Gerechtshof Amsterdam, 23-09-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:2599, 24/1985 t/m 24/1989
Gerechtshof Amsterdam, 23-09-2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:2599, 24/1985 t/m 24/1989
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 23 september 2025
- Datum publicatie
- 8 oktober 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2024:3643, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 24/1985 t/m 24/1989
- Relevante informatie
- Art. 4.12 Wet IB 2001, Art. 67e AWR, Art. 67f AWR, Art. 2 BPB
Inhoudsindicatie
(Navorderings)aanslagen IB/PVV 2015-2018, aanslag ZVW 2018 en vergrijpboeten. Registeraccountant met twee BV's. Correcties in box 2 n.a.v. boekenonderzoek (volgend op strafrechtelijk onderzoek). Onttrekkingen bij BV's en uitdelingen aan belanghebbende. Dubbele bewustheid. Opzet overtuigend aangetoond. Incidenteel hoger beroep inspecteur gegrond: vergrijpboeten terecht opgelegd.
Uitspraak
kenmerken 24/1985 tot en met 24/1989
23 september 2025
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. F. Jagersma)
alsmede op het incidenteel hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
tegen de uitspraak van 8 februari 2024 in de zaken met kenmerken HAA 21/4490 tot en met HAA 21/4494 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De rechtbank heeft in de bestreden uitspraak als volgt beslist op de beroepen van belanghebbende, betreffende aan hem opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor de jaren 2015 tot en met 2018, een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw), bij die aanslagen in rekening gebrachte belastingrente, en vergrijpboeten die zijn opgelegd voor de jaren 2015 tot en met 2017, alsmede op diens verzoek tot vergoeding van immateriële schade:
“De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar, voor zover die betrekking hebben op de vergrijpboetes;
- vernietigt de opgelegde vergrijpboetes inzake de navorderingsaanslagen IB/PVV 2015, 2016 en 2017;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de IB/PVV 2015, 2016 en 2017;
- veroordeelt [de inspecteur] tot vergoeding van de immateriële schade van [belanghebbende] tot een bedrag van € 231, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf vier weken na openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt de minister van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van de door [belanghebbende] geleden immateriële schade, vastgesteld op € 1.269, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf vier weken na openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt [de inspecteur] in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 3.157,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf vier weken na openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening, en
- draagt [de inspecteur] op het betaalde griffierecht van € 49 aan [belanghebbende] te vergoeden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf vier weken na openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening.”
In hoger beroep heeft belanghebbende een beroepschrift ingediend. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend, tevens houdende de gronden van het incidenteel hoger beroep. Belanghebbende heeft een schriftelijke zienswijze inzake het incidenteel hoger beroep ingediend.
Belanghebbende heeft voorafgaand aan het onderzoek ter zitting een pleitnota ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2025, gelijktijdig met dat in het hoger beroep met de kenmerken 24/1980 tot en met 24/1984 (inzake [bedrijf 1] ) en dat in het hoger beroep met de kenmerken 24/347 tot en met 24/350 (inzake [bedrijf 2] ). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Algemeen
Belanghebbende is als registeraccountant ingeschreven geweest bij de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants. In elk geval in de jaren 2014 tot en met 2018 heeft hij vooral werkzaamheden verricht op het gebied van waardebepalingen. Daarnaast heeft hij accountantscontroles verricht. Een en ander tot 2017 vanuit [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) en vanaf 2017 vanuit zijn eenmanszaak [bedrijf 3] . De belangrijkste uiteindelijke opdrachtgevers waren steeds banken. Sinds 1999 is belanghebbende de enige aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] .
De [bedrijf 1] is op haar beurt sinds 1999 enig aandeelhouder van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) geweest, van welke vennootschap belanghebbende sinds 31 oktober 2014 ook enige bestuurder is geworden. De in het handelsregister van de Kamer van Koophandel opgegeven activiteiten van [bedrijf 2] zijn onder meer “Ontwikkelen, produceren en uitgeven van software” (SBI-code 6201), “Uitleenbureaus” (SBI-code 78202) en “Praktijken van psychotherapeuten en psychologen” (SBI-code 86913). [bedrijf 2] heeft verder de handelsnamen [bedrijf 4] en [bedrijf 5] geregistreerd. In een rapport van 26 november 2020 van een boekenonderzoek bij [bedrijf 2] is vermeld dat belanghebbende heeft verklaard dat [bedrijf 2] sinds 2000 een slapende onderneming is.
Strafrechtelijk onderzoek en boekenonderzoek
Uit strafrechtelijke onderzoeken naar een liquidatiepoging in 2015 en witwassen is een nader strafrechtelijk onderzoek voortgevloeid naar [naam 1] (hierna: [naam 1] ), voor onder meer het medeplegen van witwassen en deelname aan een criminele organisatie met onder anderen ene [naam 2] . Naar aanleiding van dat onderzoek is de verdenking gerezen dat [naam 1] , die onherroepelijk is veroordeeld voor genoemde feiten, contact onderhield met [naam 3] en zijn broer [naam 4] teneinde door hemzelf en [naam 5] , die voor de liquidatiepoging in 2015 is veroordeeld, verworven crimineel vermogen wit te wassen. Die laatste verdenking heeft geleid tot het strafrechtelijke onderzoek [naam 6] (hierna: het strafonderzoek). In dat onderzoek is belanghebbende mede betrokken, omdat de [bedrijf 1] en [bedrijf 2] aanzienlijke geldbedragen hebben betaald aan vennootschappen van de broers [naam 3] . De broers [naam 3] zijn de zoons van [naam 7] , een oom van [X] .
Het strafonderzoek is uitgemond in vervolging van belanghebbende. Bij arrest van 25 januari 2024 (ECLI:NL:GHAMS:2024:189) heeft de strafkamer van het Hof belanghebbende in die strafzaak veroordeeld voor (i) het medeplegen van valsheid in geschrift, met betrekking tot diverse facturen van [bedrijf 6] en [bedrijf 7] die tevens in deze zaak een rol spelen, (ii) het feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van het opzettelijk een vals geschrift voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor het gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd, en (iii) het medeplegen van gewoontewitwassen. Tegen het arrest van de strafkamer loopt nog een cassatieberoep bij de Hoge Raad.
Naar aanleiding van het strafonderzoek heeft de inspecteur bij belanghebbende op 24 juni 2019 een boekenonderzoek aangekondigd naar de ingediende aangiften IB/PVV over de jaren 2014 tot en met 2018 en de aangiften omzetbelasting over de jaren 2014 tot en met 2018. Het boekenonderzoek is op 18 juli 2019 aangevangen. Gedurende het boekenonderzoek zijn diverse gesprekken gevoerd en is gecorrespondeerd met belanghebbende, zijn toenmalige advocaat en zijn huidige advocaat. De inspecteur heeft tevens boekenonderzoeken uitgevoerd naar ingediende aangiften door de [bedrijf 1] en [bedrijf 2] .
De inspecteur heeft op 26 mei 2020 een conceptrapport van het boekenonderzoek aan belanghebbende gezonden en daarbij de gelegenheid gegeven te reageren. Belanghebbende heeft gereageerd op het conceptrapport en er is gecorrespondeerd tussen de inspecteur en de toenmalige advocaat van belanghebbende. De huidige advocaat van belanghebbende heeft destijds eveneens inhoudelijk gereageerd op het conceptrapport. Op 20 oktober 2020 heeft in het kader van het boekenonderzoek een eindgesprek plaatsgevonden, waarvan een verslag is opgemaakt.
Het definitieve controlerapport is op 26 november 2020 vastgesteld, evenals de controlerapporten met betrekking tot de [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . In deze controlerapporten komt de inspecteur - kort gezegd - tot de conclusie dat de vennootschappen betalingen hebben verricht aan [bedrijf 6] , [bedrijf 7] , [bedrijf 8] , [naam 8] en [naam 9] waar geen prestaties tegenover stonden waardoor geen sprake is van zakelijke uitgaven. Daarnaast heeft de inspecteur enkele privébetalingen geconstateerd. Daaruit heeft de inspecteur winstuitdelingen aan belanghebbende afgeleid. In verband met die winstuitdelingen is in het rapport – voor zover in dezen van belang – tot de volgende correcties van het inkomen van belanghebbende geconcludeerd voor de jaren 2015 tot en met 2018:
|
Belastingjaar 2015 |
In € |
|
Aangegeven voordeel uit aanmerkelijk belang |
0 |
|
Correcties punt 5.3.1 (uitdelingen) |
125.921 |
|
Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang |
125.921 |
|
Belastingjaar 2016 |
In € |
|
Aangegeven voordeel uit aanmerkelijk belang |
0 |
|
Correcties punt 5.3.1 (uitdelingen) |
157.194 |
|
Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang |
157.194 |
|
Belastingjaar 2017 |
In € |
|
Aangegeven voordeel uit aanmerkelijk belang |
0 |
|
Correcties punt 5.3.1 (uitdelingen) |
61.940 |
|
Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang |
61.490 |
|
Belastingjaar 2018 |
In € |
|
Aangegeven voordeel uit aanmerkelijk belang |
0 |
|
Correcties punt 5.3.1 (uitdelingen) |
31.674 |
|
Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang |
31.674 |
De inspecteur heeft, uitgaande van de in 2.7 vermelde correcties, voor de jaren 2015 tot en met 2017 drie navorderingsaanslagen IB/PVV vastgesteld (voor elk jaar een) om het volgens hem genoten inkomen uit aanmerkelijk belang in de heffing te betrekken. Daarnaast heeft hij voor het jaar 2018 aanslagen IB/PVV en inkomensafhankelijke bedragen Zvw opgelegd in afwijking van de aangifte, onder meer ten aanzien van het aangegeven inkomen uit aanmerkelijk belang. Bij alle aanslagen heeft de inspecteur op voet van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) vergrijpboeten opgelegd voor het feit dat opzettelijk te weinig belasting is geheven, omdat belanghebbende de uitdelingen door de [bedrijf 1] en [bedrijf 2] niet in zijn aangiften IB/PVV heeft vermeld.
Betalingen door de [bedrijf 1] en [bedrijf 2]
Met betrekking tot de in 2.7 bedoelde betalingen die de [bedrijf 1] en [bedrijf 2] hebben gedaan, verwijst het Hof naar de punten 2.11 tot en met 2.42 van zijn uitspraak van heden in de zaak van de [bedrijf 1] (kenmerken 24/1980 tot en met 24/1984) en de punten 2.11 tot en met 2.22 van zijn uitspraak van heden in de zaak van [bedrijf 2] (kenmerken 24/347 tot en met 24/350).
Boeten
In het rapport van het boekenonderzoek heeft de inspecteur de volgende motivering gegeven voor de opgelegde boeten bij de (navorderings)aanslagen IB/PVV:
“8 Boete
(…)
Vergrijpboete
Vergrijpboete(n) wegens (voorwaardelijke) opzet bij navordering
(…)
8.2.1.2 Box 2 - inkomen
Over de correctie(s) beschreven in punt 5.3.1 wordt naast de navorderingsaanslag(en) nog een vergrijpboete opgelegd. Deze boete is gebaseerd op artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de regelgeving van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. Hierna wordt ingegaan op de diverse boetes en/of boetebedragen. Ook wordt gemotiveerd waarom een vergrijpboete geboden is.
Vergrijpboeten kunnen bij deze correctie(s) alleen worden opgelegd indien het aan grove schuld of opzet van belastingplichtige c.q. inhoudingsplichtige te wijten is dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven.
Met betrekking tot de hiervoor genoemde correctie(s) geldt (voorwaardelijke) opzet. Hiervan is onder andere sprake als er willens en wetens gehandeld of nagelaten is, leidend tot het niet of niet binnen de daarvoor gestelde termijn heffen of betalen van belasting. De reden waarom er - met betrekking tot de hiervoor genoemde correctie(s) - sprake is van (voorwaardelijke) opzet, is:
Belastingplichtige is registeraccountant en heeft verklaard dat hij daarom fiscaal en administratief alles zelf kan. Hij heeft daarom zelf zowel de administratie als de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting zelf verzorgd.
Belastingplichtige is enig bestuurder en enig aandeelhouder van
[bedrijf 1] . Middels [bedrijf 1] is belastingplichtige ook enig bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 2] .
Belastingplichtige heeft met geld van zijn vennootschappen
[bedrijf 1] en [bedrijf 2] privébetalingen gedaan en heeft zich daardoor ten koste van zijn vennootschappen verrijkt omdat hij de onttrokken gelden nooit heeft vergoed aan zijn vennootschappen.
Zowel de vennootschappen als belastingplichtige zijn zich bewust of hadden bewust moeten zijn geweest van het feit dat de vennootschappen zich gelden hebben laten ontgaan ten gunste van belastingplichtige als aandeelhouder.
Het is dan ook aan het opzettelijk handelen van belastingplichtige te wijten dat er te veel bedrijfslasten zijn geclaimd waardoor bewust te weinig winst in de aangifte inkomstenbelasting is aangegeven en er uiteindelijk te weinig belasting is betaald. Dit handelen of nalaten wordt aangemerkt als opzet.
(…)
Nadere straftoemeting
(…)
De vergrijpboeten bedraagt 50%.”
Uitspraak op de bezwaarschriften
Bij uitspraak op de bezwaarschriften heeft de inspecteur alle aanslagen gehandhaafd, maar de boeten voor 2015 tot en met 2017 gematigd tot 30 percent, oftewel € 9.444 (2015), € 11.789 (2016) en € 4.645 (2017), vanwege samenloop met boeten voor de vennootschapsbelasting. De boete voor 2018 is vernietigd, omdat die boete ten onrechte is gebaseerd op artikel 67e van de AWR.
In de uitspraak op de bezwaarschriften heeft de inspecteur tevens een kostenvergoeding toegekend van € 397,50.
3 Geschil in hoger beroep
In het principaal hoger beroep is in geschil of de (navorderings)aanslagen en beschikkingen belastingrente terecht en naar de juiste bedragen zijn vastgesteld. Daarnaast heeft belanghebbende geklaagd over de kostenvergoeding die voor de bezwaarfase en het geding in beroep is toegekend.
In het incidenteel hoger beroep is in geschil of de rechtbank de vergrijpboeten terecht heeft vernietigd, en, zo niet, tot welk bedrag die boeten hadden moeten worden gehandhaafd.