Gerechtshof Amsterdam, 15-05-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1252, 23/498
Gerechtshof Amsterdam, 15-05-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:1252, 23/498
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 15 mei 2025
- Datum publicatie
- 15 mei 2025
- Zaaknummer
- 23/498
- Relevante informatie
- Art. 9 BPM, Art. 10 BPM, Art. 110 VWEU, Art. 2 BPB
Inhoudsindicatie
Het Hof ziet aanleiding tot het stellen van de prejudiciële vragen aan de Hoge Raad over:
(i) de heffing van bpm, meer bepaald over de kwestie wanneer het in aanmerking nemen van de voor de ‘importauto’ zelf vastgestelde CO2 uitstootwaarde leidt tot schending van artikel 110 van het VwEU. De eerste vier vragen betreffen in wezen een verzoek tot nadere duiding van de antwoorden in de prejudiciële beslissing van 26 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:653.
(ii) de uitleg van artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De vijfde vraag gaat over de proceskostenvergoeding bij rechtsbijstand op basis van no cure, no pay in gevallen waarin de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en BPM niet geldt.
Uitspraak
kenmerk 23/498
15 mei 2025
tussenuitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
in het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. S.M. Bothof)
tegen de uitspraak van 12 juni 2023 in de zaak met kenmerk HAA 22/129 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
1 de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur, en
2. de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).
1 Procesverloop
In de bestreden uitspraak heeft de rechtbank het beroep van belanghebbende, betreffende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm), ongegrond verklaard en de inspecteur en de Staat veroordeeld tot vergoeding van elk een deel van € 500 immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
In het daartegen ingestelde hoger beroep heeft belanghebbende een hogerberoepschrift ingediend, later aangevuld met een uitdraai van een rekenblad en blad met gegevens over referentievoertuigen. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en voorafgaand aan de zitting van 11 februari 2025 een pleitnota toegezonden.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 11 februari 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Bij digitaal bericht van 22 april 2025 heeft het Hof partijen geïnformeerd over het voornemen tot het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, alsmede over de inhoud van die vragen. Daarop heeft belanghebbende gereageerd bij geschrift van 24 april 2025 en de inspecteur bij geschrift van 7 mei 2025.
2 Feiten
Met dagtekening 8 augustus 2020 heeft belanghebbende een aangifte bpm ingediend met het oog op de registratie in het kentekenregister van een gebruikte Mercedes-Benz GLA 180 Business Solution AMG met een voertuigidentificatienummer eindigend op 9182 (hierna: de auto). De auto is op 28 april 2019 geproduceerd. De auto is afkomstig uit een andere lidstaat van de EU en is daar op 31 mei 2019 voor het eerst tot de weg toegelaten.
Het voor de auto geldende EUtypegoedkeuringsnummer is e1*2001/116*0470*23. De auto behoort binnen de desbetreffende typegoedkeuring tot een uitvoering (“OZAA15AC”) waarvoor verbruik en emissies, waaronder de CO2-uitstoot, zijn bepaald volgens de WLTP-methode. Genoemde uitvoering behoort binnen de typegoedkeuring tot variant “274GT2”. De voor de uitvoering geldende CO2-uitstoot (170 gram per kilometer) is gemeten volgens de WLTP-methode en wordt geacht te corresponderen met een CO2-uitstoot van 146 gram per kilometer bij meting volgens de NEDC-methode (ook wel de NEDC2-uitstoot genoemd).
Ten tijde van de registratie van de auto waren in het kentekenregister (ten minste) twee Mercedes-Benz GLA 180’s opgenomen die tussen 1 september 2018 en 1 september 2019 in Nederland voor het eerst tot de weg zijn toegelaten en waarvoor verbruik en emissies zijn bepaald volgens de NEDC-methode op 135 gram per kilometer. Die voertuigen hebben hetzelfde EU-typegoedkeuringsnummer als de auto, op het laatste getal na. Dat getal, ook wel uitbreidingsgetal geheten, is bij die auto’s 18 respectievelijk 20. Verder zijn beide referentievoertuigen van de variant “274GQ2” en de uitvoering “OZAA15A2”. De datum van eerste toelating is 5 september 2018 respectievelijk 12 november 2018.
Andere uit het kentekenregister blijkende verschillen tussen de auto en de in 2.3 bedoelde referentievoertuigen betreffen de catalogusprijs (€ 45.644 om € 42.837 resp. € 51.257), het as-nummer (1 om 2), de plaatscode as (‘V’ om ‘A’), de spoorbreedte (157 om 155), de wettelijk toegestane maximum aslast en de technisch toegestane maximum aslast (1020 om 920), het geluidsniveau rijdend (69 om 71), het geluidsniveau stationair (77 om 75), de milieuklassegoedkeuring en de motorregistratiedatum (3 augustus 2018 om 3 april 2017 resp. 11 januari 2018). Wel gelijk zijn diverse gewichten en maximumgewichten, de brandstof, het maximumvermogen, het aantal aangedreven assen, het aantal zitplaatsen, de constructiesnelheid, de motorcode, het type versnellingsbak en het aantal versnellingen.
In de in 2.1 bedoelde aangifte bpm zijn onder meer de volgende gegevens betreffende de auto vermeld:
CO2-uitstoot (NEDC2) |
146 gram/km |
Bruto bpm |
€ 9.211 |
Historische nieuwprijs cf. taxatierapport |
€ 45.214 |
Handelsinkoopwaarde cf. taxatierapport |
€ 8.860 |
Verschuldigde bpm |
€ 1.804 |
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd waarin melding wordt gemaakt van diverse zware afwijkingen/schades met betrekking tot de velgen/banden en de carrosserie, en diverse lichte bijzonderheden, afwijkingen dan wel schades in het interieur. Na een schouw van de auto door Domeinen Roerende Zaken heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de auto minder schade heeft en, daardoor, een hogere handelsinkoopwaarde. Uitgaande van € 5.247 aan verschuldigde bpm, welk bedrag is gebaseerd op € 9.211 bruto-bpm en een handelsinkoopwaarde van € 25.761 (€ 27.659 -/- € 1.898 schade), heeft de inspecteur de litigieuze naheffingsaanslag vastgesteld tot een bedrag van € 3.443 (€ 5.247 ‑/- € 1.804). De naheffingsaanslag is in bezwaar en beroep in volle omvang in stand gebleven.
3. Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag bpm terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld. Onder meer houdt partijen verdeeld of het in strijd komt met artikel 110 van het VwEU dat de bruto bpm voor de auto wordt bepaald uitgaande van een CO2-uitstoot van 146 gram per kilometer. Belanghebbende meent van wel en betoogt daartoe dat de in 2.3 bedoelde referentievoertuigen ten opzichte van de auto, die uit een andere lidstaat komt, gelijksoortige nationale voertuigen zijn en voor die voertuigen bpm is geheven op basis van een CO2-uitstoot van 135 gram per kilometer. De inspecteur heeft een tegengesteld standpunt ingenomen.
Daarnaast heeft belanghebbende in hoger beroep geklaagd over het ontbreken van een kostenveroordeling en van een opdracht tot het vergoeden van griffierecht in de bestreden uitspraak, gegeven dat de rechtbank de inspecteur en de Staat heeft veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade en het een geval betreft dat onder de eerbiedigende werking valt die is voorzien in het arrest van 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567. De inspecteur acht die klacht terecht; de Staat heeft geen verweer gevoerd.