Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-02-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:1109, 21/00639 en 21/00640

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-02-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:1109, 21/00639 en 21/00640

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
7 februari 2023
Datum publicatie
17 februari 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:1109
Formele relaties
Zaaknummer
21/00639 en 21/00640
Relevante informatie
Art. 9 BPM, Art. 10 BPM, Art. 10b BPM, Art. 6a Uitv.reg BPM, Art. 110 VWEU

Inhoudsindicatie

BPM. Vermindering (afschrijving). Restantvoorraadregeling.

Uitspraak

Locatie Arnhem

nummers BK-ARN 21/00639 en 21/00640

uitspraakdatum: 7 februari 2023

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 29 april 2021, nummers AWB 20/4278 en 20/4279, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van respectievelijk € 718 en € 1.310.

1.2

De daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaren, zijn door de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar gegrond verklaard. De naheffingsaanslagen zijn verminderd tot respectievelijk € 435 en € 1.024.

1.3

De Rechtbank heeft het beroep tegen de eerste naheffingsaanslag ongegrond verklaard en het beroep tegen de tweede naheffingsaanslag gegrond verklaard. De tweede naheffingsaanslag is verminderd tot € 984.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 13 december 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. S.M. Bothof als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur.

1.6

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende heeft in Italië twee gebruikte personenauto’s gekocht en deze auto’s overgebracht naar Nederland. De eerste auto (hierna: auto 1) betreft een auto van het merk Renault, type Scénic 1.3 TCe Limited (VIN: [nummer1] ). Auto 1 rijdt op benzine en is op 6 maart 2019 voor het eerst toegelaten op de openbare weg.

2.2

Belanghebbende heeft ter zake van auto 1 op 26 september 2019 aangifte voor de BPM gedaan. Dit met het oog op het doen registreren van de auto in het Nederlandse kentekenregister. Op grond van deze aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 2.617 aan BPM voldaan. In de aangifte is een CO2-uitstoot van de auto van 135 gr/km vermeld. Op basis daarvan is, met inachtneming van het tarief van 2019, de bruto BPM op € 7.182 becijferd. Bij de aangifte is een op 23 september 2019 gedagtekend taxatierapport overgelegd, opgemaakt door [naam3] (registertaxateur TMV), waarin onder meer een handelsinkoopwaarde van de auto (met schade) is vermeld van € 12.400 en een historische nieuwprijs van € 34.010. In het taxatierapport is voorts een kilometerstand vermeld van 12.159. De datum waarop de taxatie plaatsvond is 20 september 2019.

2.3

De tweede auto (hierna: auto 2) betreft een auto van het merk Renault, type Scénic, uitvoering 1.3 TCe Limited (VIN: [nummer2] ). Auto 2 rijdt op benzine en is op 13 maart 2019 voor het eerst toegelaten op de openbare weg.

2.4

Belanghebbende heeft ter zake van auto 2 op 2 september 2019 aangifte voor de BPM gedaan. Dit met het oog op het doen registreren van de auto in het Nederlandse kentekenregister. Op grond van deze aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 2.849 aan BPM voldaan. In de aangifte is een CO2-uitstoot van de auto van 135 gr/km vermeld. Op basis daarvan is, met inachtneming van het tarief van 2019, de bruto BPM op € 7.182 becijferd. Bij de aangifte is een op 26 augustus 2019 gedagtekend taxatierapport overgelegd, opgemaakt door [naam3] (registertaxateur TMV), waarin onder meer een handelsinkoopwaarde van de auto (met schade) is vermeld van € 13.340 en een historische nieuwprijs van € 33.615. In het taxatierapport is voorts een kilometerstand vermeld van 10.714. De datum waarop de taxatie plaatsvond is 23 augustus 2019.

2.5

De tenaamstelling van het kenteken in het Nederlandse kentekenregister van auto 1 ( [kenteken1] ) heeft op 9 oktober 2019 plaatsgevonden en van auto 2 ( [kenteken2] ) op 18 september 2019.

2.6

Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) heeft de auto’s gecontroleerd en de handelsinkoopwaarde van auto 1 bepaald op € 18.274. Op basis van de bevindingen van DRZ heeft de Inspecteur een bedrag van € 718 aan BPM nageheven. De handelsinkoopwaarde van auto 2 is door DRZ bepaald op € 21.472 en de Inspecteur heeft een bedrag van € 1.310 aan BPM nageheven. Bij de berekening van de door belanghebbende verschuldigde BPM is de Inspecteur voor de beide auto’s uitgegaan van een CO2-uitstoot van 135 gr/km, conform de typegoedkeuring.

2.7

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslagen verminderd tot bedragen van respectievelijk € 435 en € 1.024 omdat er ten onrechte geen rekening was gehouden met het verhuurverleden van de auto’s.

2.8

De Rechtbank heeft het beroep ter zake van auto 1 ongegrond verklaard. Het beroep ter zake van auto 2 is door haar gegrond verklaard, omdat tussen partijen niet (langer) in geschil was dat toepassing van de koerslijst Euro Taxglass’s na correctie ‘marktsituatie handelaar’ diende te leiden tot een vermindering van de naheffingsaanslag. De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag daarom verminderd tot € 984. De Rechtbank heeft de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan belanghebbende ten bedrage van in totaal € 1.598 en het griffierecht van € 354.

2.9

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

3 Het geschil en standpunten van partijen

3.1

In hoger beroep is tussen partijen in geschil of bij de berekening van de door belanghebbende verschuldigde BPM voor beide auto’s dient te worden uitgegaan van een CO2-uitstoot van primair 124 gr/km of subsidiair 134 gr/km (standpunt belanghebbende), of 135 gr/km (standpunt Inspecteur).

3.2

Ter verdediging van haar standpunt herhaalt belanghebbende in hoger beroep in de kern het door haar bij de Rechtbank gehouden betoog dat, indien wordt uitgegaan van de bij de typegoedkeuring vastgestelde CO2-uitstoot van 135 gr/km voor de auto’s, niet kan worden uitgesloten dat de voor de registratie van die auto’s verschuldigde BPM in strijd met artikel 110 VWEU hoger is dan het restbedrag aan BPM dat is begrepen in de waarde van in Nederland geregistreerde gelijksoortige personenauto’s, omdat deze personenauto’s volgens het Nederlandse kentekenregister als gevolg van een andere meetmethodiek (kort gezegd: NEDC1 in plaats van NEDC2) een lagere CO2-uitstoot hebben dan de auto’s 1 en 2. Belanghebbende heeft in hoger beroep verwezen naar een overgelegde lijst van verscheidene, in haar visie (technisch bezien) gelijksoortige, in het Nederlandse kentekenregister geregistreerde personenauto’s van hetzelfde merk en type en dezelfde uitvoering als de auto’s 1 en 2, maar met een lagere CO2-uitstoot. Volgens belanghebbende vereist artikel 110 VWEU dat daarom de voor de auto’s 1 en 2 verschuldigde BPM wordt berekend met inachtneming van die lagere CO2-uitstoot. Subsidiair bepleit belanghebbende in het kader van artikel 110 VWEU een vermindering van de CO2-uitstoot van 1 gr/km voor de auto’s (benzine), onder verwijzing naar rapportages van TNO.

3.3

De Inspecteur heeft gesteld dat – gelet op het arrest van de Hoge Raad van 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:561 – voertuigen met een verschillende CO2-uitstoot geen ‘soortgelijke’ auto’s zijn. Ook los van de CO2-uitstoot kunnen de door belanghebbende vermelde voertuigen volgens de Inspecteur, gelet op de door hem benoemde verschillen, niet als ‘soortgelijk’ worden bestempeld. Maar zelfs als sprake zou zijn van soortgelijke voertuigen, is volgens de Inspecteur een differentiatie in heffing van BPM in het licht van artikel 110 VWEU toegestaan.

3.4

In hoger beroep is niet in geschil dat de historische nieuwprijs van auto 1 € 36.500 bedraagt en van auto 2 € 36.010 en dat de handelsinkoopwaarde van auto 1 € 15.981 beloopt en van auto 2 € 19.786. Voorts is niet in geschil dat het tarief van het jaar 2019 dient te worden gehanteerd. Evenmin is in geschil dat voor beide auto’s bij een uitstoot van 124 gr/km de bruto BPM € 5.741 bedraagt, bij 134 gr/km € 7.051 en bij 135 gr/km € 7.182.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing