Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-08-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7192, 21/00767 en 21/00768

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-08-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7192, 21/00767 en 21/00768

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
16 augustus 2022
Datum publicatie
26 augustus 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:7192
Formele relaties
Zaaknummer
21/00767 en 21/00768
Relevante informatie
Art. 15ae lid 1 aanhef en onderdeel c Wet Vpb, Art. 15ah lid 2 Wet Vpb, Art. 15ah lid 2 aanhef en onderdeel a Wet Vpb, Art. 5 lid 4 Besluit FE, Art. 18 lid 1 Besluit FE

Inhoudsindicatie

VPB. Fiscale eenheid. Verrekening voorvoegingsverlies.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers BK-ARN 21/00767 en 21/00768

uitspraakdatum: 16 augustus 2022

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 14 juni 2021, nummers AWB 19/6602 en 19/6603, ECLI:NL:RBGEL:2021:2972, in het geding tussen

[belanghebbende] BV te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende) en de Inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn aanslagen in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) voor de jaren 2015 en 2016 opgelegd naar belastbare bedragen van respectievelijk € 293.992 en € 625.746. Bij beschikking heeft de Inspecteur voor het jaar 2015 het verrekende verlies uit 2014 vastgesteld op € 320.434 en voor het jaar 2016 op nihil. Verder zijn bedragen aan belastingrente berekend van respectievelijk € 13.678 en € 20.045.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 8 oktober 2019 de aanslagen, de verliesverrekeningsbeschikking 2015 en 2016 en de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 14 juni 2021 het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslagen verminderd tot nihil, het in 2015 te verrekenen verlies uit 2010 vastgesteld op € 614.426, het in 2015 te verrekenen verlies uit 2014 vastgesteld op nihil en het in 2016 te verrekenen verlies uit 2010 vastgesteld op € 625.746.

1.4.

De Inspecteur heeft op 25 juni 2021 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Belanghebbende heeft op 30 november 2021 een verweerschrift ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2022. Namens belanghebbende zijn verschenen dr. T.C. Gerverdinck en mr. P.O.A. Pinkse van Loyens & Loeff NV. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam1] en [naam2] .

1.7.

Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en ingebracht. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Met ingang van 24 december 2009 vormt belanghebbende met enige dochtermaatschappijen een fiscale eenheid in de zin van artikel 15, lid 1 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb). Belanghebbende heeft in 2010 een verlies geleden van € 2.102.550.

2.2.

Verder houdt belanghebbende dochtervennootschappen buiten voornoemde fiscale eenheid, waaronder de winstgevende vennootschap [naam3] BV (hierna: [naam3] oud BV). Deze dochtervennootschappen zijn op 19 december 2014 gevoegd in de fiscale eenheid van belanghebbende.

2.3.

Op 3 februari 2015 heeft belanghebbende de vennootschap [naam3] BV (hierna: [naam3] nieuw BV) opgericht. Met ingang van de oprichting is [naam3] nieuw BV gevoegd in de fiscale eenheid van belanghebbende. De aandelen [naam3] nieuw BV zijn vervolgens binnen de fiscale eenheid overgedragen aan [naam4] BV.

2.4.

Op 23 maart 2015 heeft binnen de fiscale eenheid een juridische fusie plaatsgevonden tussen [naam3] nieuw BV en [naam3] oud BV. Bij deze fusie is [naam3] nieuw BV de verkrijgende vennootschap, dat wil zeggen dat zij de onderneming van [naam3] oud BV onder algemene titel heeft verkregen. [naam3] oud BV is door de fusie opgehouden te bestaan.

2.5.

Schematisch kunnen voornoemde stappen als volgt worden weergegeven:

Stap 1 Voeging [naam3] oud BV met houdster in fiscale eenheid belanghebbende

Stap 2 Oprichting [naam3] nieuw BV door belanghebbende

Stap 3 Verhanging [naam3] nieuw BV binnen de fiscale eenheid

Stap 4 fusie [naam3] oud BV in [naam3] nieuw BV

Eindsituatie

2.6.

Belanghebbende heeft op de voet van artikel 18, lid 1 van het Besluit fiscale eenheid 2003 (hierna: het Besluit; tekst 2015) verzocht de fiscale eenheid ten aanzien van de verdwijnende vennootschap [naam3] oud BV niet te verbreken.

2.7.

Belanghebbende heeft voor de jaren 2015 en 2016 aangiften gedaan voor de Vpb naar een belastbare winst van respectievelijk € 614.426 en € 625.746, die per saldo geheel bestaat uit winst van [naam3] nieuw BV, die volledig is behaald met de in het kader van de juridische fusie verkregen onderneming van [naam3] oud BV. Daarbij is verzocht deze winsten te verrekenen met het in 2010 door belanghebbende geleden (voorvoegings)verlies.

2.8.

Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur de verrekening van het verlies uit 2010 geweigerd. Bij het vaststellen van de aanslag Vpb voor het jaar 2015 heeft wel verrekening van een verlies uit 2014 plaatsgevonden.

2.9.

De Rechtbank heeft in de uitspraak van 14 juni 2021 het beroep van belanghebbende gegrond verklaard. In dat verband heeft de Rechtbank geoordeeld dat belanghebbende op grond van een grammaticale uitleg van de toepasselijke wettelijke bepalingen recht heeft op verrekening van haar (voorvoegings)verlies uit 2010 met de winsten van [naam3] nieuw BV uit 2015 en 2016. Voor een van de wettekst afwijkende teleologische interpretatie ziet de Rechtbank geen ruimte. Verder is volgens de Rechtbank evenmin aanleiding voor toepassing van fraus legis. Voorts heeft de Rechtbank nog geoordeeld dat [naam3] nieuw BV niet gehouden was om in 2015 en 2016 af te schrijven op de van [naam3] oud BV overgenomen goodwill, zodat zij haar winst in overeenstemming met goed koopmansgebruik heeft bepaald en deze winsten tot verrekening kunnen komen met belanghebbendes voorvoegingsverlies uit 2010.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of het voorvoegingsverlies van belanghebbende uit 2010 kan worden verrekend met de in 2015 en 2016 gerealiseerde winsten van [naam3] nieuw BV, welke vennootschap is gevoegd in een fiscale eenheid met belanghebbende als moedermaatschappij.

3.2.

Belanghebbende betoogt dat een grammaticale uitleg van de toepasselijke wettelijke bepalingen meebrengt dat verrekening van het voorvoegingsverlies mogelijk is en dat voor een van de wettekst afwijkende teleologische uitleg geen ruimte is. Verder is volgens belanghebbende evenmin ruimte voor toepassing van fraus legis. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvattingen toegedaan.

3.3.

Verder neemt de Inspecteur nog het standpunt in dat in het kader van de winstsplitsing binnen fiscale eenheid [naam3] nieuw BV verplicht is tot afschrijving in tien jaren op de bij de overdracht van de onderneming mede verkregen goodwill ter waarde van € 5.670.000, waardoor jaarlijks minder winst is te verrekenen met het voorvoegingsverlies van belanghebbende. Belanghebbende is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten en griffierecht

6 Beslissing