Gerechtshof Amsterdam, 30-01-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1054, 23/310 tot en met 23/312
Gerechtshof Amsterdam, 30-01-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1054, 23/310 tot en met 23/312
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 30 januari 2025
- Datum publicatie
- 21 mei 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2023:1925, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 23/310 tot en met 23/312
- Relevante informatie
- Art. 10d Wet Vpb 1969, Art. 10a Wet Vpb 1969, Art. 7:4 Awb
Inhoudsindicatie
VPB 2010, 2011, 2012. Art. 10d (oud) Wet VPB 1969. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat in de onderhavige jaren de vennootschap waaraan belanghebbende rente is verschuldigd een verbonden lichaam is. Correctie exploitatiekosten.
Uitspraak
kenmerken 23/310 tot en met 23/312
30 januari 2025
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 21 februari 2023 in de zaken met kenmerken HAA 21/3564 tot en met HAA 21/3566 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
23/310 (jaar 2010)
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.770.738. Bij gelijktijdig genomen beschikking is € 42.594 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aanslag Vpb 2010 en de rentebeschikking gehandhaafd.
23/311 (jaar 2011)
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag Vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 2.285.172. Bij gelijktijdig genomen beschikking is € 85.767 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aanslag Vpb 2011 verminderd en berekend naar een belastbaar bedrag van € 2.173.927 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
23/312 (jaar 2012)
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag Vpb opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.060.373. Bij gelijktijdig genomen beschikking is € 51.998 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aanslag Vpb 2012 verminderd en berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.044.973 en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de voormelde uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
De rechtbank heeft hierop bij uitspraak van 21 februari 2023 als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen ongegrond;
- -
-
veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 3.415;
- -
-
veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de door eiseres geleden immateriële schade tot een bedrag van € 85;
- -
-
draagt verweerder en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden, ieder tot een bedrag van € 180.”
Het hogerberoepschrift van belanghebbende is door de griffie van het Hof ontvangen op 3 april 2024. Daarna zijn de volgende stukken door partijen ingediend:
- -
-
een verweerschrift door de inspecteur;
- -
-
een als pleitnota aangeduid nader stuk van de inspecteur op 27 november 2024;
- -
-
een als pleitnota aangeduid nader stuk van belanghebbende op 28 november 2024, en
- -
-
een nader stuk van belanghebbende van 9 januari 2025.
Beide partijen hebben het Hof toestemming gegeven zonder mondelinge behandeling te beslissen. Bij brief van 21 januari 2024 is aan partijen meegedeeld dat het Hof het onderzoek heeft gesloten en dat binnen een termijn van zes weken uitspraak zal worden gedaan.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“Feiten
1. Eiseres is een besloten vennootschap, opgericht op [oprichtingsdatum] . Sinds haar oprichting is [A] A.G., gevestigd te [plaats A] , Zwitserland, enig aandeelhouder van eiseres.
2. Eiseres is enig aandeelhouder van [B] B.V., [C] B.V., [D] B.V. en [E] B.V.
3. De activiteiten van eiseres bestaan uit de exploitatie van onroerend goed en het deelnemen in dochtermaatschappijen. Eiseres heeft financiering aangetrokken van de in Zwitserland gevestigde entiteit [F] AG.
4. Bij de aanslagregeling Vpb 2010 tot en met 2012 zijn een aantal correcties aangebracht op de aangiften, en is onder meer voor het jaar 2010 € 1.300.000, voor het jaar 2011 € 717.456 en voor het jaar 2012 € 1.009.331 aan rente bijgeteld op grond van artikel 10d van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb).
5. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen wat betreft deze correcties, maar dit bezwaar niet gemotiveerd. Bij brieven van 10 september 2020 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld voornemens te zijn de bezwaren af te wijzen en aan eiseres verzocht aan te geven of zij wil worden gehoord.
6. Bij brief van 22 oktober 2020 heeft eiseres medegedeeld gehoord te willen worden, dat dit in een fysiek hoorgesprek dient te gebeuren en dat zij de op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wenst in te zien.
7. Bij brief van 12 januari 2021 heeft verweerder medegedeeld dat in verband met de coronamaatregelen een fysiek hoorgesprek niet tot de mogelijkheden behoort, voorgesteld een hoorgesprek via Webex of telefonisch te houden, en als alternatief voor inzage van de stukken aangeboden een USB-stick met daarop die stukken aan eiseres te overhandigen.
8. Bij brief van 8 maart 2021 heeft eiseres deze alternatieven afgewezen, wederom verzocht een traditioneel hoorgesprek te houden en daaraan voorafgaand inzage in de stukken te krijgen.
9. Bij brief van 16 maart 2021, eveneens per e-mail verzonden op die datum, heeft verweerder een viertal data met in totaal een achttal tijdstippen voor een traditioneel hoorgesprek aan eiseres aangeboden.
10. Bij brief van 25 maart 2021 geeft eiseres aan vooralsnog geen aanleiding te zien in te gaan op dit voorstel, en geeft aan dat in de brief van verweerder van 16 maart 2021 ook datum en tijd waarop de stukken kunnen worden ingezien voorafgaand aan het hoorgesprek ontbreken.
11. Bij brief van 2 april 2021 biedt verweerder twee data, met in totaal een viertal tijdstippen, aan voor het houden van het hoorgesprek, en deelt aan eiseres mede dat zij kan aangeven wanneer zij de stukken wil inzien. Ook biedt verweerder nogmaals aan het hoorgesprek op alternatieve wijze te houden, hetzij telefonisch, hetzij via Webex, maar verweerder sluit ook niet uit bereid te zijn te komen naar een door eiseres geschikt bevonden locatie.
12. Bij brief van 8 april 2021 wijst eiseres deze voorstellen af met de stelling dat gelet op de voorgestelde data, 7 en 9 april 2021, de voorbereidingstijd voor eiseres te kort is.
13. Bij brief van 15 april 2021 nodigt verweerder eiseres uit voor een hoorgesprek op 21 juni 2021 om 10.00 uur op het belastingkantoor in Amsterdam en geeft aan dat de op de zaak betrekking hebbende stukken vanaf 14 juni 2021 voor eiseres ter inzage liggen. Bovendien wordt aangegeven dat eiseres nog steeds de mogelijkheid heeft het horen op alternatieve wijze te doen plaatsvinden.
14. Bij brief van 17 juni 2021 geeft eiseres aan dat de datum van 21 juni 2021 verschoven moet worden omdat eerst de afhandeling van de klacht die mr. [G] tegen mr. A.A. Fase heeft ingediend afgewacht dient te worden, er maar één (in plaats van drie) datum voor het hoorgesprek is voorgesteld en eiseres slechts een week voor het hoorgesprek de stukken ter inzage krijgt hetgeen eiseres het recht zou ontnemen om tien dagen voor het horen nadere stukken in te dienen.
15. Op 23 juni 2021 heeft verweerder uitspraken op bezwaar gedaan.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop stelt het Hof de volgende feiten vast (deze feiten zijn mede ontleend aan de eerdere uitspraken waarnaar in de uitspraak van de rechtbank wordt verwezen).
[G] was sinds de oprichting op [oprichtingsdatum] bestuurder van belanghebbende. Zijn echtgenote was sinds [datum A] bestuurder van die vennootschap. Beide bestuurders zijn alleen/zelfstandig bevoegd. Met ingang van [datum B] is [H] (hun zoon) geboren op [geboortedatum] , in functie getreden als bestuurder. De zoon is thans enig bestuurder van belanghebbende en alleen/zelfstandig bevoegd.
Op 29 december 1988 hebben belanghebbende en [F] AG een Darlehensvertrag (hierna: de kredietfaciliteit) gesloten tot een bedrag van NLG 45.000.000.
In de overeenkomst van in totaal 3 bladzijden zijn onder meer de volgende voorwaarden opgenomen (originele tekst):
“2. Das Darlehen is ausschlieszlich bestimmt zum Ankauf von Immobilien in Holland. Abhängig von den Ankäufen von Immobilien wird das Darlehen auf Anfordering von [X] im Rahmen ihres jeweiligen Geldbedarfs ausgezahlt. Den jeweiligen Geldanforderungen sind Nachweise über die ordnungsmäszige Verwendung der vorher ausgezahiten Kreditraten beizufügen.
3. Das Darlehen ist vom Tage der lnanspruchnahme der Kreditraten ab mit järlich 13,5% zuverzinsen. Die Zinsen sind vierteljährich nachträglich zahlbar. In dem Zinssatz ist eine Risikoprämie einkalkuleert, zu Gunsten [F] weil [X] keine sachliche oder persönliche Sicherheiten leisten kan.
4. Die Laufzeit des Darlehens ist 25 (fünfundzwanzig) Jahre. Die Rückzahlung des Darlehenskapitals hat also zu erfolgen am 29. Dezember 2013.”
Aanvankelijk is een lening door [A] AG verstrekt aan belanghebbende. Deze lening van [A] AG is in de loop van 1989 vervangen door de kredietfaciliteit.
In de jaren 1999, 2001 en 2006 heeft belanghebbende gelden opgenomen en is in 2016 2% ‘afsluitprovisie’ betaald aan [F] AG. Na de opname in 2006 bedraagt het totale saldo van de opgenomen gelden op basis van de kredietfaciliteit € 15.500.000. In de onderhavige jaren 2010 tot en met 2012 is het verloop van de bedragen die belanghebbende op grond van de kredietfaciliteit heeft opgenomen als volgt:
31-12-2010 € 17.122.937
31-12-2011 € 17.500.000
31-12-2012 € 19.450.836
Het rentepercentage over deze opnamen is 13,5 per jaar. In de kredietfaciliteit is niets overeengekomen met betrekking tot de verschuldigdheid van afsluitprovisie bij opnamen op basis van die faciliteit.
De hypotheekrente schommelde in 1988 rond de 7%, steeg begin jaren negentig tot boven de 9% en daalde vervolgens weer tot iets meer dan 5% eind jaren negentig. De door belanghebbende omstreeks 2006 aan andere financiers verschuldigde afsluitprovisie bedroeg veelal 0,5%.
In een brief van belanghebbende aan [bank A] van 22 maart 2002 met betrekking tot een standby-krediet schrijft [G] – voor zover hier van belang – het volgende:
“Koopcontract met betrekking tot een appartement aan de [A-straat] 154 te [plaats B] . Opbrengst € 773.000. Ook dit appartement is onbelast. [Belanghebbende] heeft aan de [A-straat] nog 14 (onbelaste) appartementen.
(…)
Het zou een uiterst frustrerende zaak zijn wanneer uw bank op 4 april a.s. nog steeds niet de kredietfaciliteit ter beschikking heeft gesteld. Ik vind dat u dat dan eerder had moeten zeggen zodat ik tijdig maatregelen had kunnen nemen b.v. het aantrekken van hypothecaire financiering op een serie onbelaste panden van [belanghebbende], daaronder eventueel ook het aangekochte pand aan de [B-straat] te [plaats C] .
(…)
(Ik kan u verzekeren) dat in het tweede kwartaal de debetpositie volledig wordt afgelost. Dat is nu het typische gemak dat wordt verkregen door het vestigen van een standby krediet. Een dergelijk krediet wordt natuurlijk niet door mij gebruikt voor permanente financiering om de eenvoudige reden dat dit veel te duur is.”
De rente op het standby-krediet waarop de brief aan [bank A] van 22 maart 2002 betrekking had bedroeg 2% boven de [bank A] basisrente, zoals door [bank A] in de landelijke dagbladen gepubliceerd. Op het moment van het uitbrengen van de offerte – te weten 12 november 2001 – bedroeg de [bank A] basisrente 4,5%. Daarnaast was kredietprovisie verschuldigd van 0,25% per kwartaal over het hoogste debetsaldo in dat kwartaal.
In de (geconsolideerde) balansen van belanghebbende over 2000, 2001, 2002, 2003, 2004 en 2007, zoals die aan [bank A] zijn verstrekt, is de lening van [F] AG opgenomen als achtergestelde lening onder het eigen vermogen. De balansen over 2004 en 2007 betreffen geconsolideerde balansen. De balansen 2000, 2001, 2002 en 2003 betreffen vennootschappelijke balansen. In de aangifte vennootschapsbelasting 2004 van belanghebbende wordt de lening ad € 14.520.967 van [F] AG vermeld bij de schulden aan aandeelhouders. Daarnaast worden de rentekosten van deze lening geboekt als rentekosten van schulden aan aandeelhouders. In de aangiften vennootschapsbelasting voor jaren vóór en na 2004 is de lening van [F] AG niet opgenomen onder de schulden aan aandeelhouders.
Uit een interne rapportage van [bank A] Krediet Risicomanagement Nederland van 29 oktober 2001 (risico analyse voor aanvraag krediet ten behoeve van te verwerven vastgoed) berekent [bank A] de meerwaarden begrepen in het vastgoed per ultimo 2000 op NLG 22.782.000. Dit betreft de meerwaarden van het vastgoed van alleen belanghebbende, zonder rekening te houden met het vastgoed van de dochtervennootschappen.
Bij brief van 1 april 2016 hebben functionarissen van de Zwitserse belastingautoriteiten Eidgenӧssische Steuerverwaltung ESTV aan een functionaris van de Belastingdienst Central Liaison Office Almelo CLO op de voet van artikel 26 van het Verdrag (d.d. 26 februari 2010) tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse bondsstaat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (hierna: het Verdrag 2010) en naar aanleiding van een verzoek tot uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot de heer [G] onder meer het volgende bericht:
“Wir beziehen uns auf das rubrizierte Amtshilfeersuchen vom 13. Juni 2013. Gestützt auf Artikel 26 DBA CH-NL übermitteln wir Ihnen folgende Informationen:
a. Wer ist oder sind der/die Aktionäre der [A] AG am 1. Januar 2012 und am 1. Januar 2013? (…)
Die gemäss Aktienanteilen letztlich wirtschaftlich Berechtigten an der [A] AG sind gemäss den durch die ESTV eingeholten Informationen natürliche Personen mit Schweizer Wohnsitz und mit Schweizer Staatsangehörigkeit. Da [G] nicht als wirtschaftlich berechtigte Person der [A] AG eruiert werden konnte, ist leider nicht ersichtlich, Inwiefern die Beantwortung der vorliegenden Frage für eine Besteuerung von [G] in den Niederlanden voraussichtlich relevant ist.
(…)
g. Wer ist oder sind der/die Aktionäre der [F] AG am 1. Januar 2012 und am 1. Januar 2013? (…)
Die gemäss Aktienanteilen letztlich wirtschaftlich Berechtigten an der [F] AG sind gemäss den durch die ESTV eingeholten Informationen Personen mit Schweizer Wohnsitz und mit Schweizer Staatsangehörigkeit. Da [G] nicht als wirtschaftlich berechtigte Person der [F] AG eruiert werden konnte, ist leider nicht ersichtlich, inwiefern die Beantwortung der vorliegenden Frage für die Besteuerung von [G] in den Niederlanden voraussichtlich relevant ist.”
Tot de gedingstukken behoort een overeenkomst gesloten tussen belanghebbende en [C] B.V welke is gedateerd op 1 februari 1978. Volgens deze overeenkomst heeft belanghebbende het bedrijfspand [C-straat] 57 te [plaats D] gekocht (datum koop niet vermeld) van de heer [I] . Volgens pagina 1 van de overeenkomst zijn belanghebbende en [C] B.V. overeengekomen dat [C] B.V. het bedrijfspand afneemt en de koopsom aan de verkoper [I] voldoet, onder de volgende aanvullende voorwaarden:
“a. [C] zal aan [X] een commissie betalen van Hfl. 75.000,00 (zegge: vijfenzeventigduizend gulden) als vergoeding aan [X] voor het aanbrengen van de onderhavige belegging;
b. [X] verplicht zich om gedurende veertig jaren voor een bedrag van maximaal Hfl. 75.000,00 bij te dragen in het groot onderhoud van bovengenoemd koopobject, speciaal voor wat betreft de kosten van het groot onderhoud in de vorm van het buitenschilderwerk, het dak en de dakbedekking, de c.v.-installatie en verder min of meer groot onderhoud dat in onderling overleg tussen partijen als zodanig gekwalificeerd zal worden en onder deze regeling zal vallen. (…)
Aldus overeengekomen te Amsterdam op 1 februari 1978”
De overeenkomst is ondertekend door belanghebbende en [C] B.V.
Tot de gedingstukken behoort een proces-verbaal dat weergeeft een onderzoek verricht door de Belastingdienst/ Douane Amsterdam Laboratorium, Cluster Documentenonderzoek, naar de authenticiteit van de in 2.6 vermelde overeenkomst. Het proces-verbaal is door de heer [J] , documentendeskundige, ambtsedig opgemaakt en ondertekend te Rotterdam op 16 mei 2019. In dit proces-verbaal is ter zake van het onderzoek de volgende uitkomst vermeld:
“Conclusie
De overeenkomst is geprint met een laserprinter. Gezien de geschiedenis van de laserprinter is het vrijwel uitgesloten dat deze overeenkomst is geprint met een laserprinter op 1 februari 1978. De eerste betaalbare laserprinters voor kantoorgebruik kwamen pas in 1981 op de markt. Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is deze overeenkomst niet authentiek opgemaakt op 1 februari 1978.”
In het verweerschrift van de inspecteur in hoger beroep, par. 9, staat onder meer:
“9.54. Als productie 4 overlegt belanghebbende achterliggende documentatie ten aanzien van de memoriaalboeking winstaandeel. Dit betreft een overeenkomst tussen belanghebbende en [K] BV gedateerd 12 juli 1995, een brief van belanghebbende gericht aan [K] BV van 30 december 2008 en zeven afrekeningen betreffende de verkoop van woningen aan de [D-straat] te [plaats E] .
Op basis van de bij het hoger beroep verstrekte informatie accepteer ik de in 2011 in aftrek gebrachte kosten van € 85.050.”
In het nader stuk van belanghebbende van 9 januari 2025 (1.5) staat onder meer:
“(…) Ten aanzien van de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2010 merk ik op dat uitsluitend “correctie kosten” ad. € 400.000,- niet meer in geschil is, (…)”
3 Geschil in hoger beroep
In geschil is of de aanslagen Vpb 2010 t/m 2012 naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Het geschil ziet voorts op de vragen of het hoor- en inzagerecht in bezwaar zijn geschonden en of de door de rechtbank toegekende vergoeding van immateriële schade op juiste wijze is vastgesteld.