Home

Gerechtshof Amsterdam, 14-02-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:469, 22/00148, 22/00149 en 22/00150

Gerechtshof Amsterdam, 14-02-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:469, 22/00148, 22/00149 en 22/00150

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
14 februari 2023
Datum publicatie
1 maart 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:469
Formele relaties
Zaaknummer
22/00148, 22/00149 en 22/00150
Relevante informatie
Art. 3.16 lid 1 Wet IB 2001, Art. 3.29c Wet IB 2001, Art. 3.30 lid 2 Wet IB 2001, Art. 16 AWR, Art. 67e AWR

Inhoudsindicatie

Afschrijving goodwill. Huisvestingskosten. Vergrijpboete.

Uitspraak

kenmerken 22/00148, 22/00149 en 22/00150

14 februari 2023

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. dr. J.Th.L. Brouwer)

tegen de uitspraak van 26 januari 2022 in de zaken met kenmerken HAA 20/3866, HAA 20/3867 en HAA 20/3868 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 87.892 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.166. Op het aanslagbiljet is ook een vergrijpboete van € 1.026 en verschuldigdheid van € 524 belastingrente bekendgemaakt.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 77.234 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.067. Op het aanslagbiljet is ook een vergrijpboete van € 1.052 en verschuldigdheid van € 369 belastingrente bekendgemaakt.

1.3.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 81.583, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 80.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.720. Op het aanslagbiljet is ook een vergrijpboete van € 1.047 en verschuldigdheid van € 200 belastingrente bekendgemaakt.

1.4.

De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen, de boetebeschikkingen en de belastingrentebeschikkingen gehandhaafd.

1.5.

De rechtbank heeft als volgt op het daartegen ingestelde beroep beslist (belanghebbende en de inspecteur worden aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):

“De rechtbank

- verklaart de beroepen ongegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar inzake de boetebeschikkingen;

- vermindert de boetes tot € 923, € 946 respectievelijk € 942;

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiser geleden immateriële schade, vastgesteld op een bedrag van € 333;

- veroordeelt de Minister van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van de door eisergeleden immateriële schade, vastgesteld op € 167;

- veroordeelt verweerder in de helft van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50;

- veroordeelt de Minister van Justitie en Veiligheid in de helft van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50;

- draagt verweerder op de helft van het betaalde griffierecht, oftewel € 24, aan eiser te vergoeden, en

- draagt de Minister van Justitie en Veiligheid op de helft van het betaalde griffierecht, oftewel € 24, aan eiser te vergoeden.”

1.6.

Belanghebbende heeft tijdig hoger beroep ingesteld. Na de aanvulling van de gronden van het hoger beroep door belanghebbende heeft de inspecteur een verweerschrift ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“1. Eiser drijft sinds 2015 een onderneming in de vorm van een éénmanszaak onder de naam “ [X] administratie en financieel advies”. De activiteiten van de onderneming bestaan uit het verstrekken van financieel advies en het verzorgen van administraties. Eiser verzorgt zijn eigen administratie en verzorgt zijn eigen aangiften voor de IB/PVV, inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en omzetbelasting. Eiser is voormalig registeraccountant en werkte tot zijn 65ste bij het accountantskantoor van PWC. Na zijn pensionering heeft eiser middels zijn B.V. (hierna: de BV) een aangiftepraktijk geëxploiteerd en daarin onder andere de jaarrekeningen voor de partners van PWC en diens levenspartners opgesteld. Eiser beschikt over een beconnummer. In 2015 heeft eiser de activiteiten van de BV voorgezet als éénmanszaak. Hierbij is een bedrag van € 30.000 aan de BV betaald voor overname van de activiteiten/klanten (goodwill). Dit bedrag aan goodwill heeft eiser blijkens zijn aangifte IB/PVV 2015 geactiveerd op de fiscale balans van zijn eenmanszaak.

2. Eiser heeft tijdig aangiften IB/PVV gedaan voor de jaren 2015 tot en met 2017. In deze aangiften zijn telkens afschrijvingen op de goodwill ten bedrage van € 10.000 ten laste van de winst gebracht. De primitieve aanslagen IB/PVV zijn conform de ingediende aangiftes opgelegd op 28 mei 2016 (2015), 16 maart 2018 (2016) en 1 juni 2018 (2017). De aangiften zijn geautomatiseerd afgedaan.

3. Op 30 april 2019 is een steekproefsgewijze boekencontrole aangekondigd. Op 21 mei 2019 is aan eiser een conceptrapport gestuurd. Eiser heeft hierop gereageerd. Het definitieve controlerapport van het boekenonderzoek is van 18 juli 2019. Uit de controle is naar voren gekomen dat eiser de in 2015 verworven goodwill ten onrechte in drie jaar heeft afgeschreven. Voorts is gebleken dat eiser per jaar ten onrechte huisvestingkosten ter hoogte van € 2.000 heeft opgevoerd. Deze kosten heeft eiser geschat op 30% van de jaarkosten van vergelijkbare woningen in eisers directe omgeving. Eisers werkruimte bevindt zich in zijn als privévermogen geëtiketteerde woning. Volgens het rapport is geen sprake van een kwalificerende werkruimte als bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, Wet IB 2001. In het rapport is aangekondigd dat vergrijpboetes van 25% wegens grove schuld zullen worden opgelegd met betrekking tot de correcties goodwill en huisvestingskosten.

4. Op basis van de bevindingen in het rapport heeft verweerder de navorderingaanslagen, de boetebeschikkingen en de belastingrentebeschikkingen opgelegd.”

2.2.

Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten, waarvan partijen de juistheid niet hebben bestreden en voegt hieraan het volgende toe,

2.3.

In belanghebbendes beroepschriften staat onder andere vermeld:

“Uit hetgeen hierover [Hof: over aftrekbaarheid van kosten van werkkamers] staat vermeld in de Elseviers belastingalmanak 2016 bij 19.4.9.3 (…) heeft [belanghebbende] afgeleid dat voor hem deze samenloop van bedrijfs- en privéuitgaven van toepassing is.”

en in zijn hogerberoepschrift staat onder andere vermeld:

“Voor de kantoorkosten heeft belanghebbende zich bij het doen van zijn aangifte gebaseerd op Elseviers Belastingalmanak.”

2.4.

Ter zitting van het Hof heeft de inspecteur gesteld en heeft de gemachtigde van belanghebbende erkend dat belanghebbende in het kader van de boekencontrole heeft verklaard dat hij de afschrijvingstermijn van de goodwill heeft verkort naar drie jaar. De gemachtigde van belanghebbende heeft aldaar in aanvulling verklaard:

“Belanghebbende is uitgegaan van een gebruikelijke afschrijvingstermijn van vijf jaar. Tijdens zijn loondienst gold die termijn.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is evenals in eerste aanleg in geschil of de navorderingsaanslagen en de vergrijpboetes over de jaren 2015, 2016 en 2017 terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

3.2.

Belanghebbende voert tegen de belastingaanslagen meer bepaald aan dat de inspecteur niet over een navordering rechtvaardigend nieuw feit beschikt, omdat hij heeft nagelaten onderzoek te doen naar de ingediende aangiften, terwijl hij aan de juistheid daarvan behoorde te twijfelen (ambtelijk verzuim). Als dat al anders zou zijn, was het wel degelijk gerechtvaardigd de van zijn b.v. verworven goodwill af te waarderen op de lagere bedrijfswaarde.

Over de boete betoogt belanghebbende dat de inspecteur hoe dan ook een te hoog kennisniveau veronderstelt bij hem, gegeven zijn leeftijd en de omstandigheid dat hij voor zijn klanten slechts eenvoudige aangiften indient, en dat het verwijt van grove schuld daarom te zwaar is.

3.3.

De inspecteur stelt zich op tegenovergestelde standpunten.

4 De uitspraak van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing