Home

Rechtbank Noord-Holland, 24-08-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:12534, HAA 20/1147 en HAA 20/1148

Rechtbank Noord-Holland, 24-08-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:12534, HAA 20/1147 en HAA 20/1148

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
24 augustus 2022
Datum publicatie
12 mei 2023
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2022:12534
Formele relaties
Zaaknummer
HAA 20/1147 en HAA 20/1148
Relevante informatie
Art. 3:2 Awb, Art. 27e lid 1 AWR, Art. 47 AWR, Art. 52 AWR

Inhoudsindicatie

Eiser en zijn echtgenote dreven in de onderhavige jaren een VOF waarin twee restaurants werden geëxploiteerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eiser in 2013 en 2014 inkomsten uit de VOF heeft genoten. Aan eiser is een informatiebeschikking afgegeven die onherroepelijk is geworden, daarom is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast. Verweerder heeft een redelijke en niet willekeurige schatting van het inkomen gemaakt. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet overtuigend aangetoond dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld. De rechtbank vernietigt wel de vergrijpboetes, omdat verweerder opzet en grove schuld niet aannemelijk heeft gemaakt. Hiertoe is de stelling dat de administratie dusdanige gebreken vertoonde, dat de omzet niet te controleren was, onvoldoende. De rechtbank is van oordeel dat die omstandigheden op zichzelf niet het vereiste bewijs leveren ten aanzien van bewustheid van een te lage heffing. Het beroep van eiser op betalingsonmacht griffierecht en het verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling wegens COVID zijn door de rechtbank afgewezen.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 20/1147 en HAA 20/1148

(gemachtigde mr. M.K. Bhadai),

en

Procesverloop

HAA 20/1147

Verweerder heeft bij beschikking van 24 november 2018 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) 2013 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.090. Daarbij is bij afzonderlijke beschikkingen een vergrijpboete opgelegd van € 4.182 en een bedrag van € 1.499 aan belastingrente in rekening gebracht.

HAA 20/1148

Verweerder heeft bij beschikking van 1 december 2018 een navorderingsaanslag ib/pvv 2014 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.687. Daarbij is bij afzonderlijke beschikkingen een vergrijpboete opgelegd van € 11.239 en een bedrag van € 3.149 aan belastingrente in rekening gebracht.

HAA 20/1147 en HAA 20/1148

Bij uitspraak op bezwaar van 9 december 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de navorderingsaanslagen ib/pvv 2013 en ib/pvv 2014, tegen de beschikkingen belastingrente en de boetebeschikkingen ongegrond verklaard.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Op 21 mei 2021 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank geoordeeld dat verweerder terecht ten aanzien van bepaalde stukken een beroep op geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gedaan.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2022 te Haarlem. De zaken zijn gelijktijdig behandeld met de zaken van [naam 1] met zaaknummers HAA 20/1151

en HAA 20/1152. Eisers gemachtigde is verschenen ter zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. [naam 2] en mr. [naam 3] .

De gemachtigde van eiser heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 20 april 2022, na telefonisch contact met de griffie van de rechtbank, per e-mail om uitstel verzocht van de mondelinge behandeling van de zaak van eiser die gepland stond voor 20 april 2022 om 11:30 uur. Deze e-mail is door griffie ontvangen om 10.33 uur. De gemachtigde van eiser heeft het uitstelverzoek in de e-mail toegelicht door te stellen dat eiser en zijn echtgenote ziek zijn en graag de zaken persoonlijk willen toelichten. Als bijlage bij de
e-mail van de gemachtigde van eiser is een e-mail van 20 april 2022, 10.09 uur, meegezonden van eiser waarin hij schrijft dat hij en zijn echtgenote, eiseres in de procedures met zaaknummers HAA 20/1151 en 20/1152, ziek zijn sinds 19 april 2022.

De gemachtigde van eiser en diens echtgenote heeft ter zitting een aanvullende toelichting verstrekt op het uitstelverzoek. Daarbij heeft de gemachtigde toegelicht dat eiser ziek is en dat daarom diens echtgenote ook niet is verschenen. Verder heeft hij naar voren gebracht dat eiser en zijn echtgenote aan de rechtbank een toelichting zouden kunnen verstrekken met betrekking tot de werking van de kassa en ten aanzien van de inschakeling van oproepkrachten.

De rechtbank overweegt dat verzoeken om aanhouding vanwege ziekte van een procespartij in de regel worden toegewezen, tenzij het belang van een behoorlijke procesorde ernstig in het gedrang zou komen indien het onderzoek ter zitting zou worden aangehouden, en dit belang zwaarder moet wegen dan het belang van eiser om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn (Hoge Raad 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:525).

De rechtbank heeft het verzoek tot aanhouding tijdens de mondelinge behandeling afgewezen om de volgende redenen. Een behoorlijke procesorde maakt dat de rechtbank binnen een redelijke termijn op het beroep beslist. Deze redelijke termijn staat ten dienste van zowel eiser als verweerder. Het beroep is gemotiveerd per brief van 7 april 2020 en op het moment dat de rechtbank uitspraak doet zijn reeds meer dan 24 maanden verstreken. Ook als rekening gehouden wordt met het uitstel van de eerder geplande mondelinge behandeling vanwege redenen aan de zijde van de rechtbank, wordt bij een uitstel van de zaak de redelijke termijn verder overschreden. Dit vormt voor de rechtbank een zwaarwegend belang dat in de gegeven omstandigheden zwaarder weegt dan het belang van eiser.

Tot die omstandigheden rekent de rechtbank het feit dat eiser tijdens de mondelinge behandeling werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Voorts weegt de rechtbank mee dat uit de verklaring van de gemachtigde tijdens de mondelinge behandeling volgt dat de echtgenote van eiser niet is afgereisd louter omdat eiser, haar echtgenoot, klachten had. In hoeverre de klachten van eiser aan het bijwonen van de zitting door de echtgenote, tevens medefirmant, in de weg stonden is niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank gaat er daarom van uit dat zij bij de zitting aanwezig kon zijn en mede namens eiser de door de gemachtigde in het vooruitzicht gestelde toelichting had kunnen verstrekken. Ook acht de rechtbank van belang dat de gestelde verhindering voor de zitting reeds de avond voor de zitting bekend was bij eiser, maar dat deze pas een uur voor aanvang van de zitting door zijn gemachtigde is doorgegeven aan de rechtbank. Daarmee heeft eiser de rechtbank de mogelijkheid ontnomen om verweerder tijdig over een eventuele aanhouding te kunnen berichten.

Eiser heeft ten aanzien van het verschuldigde griffierecht van € 48 een beroep gedaan op betalingsonmacht. De rechtbank heeft dit verzoek tijdens de mondelinge behandeling afgewezen en eiser alsnog in staat gesteld het griffierecht te voldoen. Eiser heeft hierop het griffierecht voldaan op 27 juni 2022.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser en zijn echtgenote hebben in de periode van 1 januari 2006 tot medio oktober 2017 een onderneming in firmaverband gedreven onder de naam VOF [naam 4] . VOF [naam 4] exploiteerde twee grillrestaurants, [naam 5] (tot 27 juli 2016) en [naam 4] (tot 1 oktober 2017) in [locatie] . De winst wordt na vergoeding voor arbeid en kapitaalbijdrage gelijkelijk verdeeld tussen eiser en zijn echtgenote.

2. Verweerder heeft op 6 oktober 2014 de aangifte ib/pvv 2013 van eiser ontvangen. Eiser geeft daarin een verzamelinkomen aan van € 2.702, hetgeen volledig bestaat uit inkomen uit werk en woning. Verweerder heeft de definitieve aanslag ib/pvv 2013 conform de aangifte opgelegd met dagtekening 15 januari 2015.

3. Verweerder heeft op 10 december 2015 de aangifte ib/pvv 2014 van eiser ontvangen. Eiser geeft daarin een verzamelinkomen aan van € 13.281, dat geheel bestaat uit inkomen uit werk en woning. Verweerder heeft de definitieve aanslag ib/pvv 2014 conform de aangifte opgelegd met dagtekening 5 februari 2016.

4. Op 7 april 2017 heeft verweerder aangekondigd een boekenonderzoek uit te voeren naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomsten-, omzet-, en loonbelasting over de jaren 2015 en 2016 van VOF [naam 4] en eiser en zijn echtgenote. Aanleiding voor het onderzoek zijn x-afslagen van de kassa van [naam 5] over de periode 19 maart 2016 tot en met 25 juli 2016 die zijn ontvangen van een voormalig medewerker van VOF [naam 4] . Deze zouden erop duiden dat in de maanden juni-juli 2016 niet de volledige omzet is verantwoord. Naar aanleiding van de bevindingen in het onderzoek heeft verweerder op

19 april 2018 eiser geïnformeerd dat het boekenonderzoek werd uitgebreid naar de jaren 2013, 2014 en 2017 en heeft verweerder eiser verzocht administratie en andere gegevens te verstrekken.

5. Op 3 mei 2018 heeft de adviseur van eiser verweerder informatie verstrekt over de jaren 2013, 2014 en 2017 zoals jaarrapporten (2013 en 2014), het kasboek, de auditfile en de kolommenbalans (2017).

6. Op 8 mei 2018 heeft verweerder in een e-mail aan eiser en zijn adviseur verzocht om de digitale kassabestanden te verstrekken over de onderzochte periode. Hierop is geen reactie gekomen.

7. Op 16 mei 2018 heeft verweerder een informatiebeschikking gezonden aan VOF [naam 4] en per e-mail aan haar firmanten, met als grondslag dat niet werd voldaan aan informatieverzoeken ex artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en niet werd voldaan aan de administratie- bewaarplicht ex artikel 52 AWR. De informatiebeschikking is ook per e-mail verzonden aan de adviseur van eiser. Eiser heeft geen bezwaar aangetekend tegen deze informatiebeschikking zodat deze onherroepelijk is komen vast te staan.

8. Blijkens een memo gedagtekend 24 mei 2018 hebben EDP-medewerkers van verweerder restaurant [naam 4] van eiser bezocht op 17 mei, 25 juli en 25 september 2017. Daarbij is vastgesteld dat er van de gebruikte kassa’s geen back-ups zijn. Ook niet van een oude kassa die tot april 2017 in gebruik was.

9. Eiser heeft verweerder per e-mail van 10 juni 2018 bericht dat hij en zijn echtgenote een deel van de administratie hebben weggegooid en een deel hebben meegenomen naar Bangladesh toen zij Nederland definitief verlieten. Eiser heeft deze administratie in bewaring gegeven aan iemand anders. Blijkens de e-mail heeft eiser er op dat moment geen zicht op welke informatie zich bevindt in de nog beschikbare administratie.

10. Van het boekenonderzoek over de jaren 2013, 2014 en 2017 is op 9 augustus 2018 een rapport opgemaakt door verweerder en toegezonden aan eiser en zijn adviseur (hierna ‘rapport boekenonderzoek’). Eiser wordt daarbij in de gelegenheid gesteld te reageren als de aangekondigde aanslagen afwijken van de gemaakte afspraken dan wel als de boeten ten onrechte of te hoog worden opgelegd. In het rapport boekenonderzoek wordt geconcludeerd dat niet wordt voldaan aan de administratieplicht, informatieverzoeken niet afdoende worden beantwoord en dat niet de vereiste aangifte is gedaan voor de jaren 2013 en 2014. Tevens wordt aangekondigd dat aan eiser vergrijpboeten zullen worden opgelegd.

11. Het rapport boekenonderzoek komt in paragraaf 3.4 op de volgende wijze tot de omzetcorrecties over 2013 en 2014:

‘(…)

Gezien de geconstateerde administratieve gebreken zal de omzet over de jaren 2013, 2014 en 2017 (1e half jaar) als volgt worden gecorrigeerd.

In de jaren 2015 en 2016 is er vanuit gegaan dat 75% van de omzet is verantwoord (zie rapport over de jaren 2015 en 2016). Er is geen reden om aan te nemen dat het in de jaren 2013, 2014 en 2017 (1e halfjaar) anders is geweest. De omzet hoog over de jaren 2015 en 2016 is theoretisch benaderd en bedroeg resp. 13,2 % en 14,2% van de aangegeven omzet. Voor de jaren 2013 en 2014 zal worden uitgegaan dat 13% en voor het 1e halfjaar 2017 14% van de aangegeven omzet is toe te rekenen aan omzet hoog.

Onderstaand volgt een uiteenzetting hoe er tot het percentage van 75% is gekomen.

Via een ex-werknemer zijn aan de Belastingdienst x-afslagen ter beschikking gesteld van 19 maart 2016 t/m 25 juli 2016 van [naam 5] . Deze stroken geven over de maanden juni en juli 2016 € 18.447 meer omzet te zien dan is aangegeven.

Aangegeven omzet [naam 5] over de periode 01-05-16 t/m 25-07-16 € 38.012 (67% 2/3)

Dit moet zijn € 56.459 (100%)

Verschil € 18.447

Rekening houdend met het verschil van € 18.447 wordt op jaarbasis 83,32% van de omzet verantwoordt (aangeven omzet € 92.153 dit moet minimaal € 110.600 zijn). In de top periode wordt op basis van de stroken 2/3 van de omzet aangegeven. Ik ga er vanuit dat dit ook voor de periode augustus en september geldt (totaal vier maanden). Het aangegeven overall % van [naam 5] bedraagt 83,32%. Het gemiddelde percentage tussen overall (83,32%) en top periode (66,67%) bedraagt derhalve 75% (uitgaande van het feit dat de activiteiten in de maanden november t/m februari op een laag pitje staan). Gezien het vorenstaande zal er van uitgegaan dat in de jaren 2015 en 2016 van beide filialen ( [naam 4] en [naam 5] ) 75 % omzet is verantwoord. Voor de jaren 2013, 2014 en het eerste half van 2017 zal worden uitgegaan van hetzelfde percentage.

2013 2014

Aangegeven omzet [naam 4] en [naam 5] 75% 243.440 356.326

Dit moet zijn 100% 324.586 475.101

Correctie omzet 81.146 118.775

Correctie omzet hoog 13% 10.548 13% 15.440

Correctie omzet laag 87%: 70.598 87% 103.335

(…)’

12. Het rapport boekenonderzoek berekent vervolgens in dezelfde paragraaf de volgende correcties op de winst:

‘(...)

Correctie: 2013 meer winst € 10.548 : 121 x 100 = € 8.717

2014 meer winst € 15.440 : 121 x 100 = € 12.760

(…)’

Beslissing

Rechtsmiddel