Gerechtshof Amsterdam, 11-02-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1156, 23/233
Gerechtshof Amsterdam, 11-02-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1156, 23/233
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 11 februari 2025
- Datum publicatie
- 28 mei 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2023:1411, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 23/233
- Relevante informatie
- Art. 7 lid 1 Wet OB 1968, Art. 8:42 Awb
Inhoudsindicatie
Geen ondernemer voor de BTW
Uitspraak
kenmerk 23/233
11 februari 2025
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] ( [land 1] ), belanghebbende,
(gemachtigde: mr. J.R.R. Oevering)
tegen de uitspraak van 7 februari 2023 in de zaak met kenmerk HAA 21/860 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 juli 2015 tot en met 31 december 2016 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor een bedrag van
€ 98.234. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende bij beschikking € 3.767 aan belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar ingesteld. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag verminderd tot € 14.496. Ook de belastingrentebeschikking is overeenkomstig verminderd tot € 892.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 7 februari 2023 heeft de rechtbank heeft als volgt beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
‘De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de immateriële schade van eiser tot een bedrag van
€ 2.838;
- veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de immateriële schade van eiser tot een bedrag van € 662;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50;
- veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50;
- draagt verweerder op de helft van het door eiser betaalde griffierecht, zijnde een bedrag van
€ 90,50 aan eiser te vergoeden;
- draagt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) op de helft van het door eiser betaalde griffierecht, zijnde een bedrag van € 90,50 aan eiser te vergoeden.’
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“Feiten
1. Eiseres, woonachtig in [land 1] , staat sinds 20 december 2011 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) als eenmanszaak ingeschreven onder de handelsnaam ‘ Dr. [X] , [functie] ’. Daarnaast is eiseres maat in de maatschap [maatschap] (maatschap) . De activiteiten van de maatschap bestaat uit ‘ [dienstverlening] ’.
2. Per 19 maart 2015 heeft eiseres aan haar inschrijving in de KvK gewijzigd. Hierdoor is aan de handelsnaam ‘ [bedrijf 1] ’ ( [bedrijf 1] ) toegevoegd, zijn de activiteiten uitgebreid met de ‘vervaardiging van overige machines, apparaten en werktuigen voor specifieke doeleinden, teelt [teelt] ’ en is [naam 1] , de partner van eiseres, als gevolmachtigde ingeschreven.
3. Eiseres heeft in 2015 verzocht om als ondernemer aangemerkt te worden vanwege de activiteiten van [bedrijf 1] . Eiseres heeft in de aangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 juli 2015 tot en met 31 december 2015 verzocht om een teruggaaf van € 9.897.
4. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder een vragenbrief aan eiseres gestuurd. In reactie daarop heeft eiseres, voor zover van belang het volgende geantwoord:
“Naast mijn radiologische werkzaamheden voor het bevolkings onderzoek borstkanker heb ik tevens sinds 2015 andere bedrijfsactiviteiten. Ik heb een machine ontwikkeld voor de pharmaceutische industrie. Hiervoor heb ik een contract afgesloten met een pharmaceutisch bedrijf in [land 2] . ( [bedrijf 2] )
Afgelopen jaar is het eerste prototype gebouwd door [bedrijf 3] te [plaats 1] . [bedrijf 3] stuurt mij facturen met btw en ik factureer naar [bedrijf 2] facturen met 0% btw aangezien dit buiten de EU is.
Hierdoor ontstaat natuurlijk een negatieve omzetbelasting.
Voor het komende jaar heb ik een opdracht binnengehaald ter waarde van 550000 euro. […]. Hierdoor krijg voor het 2e, 3e en 4e kwartaal wederom een behoorlijke negatieve aangifte omzetbelasting. Voor het tweede kwartaal 2016 begroot ik momenteel een negatieve aangifte van ongeveer 65000 euro. Misschien kunt u dit alvast vermelden in mijn dossier?
[…]
De ondernemersactiviteiten die omzetbelasting belast zijn komen dus uit de verkoop van specialistische machines voor de pharmaceutische industrie. Het betreft hier een machine die gebruikt wordt in de [gewassen] teelt voor het vervaardigen van medicijnen ( [medicijn] etc.)”
5. Naar aanleiding van deze reactie heeft verweerder de teruggave van € 9.897 verleend.
6. Middels de aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal 2016 heeft eiseres verzocht om een teruggave van € 4.599, welke teruggave door verweerder is verleend.
7. Middels de aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal 2016 heeft eiseres verzocht om een teruggave van € 81.577. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder een vragenbrief naar eiseres gestuurd. Eiseres heeft hierop gereageerd en, onder andere, vier documenten (facturen) overgelegd afkomstig van [bedrijf 3] B.V. Op deze documenten staat voorbelasting vermeld van in totaal € 80.254,91.
8. Verweerder heeft de aangeleverde informatie van eiseres bekeken, waarbij het hem opviel dat één van de facturen afkomstig van [bedrijf 3] B.V. (waarop een bedrag van € 58.432,50 aan omzetbelasting was vermeld) op bepaalde punten, zoals de lay-out en het factuurnummer, afweek van de andere facturen van [bedrijf 3] B.V. Vervolgens heeft verweerder besloten om de teruggave vooralsnog niet te verlenen en een boekenonderzoek in te stellen bij eiseres.
9. Op 5 oktober 2016 heeft verweerder een derdenonderzoek bij [bedrijf 3] B.V. ingesteld. Tijdens dit derdenonderzoek hebben [naam] en [naam 5] verklaard dat de factuur van [bedrijf 3] B.V., geen factuur, maar een offerte betrof. De omzet en de verschuldigde omzetbelasting zijn dan ook niet aangegeven in het desbetreffende tijdvak door [bedrijf 3] B.V.
10. Vervolgens is op 7 november 2016 een boekenonderzoek bij eiseres aangekondigd, gericht op, onder andere, de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 juli 2015 tot en met het derde kwartaal 2016. Het boekenonderzoek is op 21 november 2016 aangevangen. Tijdens het boekenonderzoek heeft verweerder gesproken met de partner van eiseres. Hij heeft, onder andere, verteld dat hij alle administratieve werkzaamheden voor [bedrijf 1] verzorgt en dat hij ook de aangiften omzetbelasting opstelt en indient. Ook is de factuur van [bedrijf 3] B.V. ter sprake gekomen en is vervolgens aan de partner van eiseres de cautie verleend, omdat bij verweerder het vermoeden rees dat de factuur vals was.
11. In de (eerste) voorlopige bevindingen van het boekenonderzoek heeft verweerder aan eiseres kenbaar gemaakt dat hij, onder andere, heeft geconcludeerd dat de onderneming [bedrijf 1] niet door eiseres wordt gedreven, maar door haar partner.
12. Op 11 mei 2017 is eiseres door de FIOD verhoord. Van dit verhoor is een proces-verbaal opgesteld, hetgeen tot de gedingstukken behoort. In dit proces-verbaal is het volgende, voor zover van belang, opgenomen:
“Vraag verbalisanten:
Wat kunt u over de onderneming [bedrijf 1] verklaren?
Antwoord gehoorde:
Ik heb destijds een eenmanszaak opgericht genaamd [X] [functie] . Ik denk dat ik deze onderneming in 2011 of 2012 ben gestart. Daarna zijn als tweede activiteit de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 1] ingebracht. De bedrijfsactiviteiten van deze onderneming betreffen de bouw van landbouwmachines. Het betreffen landbouwmachines voor het oogsten van papaverplanten en dan met name de bolletjes waarin blauw maanzaad voorkomt. […]. Wij hebben geen personeel in dienst. [naam 2] is gevolmachtigde in [bedrijf 1] en doet in feite alle activiteiten. Ik doe eigenlijk niets voor [bedrijf 1] . [naam 2] doet alles.
Vraag verbalisanten:
Wat kunt u over de administratie van onderneming [bedrijf 1] verklaren?
Antwoord gehoorde:
Dit wordt gedaan door [naam 2] . [naam 2] doet alle administratie- en belastingzaken. Hij doet dat ook voor de privé aangelegenheden. Ik moet u ook vertellen dat ik ook met acht [vakkundige] maat ben in Maatschap [maatschap] . Voor die maatschap maak ik de jaarrekening. Voor [bedrijf 1] houd ik me niet bezig met de administratie.
[…]
Antwoord gehoorde:
[naam 2] doet de belastingaangiften, zowel privé als zakelijk. U vraagt mij welke aangiften hij doet. In ieder geval doet hij de aangiften inkomstenbelasting en de BTW-aangiften.
[…]
Vraag verbalisanten:
Wie heeft opdracht gegeven aan [bedrijf 3] tot de bouw van deze machine, een plukbord voor papaveroogst (factuurbedrag € 336.682,50)?
Antwoord gehoorde:
Dat weet ik niet exact. [naam 2] heeft mij destijds verteld dat [naam 3] erg enthousiast was en drie machines heeft besteld. Ik kan u vertellen dat er veel gedoe was rondom deze transactie. […]. U vraagt mij wanneer nu duidelijk is geworden wanneer de drie machines niet meer geleverd zouden gaan worden. Dat weet ik niet. U vraagt mij of deze factuur ooit nog betaald gaat worden. Ik kan u daar geen antwoord op geven. Ik weet dat niet.
[…]
Vraag verbalisanten:
Zijn de machine gebouwd en aan u afgeleverd door [bedrijf 3] ?
Antwoord gehoorde:
Deze machines zijn niet aan ons geleverd, niet aan [bedrijf 1] . Misschien aan iemand anders maar dat weet ik niet. Ik weet niet op welk moment duidelijk is geworden wanneer de machines niet meer geleverd zouden worden.
Vraag verbalisanten:
[…]. Deze vragenbrief is van 19 juli 2016. Herkent u deze vragenbrief en wat kunt u er verder over verklaren?
Antwoord gehoorde:
Ik herken deze brief niet. ik kan me niet herinneren dat ik deze brief ooit gezien heb. Ik denk dat [naam 2] mijn partner deze brief in behandeling heeft genomen. Dat denk ik omdat [naam 2] altijd alle belastingzaken voor zijn rekening neemt.
[…]
Vraag verbalisanten:
[…]. Dit is een brief aan de Belastingdienst ondertekend met de naam “ [X] ” […]. Wat kunt u over deze brief verklaren?
Antwoord gehoorde:
Deze brief herken ik ook niet. Het is niet mijn handtekening en ik heb deze handtekening ook niet gezet op deze brief. Ik weet ook niet zeker of dit nou de handtekening van [naam 2] is. Ik weet niet wie de brief heeft ingezonden maar logischerwijze denk ik dat [naam 2] het heeft gedaan.
U vraagt mij waarom [naam 2] zijn eigen naam niet onder de brief heeft geplaatst. Hij is toch immers gevolmachtigde van [bedrijf 1] . Ik weet dat niet. Ik vind het wel erg vreemd.
Vraag verbalisanten:
Met deze brief van 16 augustus 2016 aan de Belastingdienst zijn diverse bijlagen meegezonden […]. Wat kunt u ons hierover vertellen?
Antwoord gehoorde:
Helemaal niets. Ik heb de 3 facturen nog nooit gezien.
[…]”
13. Het Octrooicentrum Nederland heeft in 2017 een patent verleend voor een ‘verbeterde oogstmachine voor het oogsten van stengelgewassen’ ( [oogstmachine] ). De octrooihouders en tevens uitvinders zijn de partner van eiseres en [naam] . Eiseres wordt niet genoemd in het uittreksel van het Octrooicentrum Nederland als octrooihouder, uitvinder of onder welke andere aanduiding dan ook.
14. Verweerder heeft eiseres naar aanleiding van het ingestelde boekenonderzoek het volgende geschreven:
“Tijdens het onderzoek is gebleken dat niet u de onderneming [bedrijf 1] voert maar uw partner dhr. [naam 2] die door u als gevolmachtigde is aangemerkt.
Hij heeft het procedé van de oogstmachine ontworpen, voert alle gesprekken omtrent de bouw en exploitatie van deze machine en houdt zich onder de naam [bedrijf 1] ook bezig met de in- en verkoop van landbouwgoederen. Ook alle mailverkeer ( [bedrijf 3] , [bedrijf 2] etc.) geschiedt onder zijn naam. Verder voert hij de administratie en verricht hij de aangiften omzetbelasting.
[…]
[bedrijf 1] wordt door dhr. [naam 1] gedreven voor zijn naam en rekening en niet uw naam en rekening. Hij is degene die ex artikel 7 zelfstandig een bedrijf uitoefent. Voor de omzetbelasting zal hij dan ook als ondernemer worden aangemerkt binnen de onderneming [bedrijf 1] .
[…]
De onder uw naam ingediende aangiften omzetbelasting over de periode 2e halfjaar 2015 tot en met 30 juni 2017 zijn dan ook ten onrechte gedaan en dienen gecorrigeerd te worden.
[…]
Dit houdt in dat er een naheffingsaanslag zal worden opgelegd over deze periode voor in totaal € 98.234,- aan enkelvoudige belasting. Overigens zijn de door u ingediende aangiften omzetbelasting over de tijdvakken 2e kwartaal, 3e kwartaal en 4e kwartaal 2016 ad in totaal € 83.738,- niet verleend en niet uitbetaald. Deze zullen dan ook niet verleend worden.
De te betalen aanslag zal met deze bedragen worden verminderd tot € 14.496.”
15. Met dagtekening 26 oktober 2017 is de naheffingsaanslag omzetbelasting met de belastingrentebeschikking opgelegd. De naheffingsaanslag is bij de uitspraak op bezwaar verminderd, omdat daarin ten onrechte ook niet verleende teruggaven waren begrepen.”
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag omzetbelasting terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende kon worden aangemerkt als ondernemer.
Belanghebbende verzoekt tevens om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de hogerberoepsfase.