Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-10-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:9078, 21/01612

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-10-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:9078, 21/01612

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
25 oktober 2022
Datum publicatie
4 november 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:9078
Zaaknummer
21/01612
Relevante informatie
Art. 17 lid 2 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ, Art. 8:69a Awb

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Relativiteitsvereiste (art. 8:69a Awb).

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 21/01612

uitspraakdatum: 25 oktober 2022

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 september 2021, nummer AWB 20/2331, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de Regionale Belastingsamenwerking Deventer, Olst-Wijhe en Raalte (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 32 te [woonplaats] (hierna de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2019 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2020 vastgesteld op € 146.000.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Belanghebbende heeft binnen de gestelde termijn van twee weken daarop niet gereageerd. De heffingsambtenaar heeft het Hof medegedeeld van het recht ter zitting te worden gehoord geen gebruik te willen maken. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is huurder van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een in 1936 gebouwd en in 2004 gerenoveerd appartement met een oppervlakte van ongeveer 40 m2.

2.2.

Met dagtekening 29 februari 2020 heeft belanghebbende een gecombineerde aanslag gemeentelijke belastingen ontvangen waarop tevens de WOZ-beschikking voor de onroerende zaak bekend is gemaakt. De WOZ-waarde is per waardepeildatum 1 januari 2019 vastgesteld op € 146.000.

2.3.

De Rechtbank heeft op grond van het bepaalde in artikel 8:69a Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Redengevend daarvoor is dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van niet-geliberaliseerde woonruimte en dat een wijziging van de WOZ-waarde voor belanghebbende, als huurder van niet-geliberaliseerde woonruimte, geen enkel effect heeft, waardoor belanghebbende zich beroept op een norm die niet strekt tot bescherming van zijn belang.

3 Geschil

3.1.

In geschil of de Rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard met toepassing van artikel 8:69a Awb. Zo nee, dan is de vraag of de waarde van de onroerende zaak te hoog is vastgesteld.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend. De heffingsambtenaar neemt de tegenovergestelde standpunten in.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing