.

In zijn conclusie van dupliek in eerste aanleg heeft de inspecteur onder meer het volgende aangevoerd:

“Ad. 7:

(…) Zoals aangegeven in het verweerschrift is de bijtelling [Hof: van € 900.000 aan extra rendementsgrondslag in box 3] gebaseerd op een op een ING-rekening aanwezig saldo van € 960.990. In bijlage F bij het verweerschrift is door de controle-ambtenaar (…) aangegeven dat de bijtelling 2015 herleid is vanuit het op 1 januari 2012 aanwezige saldo. (… )

Omdat belanghebbende in zijn conclusie wederom ingaat op de bijtelling ad. € 900.000 heb ik besloten nogmaals contact op te nemen met de controle-ambtenaren (…). Op 24 oktober 2019 heb ik van collega [S] een toelichting ontvangen die ik als bijlage 1 bij deze conclusie van dupliek voeg. Kern van zijn toelichting is dat de benaming ‘ING-rekening’ onjuist is. Er was namelijk sprake van een ‘ABN-AMRO’ effectenrekening. Uit de bijlagen die collega (…) bij zijn mail heeft gevoegd blijkt dat belanghebbende op zijn naam op 1 januari 2011 een effectendepot aanhield bij de ABN-AMRO met een waarde van € 980.195. Dit effectendepot bleek ten tijde van de beslaglegging op 18 november 2015 door belanghebbende op naam te zijn gezet van zijn minderjarige zoon, [N] . Uit de brief van ABN-AMRO d.d. 18 december 2015 blijkt dat de waarde van deze effectenportefeuille op de begindatum € 1.082.873,80 bedroeg. (…) De heer [S] biedt belanghebbende voor het onjuist vermelden van de bank zijn excuses aan maar concludeert desalniettemin dat terecht een vermogen van € 900.000 per 1 januari 2015 in aanmerking is genomen.”

Alle jaren

2.24.

In zijn nader stuk (na verwijzing) van 28 februari 2022 heeft belanghebbende onder meer het volgende aangevoerd:

“7. Met betrekking tot mijn ROW-inkomsten het volgende.

(…)

Vanwege de onduidelijkheid over de (…) in de onderhavige jaren door mij behaalde omzet, heeft Rechtbank Den Haag tijdens de lopende procedure destijds de inspecteur opgedragen op de afschriften van mijn bankrekeningen met een marker aan te geven welke credit-boekingen door de belastingdienst als door mij behaalde omzet in aanmerking zijn genomen, waarna ik de gelegenheid kreeg daar een reactie op te geven.

Mijn reactie heb ik vastgelegd in een cijfermatig overzicht (…), welk overzicht zowel in de procedure bij Rechtbank Den Haag als bij de beroepsprocedure bij Hof Den Haag is ingediend. (…) Van belang is dat de inspecteur de juistheid van mijn overzicht nooit heeft weersproken.

Hof Den Haag heeft slechts t.a.v. de jaren 2011 en 2012 gemeld dat ik voor het van de Erven [B] ontvangen honorarium (dat ik o.b.v. de civiele procedure daarover heb moeten terugbetalen) een voorziening had moeten vormen. Voor zover het vormen van een voorziening m.b.t. ROW inkomsten überhaupt mogelijk is, doe ik dat dan hierbij alsnog, waarmee dat probleem is opgelost.

Van de kosten over de jaren 2011 t/m 2015 heb ik nieuwe overzichten gemaakt, waarbij de representatiekosten zijn geëlimineerd en er een aftrek voor het telefoonabonnement is toegepast (zie Bijlagen 4a t/m 4e). Er is geen enkele reden om de opgevoerde kosten niet te accepteren. (…)

Een en ander betekent dat mijn ROW-inkomsten als volgt moeten worden vastgesteld:

jaar 2011: € 46.650 - € 2.353 = € 44.297

jaar 2012: € 28.230 - € 31.900 = -/- € 3.670

jaar 2013: € 17.001 - € 29.225 = -/- € 12.224

jaar 2014: € 16.422 - € 10.217 = € 6.205

jaar 2015: € 8.253 - € 7.288 = € 965”

2.25.

In het proces-verbaal van de zitting van 24 augustus 2022 zijn – voor zover hier van belang – de volgende verklaringen van partijen opgenomen:

Belanghebbende:

“In 2015 was het aangiftebiljet anders dan voorgaande jaren. Daarom heb ik voor het jaar 2015 wel alles ingevuld. In het aangiftebiljet voor het jaar 2015 moest je namelijk alle pensioeninkomsten invullen en vervolgens moest je invullen welk deel niet in Nederland werd belast. In de jaren voor 2015 was dat niet zo duidelijk uitgesplitst. Voor die eerdere jaren heb ik wel melding gemaakt van de verschillende instanties van wie ik inkomsten ontving, maar heb ik in de kolom ‘Pensioen e.d.’ een bedrag van 0 ingevuld omdat Nederland niet heffingsbevoegd is.

De voorzitter vraagt mij naar het appartement in [plaats] voor de jaren 2011 en 2012. Het appartement is in de loop van 2012 aan mijn zoon overgedragen. Het klopt dat ik als buitenlands belastingplichtige deze onroerende zaak in mijn aangiften 2011 en 2012 in box 3 had moeten vermelden. Ik ben vergeten om het appartement op te geven in mijn aangifte voor die jaren. Dat was een ongelukje, ik heb er waarschijnlijk niet meer aan gedacht omdat ik die aangiften pas na 2012 heb ingediend, toen ik het appartement al aan mijn zoon had overgedragen.”

De inspecteur:

“Bij mijn schriftelijke reactie na verwijzing heb ik als bijlage schermprints van de ingediende aangiften gevoegd, inclusief de rubrieken in de aangiften die door belanghebbende niet zijn ingevuld. De voorzitter wijst mij erop dat deze schermprints de weergave betreffen van de wijze waarop de door belanghebbende ingediende aangiften in de systemen van de Belastingdienst zijn verwerkt, maar dat het Hof daarmee niet beschikt over de in de aangiften gestelde vragen. Het Hof vraagt mij of ik weet hoe de formulering van de in de aangiften gestelde vragen precies is, omdat ik mij erop beroep dat belanghebbende een aantal vragen niet juist heeft beantwoord en dat ook wist.

Die vraag is voor mij niet goed te beantwoorden, omdat ik niet weet hoe belanghebbende zijn aangifte heeft ingediend en welk programma belanghebbende daarvoor heeft gebruikt. Op de door mij overgelegde schermprints staat de weerslag van hetgeen is gevraagd. Ik ben ervan uitgegaan dat een duidelijke vraag werd gesteld in aangifte over de woonplaats.

De voorzitter vraagt mij hoe ik het begrip ‘wonen’ opvat zoals dat is opgenomen in de door mij aangehaalde rubriek in de schermprints met de omschrijving ‘als u in het buitenland woonde’. Betreft het hier een feitelijk begrip of een fiscaal-juridisch begrip? Aangezien het in onderhavig geschil een belanghebbende betreft die belastingadviseur is, ben ik van mening dat belanghebbende wist dat het ging om zijn fiscale woonplaats.

(…)

De voorzitter vraagt mij naar een toelichting op mijn in de pleitnota ingenomen subsidiaire standpunt over de pensioenuitkeringen. Als wij veronderstellen dat belanghebbende aangifte mocht doen als buitenlands belastingplichtige, dan heeft belanghebbende nog steeds de pensioenuitkeringen tot een te laag bedrag ingevuld en daarmee een onjuiste aangifte ingediend. Voor het jaar 2015 heeft belanghebbende alle pensioenuitkeringen volledig aangegeven. Dat roept de vraag op waarom hij dat voor eerdere jaren niet heeft gedaan.

Ik ben van mening dat belanghebbende alle inkomsten volledig moet opgeven, ook als hij mocht menen dat een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is. Belanghebbende dient alle inkomensbestanddelen te vermelden. Vervolgens kan belanghebbende in de rubriek ‘aftrek ter voorkoming van dubbele belasting’ aangeven welk deel niet in Nederland kan worden belast en om een teruggaaf verzoeken.

(…)

Ten aanzien van de opgelegde vergrijpboeten is mijn standpunt dat voor de jaren 2011 tot en met 2014 de boete (na vermindering door de rechtbank wegens overschrijding van de redelijke termijn) van 35% en voor het jaar 2015 van 50% passend en geboden is, ook na het arrest van de Hoge Raad van 8 april 2022 [griffier: ECLI:NL:HR:2022:526]. Ik ben namelijk van mening dat ik heb voldaan aan de in dat arrest geformuleerde verzwaarde bewijslast voor de boete-oplegging. Indien het Hof mijn subsidiaire standpunt volgt, wordt de boetegrondslag inderdaad verminderd.”

3 Geding na cassatie

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 januari 2022, voor zover voor het geding na verwijzing van belang, het volgende overwogen:

"4. Beoordeling van de middelen en klachten van belanghebbende

4.1

Belanghebbende komt met 6 middelen en 16 klachten op tegen de uitspraak van het Hof [voetnoot: Brief van 16 februari 2021].

4.2.1

Middel 3 en klacht 8 zijn gericht tegen het in 3.3 weergegeven oordeel van het Hof. Betoogd wordt dat uit artikel 52a, lid 2, AWR voortvloeit dat na het geven van een informatiebeschikking de termijn voor het opleggen van de aanslag alleen wordt verlengd indien die beschikking vervolgens onherroepelijk wordt of vernietigd wordt, en niet in geval de beschikking vervalt als voorzien in het derde lid van artikel 52a AWR. In dit geval is de beschikking niet onherroepelijk geworden of vernietigd, maar vervallen doordat de Inspecteur de aanslag voor het jaar 2011 heeft vastgesteld. Die aanslag voor het jaar 2011 is daarom niet tijdig opgelegd en het Hof had die aanslag moeten vernietigen, aldus de klacht.

4.2.2

Het tweede lid van artikel 52a AWR verlengt de termijn voor het opleggen van een belastingaanslag in die gevallen waarin een informatiebeschikking wordt gegeven. Deze termijnverlenging vangt aan met de bekendmaking van de informatiebeschikking. De termijnverlenging eindigt op het moment waarop de informatiebeschikking onherroepelijk komt vast te staan of wordt vernietigd. Het einde van de termijnverlenging is niet geregeld voor de gevallen waarin de informatiebeschikking van rechtswege vervalt. Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat deze termijnverlenging ook in dat geval eindigt en wel op het moment waarop de informatiebeschikking vervalt. De klacht faalt.

4.3.1

Klacht 15 is gericht tegen het in 3.4 weergegeven oordeel van het Hof. De klacht slaagt op grond van het navolgende.

4.3.2

Belanghebbende is uitgenodigd om aangiften in de IB/PVV te doen als buitenlands belastingplichtige en heeft die aangiften gedaan. Omdat belanghebbende niet is uitgenodigd om aangiften te doen als binnenlands belastingplichtige, kan aan de omstandigheid dat hij geen aangiften als binnenlands belastingplichtige heeft gedaan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat hij niet de vereiste aangiften heeft gedaan als bedoeld in artikel 25, lid 3 en artikel 27e AWR [voetnoot: Vgl. HR 23 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL6161, HR 25 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:971 en HR 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083]. Het oordeel van het Hof berust dus op een onjuiste rechtsopvatting.

4.4

De middelen 2 en 5 en de daarmee samenhangende klachten 9 tot en met 14 kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen en klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).”

5 Conclusie

4 Geschil in hoger beroep na verwijzing

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing