Gerechtshof Amsterdam, 18-03-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1145, 22/2341-2342 en 22/2347-2348
Gerechtshof Amsterdam, 18-03-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1145, 22/2341-2342 en 22/2347-2348
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 18 maart 2025
- Datum publicatie
- 7 mei 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2022:12534, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 22/2341-2342 en 22/2347-2348
- Relevante informatie
- Art. 2.14a Wet IB 2001, Art. 16 AWR, Art. 67e AWR
Inhoudsindicatie
Het Hof vernietigt het oordeel van de rechtbank inzake de vergrijpboeten. Het oordeel van de rechtbank inzake de opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 en 2014 blijft in stand.
Uitspraak
kenmerken 22/2341, 22/2342, 22/2347 en 22/2348
18 maart 2025
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
alsmede
op het hoger beroep van
[X] , domicilie gekozen hebbende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai)
tegen de uitspraak in de zaken met de kenmerken HAA 20/1147 en HAA 20/1148 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 met dagtekening 24 november 2018 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.090. Voorts is bij beschikking een boete opgelegd van € 4.182 en een bedrag van € 1.499 aan belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 met dagtekening 1 december 2018 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.687. Voorts is bij beschikking een boete opgelegd van € 11.239 en een bedrag van € 3.149 aan belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Op het beroep heeft de rechtbank het volgende beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’ respectievelijk ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, maar uitsluitend wat betreft de boetebeschikkingen, en handhaaft deze voor het overige;
- vernietigt de boetebeschikkingen voor het jaar 2013 en voor het jaar 2014;
- verklaart dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde gedeelten van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.542, en
- draagt verweerder op het griffierecht van € 48 te vergoeden aan eiser.”
De inspecteur heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft gereageerd op het incidenteel hoger beroep.
Belanghebbende heeft eveneens hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De inspecteur heeft ter zake van de bijlagen 77, 78 en 79 bij zijn verweerschrift in hoger beroep een beroep op beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedaan. Bij tussenuitspraak van 27 februari 2024 heeft de geheimhoudingskamer beslist dat het beroep van de inspecteur op beperkte kennisneming gerechtvaardigd is. De kamer van het Hof die de hoofdzaak behandelt, heeft geen kennis genomen van de ongeschoonde stukken, aangezien belanghebbende daartoe geen toestemming heeft verleend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2025. Een medewerker van het kantoor van de gemachtigde van belanghebbende heeft het Hof vlak voor de aanvang van de zitting telefonisch laten weten dat de gemachtigde ziek is, maar dat hij niet om uitstel verzoekt en dat de zitting kan doorgaan. Tijdens deze zitting zijn ook de hoger beroepen behandeld met de kenmerken 22/2343 tot en met 22/2346 inzake [A] (de echtgenote van belanghebbende). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“Feiten
1. Eiser en zijn echtgenote hebben in de periode van 1 januari 2006 tot medio oktober 2017 een onderneming in firmaverband gedreven onder de naam VOF [B] . VOF [B] exploiteerde twee grillrestaurants, [C] (tot 27 juli 2016) en [D] (tot 1 oktober 2017) in [adres] in [plaatsnaam 1] . De winst wordt na vergoeding voor arbeid en kapitaalbijdrage gelijkelijk verdeeld tussen eiser en zijn echtgenote.
2. Verweerder heeft op 6 oktober 2014 de aangifte ib/pvv 2013 van eiser ontvangen. Eiser geeft daarin een verzamelinkomen aan van € 2.702, hetgeen volledig bestaat uit inkomen uit werk en woning. Verweerder heeft de definitieve aanslag ib/pvv 2013 conform de aangifte opgelegd met dagtekening 15 januari 2015.
3. Verweerder heeft op 10 december 2015 de aangifte ib/pvv 2014 van eiser ontvangen. Eiser geeft daarin een verzamelinkomen aan van € 13.281, dat geheel bestaat uit inkomen uit werk en woning. Verweerder heeft de definitieve aanslag ib/pvv 2014 conform de aangifte opgelegd met dagtekening 5 februari 2016.
4. Op 7 april 2017 heeft verweerder aangekondigd een boekenonderzoek uit te voeren naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomsten-, omzet-, en loonbelasting over de jaren 2015 en 2016 van VOF [B] en eiser en zijn echtgenote. Aanleiding voor het onderzoek zijn x-afslagen van de kassa van [C] over de periode 19 maart 2016 tot en met 25 juli 2016 die zijn ontvangen van een voormalig medewerker van VOF [B] . Deze zouden erop duiden dat in de maanden juni-juli 2016 niet de volledige omzet is verantwoord. Naar aanleiding van de bevindingen in het onderzoek heeft verweerder op 19 april 2018 eiser geïnformeerd dat het boekenonderzoek werd uitgebreid naar de jaren 2013, 2014 en 2017 en heeft verweerder eiser verzocht administratie en andere gegevens te verstrekken.
5. Op 3 mei 2018 heeft de adviseur van eiser verweerder informatie verstrekt over de jaren 2013, 2014 en 2017 zoals jaarrapporten (2013 en 2014), het kasboek, de auditfile en de kolommenbalans (2017).
6. Op 8 mei 2018 heeft verweerder in een e-mail aan eiser en zijn adviseur verzocht om de digitale kassabestanden te verstrekken over de onderzochte periode. Hierop is geen reactie gekomen.
7. Op 16 mei 2018 heeft verweerder een informatiebeschikking gezonden aan VOF [B] en per e-mail aan haar firmanten, met als grondslag dat niet werd voldaan aan informatieverzoeken ex artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en niet werd voldaan aan de administratie- bewaarplicht ex artikel 52 AWR. De informatiebeschikking is ook per e-mail verzonden aan de adviseur van eiser. Eiser heeft geen bezwaar aangetekend tegen deze informatiebeschikking zodat deze onherroepelijk is komen vast te staan.
8. Blijkens een memo gedagtekend 24 mei 2018 hebben EDP-medewerkers van verweerder restaurant [D] van eiser bezocht op 17 mei, 25 juli en 25 september 2017. Daarbij is vastgesteld dat er van de gebruikte kassa’s geen back-ups zijn. Ook niet van een oude kassa die tot april 2017 in gebruik was.
9. Eiser heeft verweerder per e-mail van 10 juni 2018 bericht dat hij en zijn echtgenote een deel van de administratie hebben weggegooid en een deel hebben meegenomen naar Bangladesh toen zij Nederland definitief verlieten. Eiser heeft deze administratie in bewaring gegeven aan iemand anders. Blijkens de e-mail heeft eiser er op dat moment geen zicht op welke informatie zich bevindt in de nog beschikbare administratie.
10. Van het boekenonderzoek over de jaren 2013, 2014 en 2017 is op 9 augustus 2018 een rapport opgemaakt door verweerder en toegezonden aan eiser en zijn adviseur (hierna ‘rapport boekenonderzoek’). Eiser wordt daarbij in de gelegenheid gesteld te reageren als de aangekondigde aanslagen afwijken van de gemaakte afspraken dan wel als de boeten ten onrechte of te hoog worden opgelegd. In het rapport boekenonderzoek wordt geconcludeerd dat niet wordt voldaan aan de administratieplicht, informatieverzoeken niet afdoende worden beantwoord en dat niet de vereiste aangifte is gedaan voor de jaren 2013 en 2014. Tevens wordt aangekondigd dat aan eiser vergrijpboeten zullen worden opgelegd.
11. Het rapport boekenonderzoek komt in paragraaf 3.4 op de volgende wijze tot de omzetcorrecties over 2013 en 2014:
‘(…)
Gezien de geconstateerde administratieve gebreken zal de omzet over de jaren 2013, 2014 en 2017 (1e half jaar) als volgt worden gecorrigeerd.
In de jaren 2015 en 2016 is er vanuit gegaan dat 75% van de omzet is verantwoord (zie rapport over de jaren 2015 en 2016). Er is geen reden om aan te nemen dat het in de jaren 2013, 2014 en 2017 (1e halfjaar) anders is geweest. De omzet hoog over de jaren 2015 en 2016 is theoretisch benaderd en bedroeg resp. 13,2 % en 14,2% van de aangegeven omzet. Voor de jaren 2013 en 2014 zal worden uitgegaan dat 13% en voor het 1e halfjaar 2017 14% van de aangegeven omzet is toe te rekenen aan omzet hoog.
Onderstaand volgt een uiteenzetting hoe er tot het percentage van 75% is gekomen.
Via een ex-werknemer zijn aan de Belastingdienst x-afslagen ter beschikking gesteld van 19 maart 2016 t/m 25 juli 2016 van [C] . Deze stroken geven over de maanden juni en juli 2016 € 18.447 meer omzet te zien dan is aangegeven.
Aangegeven omzet [C] over de periode 01-05-16 t/m 25-07-16
€ 38.012 (67% 2/3)
Dit moet zijn € 56.459 (100%)
Verschil € 18.447
Rekening houdend met het verschil van € 18.447 wordt op jaarbasis 83,32% van de omzet verantwoordt (aangeven omzet € 92.153 dit moet minimaal € 110.600 zijn). In de top periode wordt op basis van de stroken 2/3 van de omzet aangegeven. Ik ga er vanuit dat dit ook voor de periode augustus en september geldt (totaal vier maanden).
Het aangegeven overall % van [C] bedraagt 83,32%. Het gemiddelde percentage tussen overall (83,32%) en top periode (66,67%) bedraagt derhalve 75% (uitgaande van het feit dat de activiteiten in de maanden november t/m februari op een laag pitje staan). Gezien het vorenstaande zal er van uitgegaan dat in de jaren 2015 en 2016 van beide filialen ( [D] en [C] ) 75 % omzet is verantwoord. Voor de jaren 2013, 2014 en het eerste half van 2017 zal worden uitgegaan van hetzelfde percentage.
2013 2014
Aangegeven omzet [D] en [C] 75% 243.440 356.326
Dit moet zijn 100% 324.586 475.101
Correctie omzet 81.146 118.775
Correctie omzet hoog 13% 10.548 13% 15.440
Correctie omzet laag 87%: 70.598 87% 103.335
(…)’
12. Het rapport boekenonderzoek berekent vervolgens in dezelfde paragraaf de volgende correcties op de winst:
‘(...)
Correctie: 2013 meer winst € 10.548 : 121 x 100 = € 8.717
meer af te dragen omzetbelasting hoog € 1.831
meer winst € 70.598 : 106 x 100 = € 66.602
meer af te dragen omzetbelasting hoog € 3.996
2014 meer winst € 15.440 : 121 x 100 = € 12.760
meer af te dragen omzetbelasting hoog € 2.680
meer winst € 103.335 : 106 x 100 = € 97.485
meer af te dragen omzetbelasting hoog € 5.850
(…)’
13. Per e-mail van 22 augustus 2018 reageert eiser op het voornemen een boete op te leggen, stellende dat ten onrechte een boete wordt opgelegd en verzoekt hij opnieuw om een nader uitstel tot het einde van het jaar. Verweerder reageert hierop bij brief van 23 augustus 2018 dat verder uitstel niet wordt verleend en dat eiser bezwaar kan aantekenen tegen de aanslagen.
14. Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek zijn de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd. De winsten over 2013 respectievelijk 2014 worden gecorrigeerd met € 37.660 en € 55.123, hetgeen na toepassing van een hogere mkb-winstvrijstelling van € 5.272 respectievelijk € 7.717 leidt tot een gecorrigeerde belastbare winst van € 41.242 (2013) en € 64.347 (2014). De vergrijpboeten worden vastgesteld met als grondslag (voorwaardelijk) opzet en berekend naar een percentage van 50%. Er is sprake van (voorwaardelijk) opzet volgens verweerder, omdat belastingplichtigen aangiften inkomstenbelasting hebben gedaan op basis van een administratie die grote gebreken vertoont. Door de gebreken is de juistheid van de aangegeven omzet niet te controleren. Hiermee heeft eiser, aldus verweerder, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat er te weinig belasting zou worden geheven.
15. Naar aanleiding van een inlichtingenverzoek van verweerder aan de fiscale autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk heeft verweerder informatie ontvangen inhoudende dat:
a. Eiser eigenaar is van een onbezwaarde woning met een geschatte waarde op 28 januari 2020 van tussen de GBP 500.001 en GBP 1.000.000, welke werd aangeschaft voor GBP 660.000 in juni 2014;
b. Eiser rekeninghouder is bij verschillende banken in het Verenigd Koninkrijk waarvan op één rekening in 2013 contante stortingen worden verricht van enkele duizenden Engelse ponden;
c. Eiser aandeelhouder en enig bestuurder is van een tweetal rechtspersonen, [E] Limited en [F] Limited welke vennootschappen rekeninghouder zijn van bankrekeningen waarop in 2013 en 2014 herhaaldelijk contante stortingen worden gedaan van duizenden euro’s;
d. Op rekening van [E] Limited door ‘ [A] ’ en ‘ [A] ’ op 14 april 2014 in totaal bedragen van GBP 131.500 werden bijgeschreven;
e. Op rekening van [F] Limited in april/mei 2014 door ‘ [A] ’ en ‘ [A] ’ een bedrag van GBP 122.000 werd bijgeschreven.”
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten en voegt daar de volgende aan toe (belanghebbende en zijn echtgenote worden tezamen ook wel aangeduid als ‘belanghebbenden’ of als ‘de firmanten’).
Informatiebeschikking
In de e-mail van belanghebbende van 31 maart 2018 schrijft belanghebbende aan de inspecteur onder meer het volgende:
“We have deconstructed our account[ant] to carry out further work as we could not afford to pay their fees.
We therefore request you to communicate with us directly via mail for further information and records.”
Per e-mail van de inspecteur van 16 mei 2018, verzonden aan het e-mailadres van belanghebbenden met een kopie aan de voormalig adviseur, is aan belanghebbenden de informatiebeschikking met ‘onze referentie [nummer] ’ toegezonden. In de informatiebeschikking staat dat ondanks herhaalde verzoeken van 19 april 2018 en 8 mei 2018 de gevraagde informatie niet is verstrekt en dat in de administratie de digitale kassabestanden van de oude en de nieuwe kassa’s ontbreken. Er staat dat belanghebbenden binnen één maand de ontbrekende informatie dienen te verstrekken.
In de e-mail van belanghebbende van 10 juni 2018 schrijft belanghebbende:
“Our reference: [nummer]
Further to your email dated 16 may 2018 please note:
In September 2017 we left the Netherlands permanently as we have informed you previously. By handing over the keys to the landlord on 30th September 2017 we have thrown some of the old papers of administration. Some papers we have taken with us to Bangladesh. Which are not with me now. I have left it by someone in Dhaka. Since a long time I have been living in Chittagong. I have to go and look what I have in my collection. Therefore I need to make time for it. You need to consider that I am not good at the Dutch language. Actually after closing the business in the Netherlands we understand that we will not be going back to the Netherlands.
We request you to communicate with us only via email for information and records. (…)”
De boeten
Op 9 augustus 2018 is per e-mail voor elk van de firmanten een brief en een controlerapport van augustus 2018 aan belanghebbenden verzonden (hetzelfde is per afzonderlijke e-mail aan de adviseur van belanghebbenden gezonden). In de brief staat onder meer:
“Overeenkomstig het vermelde in het rapport zal ik aanslagen inkomsten- en omzetbelasting met boete opleggen. Voor wat betreft de feiten en omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van de boete alsmede voor de gronden op basis waarvan ik de schuldgradatie heb vastgesteld, verwijs ik u naar het desbetreffende onderdeel op pagina 12 van het rapport.
Indien u van mening bent:
- dat de aangekondigde aanslagen en/of boete afwijken van de gemaakte afspraken; dan wel
- dat de boete ten onrechte, dan wel tot een te hoog bedrag is opgelegd, dan verneem ik dat graag van u binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief.”
In het controlerapport van augustus 2018 is op pagina 12 het volgende over de boeten opgenomen:
“9.1 Wettelijk kader
Deze paragraaf betreft de kennisgeving van het voornemen om vergrijpboeten op te leggen zoals bedoeld in artikel 5:48 van de Algemene wet bestuursrecht (…).
Over de omzetcorrecties zoals beschreven in paragraaf 3.4 en 3.5 van dit rapport zullen naast de navorderingsaanslagen (IB/PVV) 2013 en 2014 een vergrijpboete ingevolge artikel 67e AWR en paragraaf 25 en 27 BBBB worden opgelegd.
(…)
Motivering boeten
Gesteld kan worden dat het aan (voorwaardelijk) opzet van belastingplichtigen is te wijten dat:
(…)
- de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2013 en 2014 tot een te laa[g] bedrag zijn vastgesteld;
Opzet is (…)
De opzet wordt afgeleid uit de volgende feiten en omstandigheden:
- De kassabestanden ontbreken en er is geen back-up van de kassabestanden gemaakt;
- De beoordeling van de detailinformatie uit de kassa over de periode 19 juli 2017 t/m 24 september 2017 is gebleken dat voor ruim € 109.000 aan volledige bestellingen op tafels is teruggeboekt. Daardoor is de omzet te laag in de aangifte omzetbelasting is aangegeven;
- De theoretisch berekende omzet over de jaren 2013 en 2014 conform punt 3.6. van dit rapport is ruim € 81.000 (2013) en [€ 118.000] (2014) hoger dan de aangegeven omzet;
- De administratie over de jaren 2013, 2014 en 2017 niet is overgelegd;
Belastingplichtigen hebben aangiften omzet- en inkomstenbelasting laten doen op grond van een administratie die gezien het vorenstaande grote gebreken vertoont. Door de gebreken in de administratie is de juistheid van de aangegeven omzet niet te controleren. Hiermee hebben belastingplichtigen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat er te weinig belasting zou worden betaald en geheven. Ik kwalificeer dit als (voorwaardelijk) opzet. De vergrijpboeten voor zowel de inkomsten- als omzetbelasting bedragen 50%.
(…)
Voor de inkomsten- en omzetbelasting is er in feite sprake van een cumulatie van boeten gestoeld op hetzelfde feitencomplex (omzetcorrectie op basis van administratie gebreken). Belastingplichtigen worden ten gevolge van hetzelfde feit tweemaal in hun vermogen getroffen. Gezien het vorenstaande zal de boete voor de verschuldigde omzetbelasting over de omzetcorrectie worden gematigd tot 30%.”
De vergrijpboeten zijn gelijktijdig opgelegd bij het opleggen van de navorderingsaanslagen (zie 1.1 en 1.2). Op de navorderingsaanslagen staat het volgende vermeld over de vergrijpboeten:
“Vergrijpboete
U heeft een brief van de Belastingdienst ontvangen waarin wordt uitgelegd waarom u een vergrijpboete krijgt. De Belastingdienst beschouwt uw nalatigheid als ‘opzet’ en behandelt deze nalatigheid als een vergrijp. (…)”
In het verweerschrift in beroep van de inspecteur van 27 juli 2020 staat onder meer:
“3.27. In het kader van het boekenonderzoek is er een inlichtingenverzoek gezonden naar de fiscale autoriteiten in het Verenigd Koninkrijk, HM Revenu & Customs. Daaruit bleek onder meer dat (i) belanghebbende bestuurder en enig aandeelhouder was van [E] Limited en [F] Limited, (ii) op de bankrekening van deze vennootschappen in 2013 en 2014 vele contante stortingen zijn gedaan van doorgaans enkele duizenden Britse ponden per keer en (iii) er in 2013 ook diverse contante geldbedragen van telkens enkele duizenden Britse ponden per keer zijn gestort op een privérekening van belanghebbende bij Barclays Bank (met rekeningnummer [rekeningnummer] ). Verder blijkt dat in april/mei 2014 bedragen tot in totaal 122.000 Britse ponden worden overgeboekt op een Barclays-rekening van [F] Limited door “ [A] ” en “ [A] ”. Op 14 april 2014 boeken “ [A] ” en “ [A] ” ook in totaal 131.000 Britse ponden over naar een Barclays-bankrekening van [E] Limited. (…) In juni 2014 boekten [E] Limited en [F] Limited elk bedragen van meer dan 200.000 Britse ponden over naar een bankrekening van belanghebbende bij Barclays Bank (met rekeningnummer [rekeningnummer] ). Ook blijkt uit die verkregen informatie dat belanghebbende in juni 2014 voor een bedrag van circa 660.000 Britse ponden een huis aankocht op het adres [adres 2] te [plaatsnaam 2] en dat deze woning na aankoop werd verbouwd, waarbij [E] Limited rekeningen van de aannemer betaalde. [plaatsnaam 2] is gelegen in de omgeving van [plaatsnaam 3]. Tot slot is gebleken dat belanghebbende op 1 juli 2014 bij de aanvraag van een nieuwe bankrekening aan Barclays Bank opgaf dat het huis in [plaatsnaam 2] eigendom zonder hypotheek of ander daarop rustend zekerheidsrecht betrof, terwijl hij bij een eerdere aanvraag (op 3 maart 2013) over zijn vorige woning in Groot-Brittannië had gemeld dat het ging om een woning met hypotheek.”
In de motivering van het hoger beroep van 23 december 2022 van de inspecteur staat onder meer:
“2.27. (…) Op 16 januari 2018 is van HM Revenue & Customs een e-formulier ontvangen met informatie opgenomen over onder meer bezittingen (waaronder het eerder genoemde huis in [plaatsnaam 2] ) en activiteiten van belanghebbende [voetnoot: Bijlage 68 bij het verweerschrift in eerste aanleg]. Ook zijn HM Revenu & Customs ontvangen:
(a) bankoverzichten van 3 rekeningen van belanghebbende bij Barclays Bank [voetnoot: Bijlage 69 bij het verweerschrift in eerste aanleg];
(b) bankoverzichten van de bankrekeningen van belanghebbende en zijn echtgenote bij Bank Santander [voetnoot: Bijlage 70 van het verweerschrift in eerste aanleg];
(c) bankoverzichten van de 2 bankrekeningen van [F] Limited bij Barclays Bank [voetnoot: Bijlage 71 van het verweerschrift in eerste aanleg];
(d) bankoverzichten van de 2 bankrekeningen van [E] Limited bij Barclays Bank [voetnoot: Bijlage 72 van het verweerschrift in eerste aanleg]; en,
(e) de hiervoor genoemde aanvraagformulieren voor het openen van een bankrekening bij Barclays Bank van 1 juli 2014 [voetnoot: Bijlage 73 van het verweerschrift in eerste aanleg] en 3 maart 2013 [voetnoot: Bijlage 74 van het verweerschrift in eerste aanleg].”
Bijlage 77 bij de motivering van het hoger beroep van 23 december 2022 van de inspecteur is een vastlegging van gegevens die via een tip van een voormalig medewerker van de VOF zijn binnengekomen. Daarin staat onder andere:
“Let specifiek op punten genoemd in de aanwezige klik:
Gesjoemel met x- en z- afslagen,
Zwart werkers
Inzet van illegalen
Inkopen buiten de groothandel om, bv. De Lidl,
Aankoop woning in Engeland,
Bieraankoop via de Lidl, nagaan of dit verhaal klopt,
Rabofeestje, is dit terug te vinden in het kasboek,
Loop het kassasysteem na.
Neem voor het uitlezen van de kassa een EDP-medewerker mee. Ga eventueel de rol na van de kassaleverancier en het op nul zetten van het kassasysteem.”
3 Geschil in hoger beroep
Het hoger beroep van belanghebbende ziet op de vraag of de navorderingsaanslagen IB/PVV over 2013 en 2014 terecht zijn opgelegd en of ze te hoog zijn.
Het hoger beroep van de inspecteur is ingesteld tegen het oordeel van de rechtbank waarbij de opgelegde boeten vernietigd zijn.
Belanghebbende heeft bij zijn verweerschrift tegen het hoger beroep van de inspecteur tevens incidenteel beroep ingesteld. Dat is overbodig, aangezien hij wat betreft de navorderingsaanslagen reeds zelf hoger beroep had ingesteld en wat betreft de boeten zijn (herhaalde) verweren ook zonder incidenteel beroep behandeld zouden worden. Het Hof zal de in het incidenteel beroep vervatte klachten en verweren meenemen, maar het incidenteel beroep verder buiten behandeling laten.