Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-08-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7511, 21/01487

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-08-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7511, 21/01487

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
30 augustus 2022
Datum publicatie
9 september 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:7511
Formele relaties
Zaaknummer
21/01487
Relevante informatie
Art. 14 lid 2 WBRV

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting. Verkrijging voormalig universiteitsgebouw. Verlaagde tarief van toepassing?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer(s) BK-ARN 21/01487

uitspraakdatum: 30 augustus 2022

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats1] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 augustus 2021, nummer AWB 20/1530, ECLI:NL:RBGEL:2021:4461, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op 14 december 2018 een onroerende zaak verkregen. Ter zake van deze verkrijging heeft belanghebbende een bedrag van € 24.000 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan.

1.2.

Tegen de voldoening op aangifte heeft belanghebbende op 21 december 2018 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij uitspraak op bezwaar van 30 januari 2020 ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. G.H. Rademaker, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] , alsmede [naam2] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

De onroerende zaak maakt onderdeel uit van een voormalig universiteitsgebouw dat in 1880 is gebouwd en plaatselijk bekend staat als [adres] 7 en 8. Sinds 1880 heeft het gebouw meerdere bestemmingen gehad, te weten: kabinet der landbouwvoertuigen (18801929), turnzaal (1929-1954), collegezalen (1954-1989), computercentrum (1990ca. 2010), leegstand (vanaf ca. 2010) en anti-kraak-bewoning (vanaf 2014).

2.2.

In 2011 is het gebouw in opdracht van de toenmalige eigenaar volledig gestript. In de jaren 2013 en 2014 heeft asbestsanering plaatsgevonden, zijn de ramen vervangen door dubbele beglazing, zijn de oude olieketels vervangen door een cv-ketel, zijn basis nutsvoorzieningen aangelegd (ten behoeve van de anti-kraak-bewoning), zijn de internetverbindingen verwijderd en losgekoppeld van het netwerk van de universiteit en zijn alle verwijzingen naar de universiteit verwijderd.

2.3.

Belanghebbende heeft op 26 april 2018 de koopovereenkomst voor ‘het middenstuk van [adres] 7-8’ (de onroerende zaak) getekend. Het betreft een deel van het voormalig universiteitsgebouw dat belanghebbende wil transformeren tot wooneenheid.

2.4.

Op de gronden waarop de onroerende zaak is gebouwd rust de bestemming ‘maatschappelijk’. Bij besluit van 26 oktober 2018 is een omgevingsvergunning verleend aan [naam4] ten aanzien van het perceel [adres] 7-8 voor het “gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met de regels van ruimtelijke Ordening”. Ook heeft in 2018 een kadastrale splitsing van het perceel [adres] 7-8 (kadastraal bekend als perceel [nummer1] ) plaatsgevonden in meerdere afzonderlijke onroerende zaken.

2.5.

Belanghebbende heeft op 9 november 2018 een offerte verkregen voor het uitvoeren van werkzaamheden ‘op het perceel [adres] 8 te [plaats] ’, die strekken tot het verbouwen van het huidige pand naar een woning inclusief multifunctionele trainingszaal.

2.6.

Bij akte van 14 december 2018 heeft belanghebbende de onroerende zaak ‘het perceel grond te [plaats] met opstal, plaatselijk nog niet nader aangeduid, onderdeel uitmakend van het complex plaatselijk bekend als [adres] 7 en 8, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie I, nummer [nummer2] ’ in eigendom verkregen.

2.7.

Op 28 december 2018 heeft belanghebbende een aannemingsovereenkomst ondertekend. In deze overeenkomst staat, kort gezegd, dat de onder 2.5 genoemde werkzaamheden worden uitgevoerd.

2.8.

Op 11 april 2019 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden, naar aanleiding van het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift. Belanghebbende en de Inspecteur hebben tijdens dit hoorgesprek afspraken gemaakt over het verdere verloop van de bezwaarprocedure. In het hoorverslag is hieromtrent het volgende opgenomen:

“Mevrouw [naam2] heeft met de heer [belanghebbende] de volgende afspraak gemaakt:

1. Mevrouw [naam2] zal de onderhavige casus landelijk afstemmen en daarbij mede laten beoordelen in hoeverre deze casus vergelijkbaar is met de casusposities in de door u aangehaalde uitspraken van Gerechtshof Den Haag, welke thans in cassatie voorliggen bij de Hoge Raad.

2. Als uit deze afstemming komt dat het verlaagde tarief wel van toepassing is, dan zal mevrouw [naam2] overgaan tot het doen van uitspraak op uw bezwaar. Het bezwaar wordt dan toegewezen.

3. Als uit deze afstemming komt dat het verlaagde tarief niet van toepassing is, maar de casus wel vergelijkbaar is, dan zal uw bezwaar worden aangehouden tot de Hoge Raad in cassatie heeft beslist.

4. Als uit deze afstemming komt dat het verlaagde tarief niet van toepassing is en de casus niet vergelijkbaar is, dan zal mevrouw [naam2] overgaan tot het doen van uitspraak op uw bezwaar. Het bezwaar wordt dan afgewezen.”

2.9.

De Inspecteur heeft op 29 mei 2019 de casus voor advies voorgelegd aan een kennisgroep van de Belastingdienst. Op 4 juni 2019 is namens de kennisgroep aan de Inspecteur bericht dat de voorgelegde casus wel enigszins vergelijkbaar is met de bij de Hoge Raad aanhangige zaak, maar dat de zaken niet identiek zijn. Geadviseerd wordt het bezwaar aan te houden in afwachting van de oordelen van de Hoge Raad en aan de hand van dat oordeel de zaak opnieuw te bekijken. De inspecteur heeft belanghebbende hiervan niet op de hoogte gesteld.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbende overdrachtsbelasting verschuldigd is naar het algemene tarief van 6 percent of naar het verlaagde tarief van 2 percent. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging door belanghebbende kan worden aangemerkt als een woning in de zin van artikel 14, lid 2, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR). Daarnaast is in geschil of het vertrouwensbeginsel is geschonden.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing