Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-01-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:142, 21/00544 en 21/00545

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-01-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:142, 21/00544 en 21/00545

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
10 januari 2023
Datum publicatie
20 januari 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:142
Zaaknummer
21/00544 en 21/00545
Relevante informatie
Art. 9 BPM, Art. 10 BPM

Inhoudsindicatie

BPM. Vermindering (afschrijving).

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers BK-ARN 21/00544 en 21/00545

uitspraakdatum: 10 januari 2023

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 13 april 2021, nummer AWB 19/6819, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag (met nummer [nummer1] ) in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 2.748. Daarbij is een bedrag van € 53 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 november 2019 de naheffingsaanslag verminderd tot € 2.345. Daarbij is het bedrag aan belastingrente dienovereenkomstig verminderd tot € 46.

1.3.

De Rechtbank heeft bij uitspraak van 13 april 2021 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.346, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd, een proceskostenvergoeding toegekend van € 1.598 en een vergoeding van het griffierecht toegekend van € 345.

1.4.

De Inspecteur heeft op 6 mei 2021 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Belanghebbende heeft op 12 mei 2021 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.6.

Belanghebbende en de Inspecteur hebben op respectievelijk 1 en 7 september 2021 een verweerschrift ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2022. Namens belanghebbende is verschenen [naam1] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam2] en [naam3] . Van de zitting is een procesverbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 13 november 2018 een gebruikte personenauto van het merk KIA Sportage 1.6 GDI (hierna: de auto) gekocht voor € 15.000. Op de factuur is onder meer vermeld ‘gekauft wie gesehen-Unfallschaden’. In verband met de registratie in het kentekenregister heeft belanghebbende op 21 november 2018 voor de BPM aangifte gedaan. De datum eerste toelating – in Duitsland – is 16 april 2018. De door belanghebbende berekende BPM van € 1.995 is op aangifte voldaan. De auto heeft blijkens de voertuiggegevens een CO2-uitstoot van 156 gram per kilometer.

2.2.

Voor de waardebepaling van de auto heeft belanghebbende een taxateur ingeschakeld. Op 15 november 2018 heeft de expertise plaatsgevonden. De tellerstand bedraagt op dat moment 5.941 kilometer. In het taxatierapport van 15 november 2018 is een handelsinkoopwaarde vermeld van € 5.300, gebaseerd op een waarde in onbeschadigde staat van € 19.000 (afgeleid uit vijf referentievoertuigen en een Autotelex-koerslijst) en een op basis van een schadecalculatie bepaalde schade van € 13.700.

2.3.

De Inspecteur heeft een ‘onderzoek waardebepaling’ door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (hierna: de DRZ) laten doen. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 24 november 2018. In het daarvan op 4 december 2018 opgemaakte rapport is onder meer vermeld dat de tellerstand 5.941 kilometer bedraagt en dat de CO2-opgave in Autotelex Pro afwijkt van de CO2-opgave van de auto. De beoordelaar van de DRZ heeft een groot aantal foto’s aan zijn rapport toegevoegd. In het rapport is als laagste handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat € 21.049 vermeld, gebaseerd op de koerslijstwaarde Eurotaxglass’s. Verder is een waardevermindering wegens vastgestelde schade in aanmerking genomen van € 7.001 (77% van de bruto schadecalculatie van € 9.082), zodat de handelsinkoopwaarde € 14.048 bedraagt.

2.4.

De tenaamstelling van de auto in het kentekenregister heeft plaatsgevonden op 2 februari 2019.

2.5.

De Inspecteur heeft met dagtekening 28 juni 2019 een naheffingsaanslag BPM van € 2.748 aan belanghebbende opgelegd. Na bezwaar is deze naheffingsaanslag verminderd tot € 2.345. Daarbij is de Inspecteur uitgegaan van een vergelijkbare auto met een CO2-uitstoot van 147 gram per kilometer, een consumentenprijs van € 32.220, een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 19.467 en een waardevermindering wegens schade van € 7.001. De naheffingsaanslag na bezwaar is als volgt berekend:

Netto catalogusprijs

€ 19.059

Plus: omzetbelasting

+ € 4.003

= Catalogusprijs

€ 23.062

Plus: historische BPM op basis van koerslijst, uitgaande van een CO2-uitstoot van 147 gram/km

+ € 9.158

= Consumentenprijs (=historische nieuwprijs)

€ 32.220

Handelsinkoopwaarde (onbeschadigd) (koerslijst Autotelex Pro)

€ 19.467

Minus: Schade (77% van € 9.082)

-/- € 7.001

= Handelsinkoopwaarde (beschadigd)

€ 12.466

Afschrijving

61,31%

Historische BPM, uitgaande van een CO2-uitstoot van 156 gram/km

€ 11.219

Afschrijving (61,31%)

-/- € 6.879

Verschuldigde BPM

€ 4.340

Extra leeftijdskorting door tijdsverschil tussen aangifte en tenaamstelling

0

Door belanghebbende is betaald op aangifte

-/- € 1.995

Naheffingsaanslag

€ 2.345

2.6.

De Rechtbank heeft overwogen dat de Inspecteur terecht is uitgegaan van een consumentenprijs van € 32.220, dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat € 18.010 (waarde volgens koerslijst Eurotaxglass’s € 21.049 minus 15%) bedraagt, dat een extra waardevermindering wegens een schadeverleden in aanmerking moet worden genomen van € 1.000, en dat belanghebbende voor het overige niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waardevermindering wegens schade meer dan € 7.001 bedraagt. Verder heeft de Rechtbank een extra leeftijdskorting toegepast die – zoals partijen eensluidend van mening zijn – is vastgesteld op € 148, zodat de naheffingsaanslag is verminderd tot € 1.346.

3 Geschil

3.1.

In geschil is de naheffingsaanslag na vermindering door de Rechtbank.

3.2.

Belanghebbende betoogt dat de naheffingsaanslag verder verminderd dient te worden. In dat verband voert belanghebbende aan i) dat de consumentenprijs geen € 32.220, maar € 34.280 bedraagt en ii) dat de waardevermindering wegens schade geen € 7.001 (77% van € 9.082) bedraagt, maar € 9.082.

3.3.

De Inspecteur neemt het standpunt in i) dat de consumentenprijs juist is vastgesteld en ii) dat geen aanleiding bestaat voor een verdere waardevermindering wegens schade. Verder betoogt de inspecteur iii) dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat geen € 18.010 dient te bedragen, maar € 19.467 (koerslijstwaarde Autotelex) overeenkomstig het door belanghebbende ingebrachte – en in de uitspraak op bezwaar gevolgde – taxatierapport. Verder heeft de Inspecteur nog betoogd iv) dat geen sprake is van een waardeverminderend effect wegens het schadeverleden.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur, en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 517 (primair) dan wel € 1.181 (subsidiair). De Inspecteur concludeert tot vaststelling van de naheffingsaanslag op een bedrag van € 2.206.

4 Beoordeling van het geschil

Consumentenprijs

4.1.

In artikel 10, lid 8 Wet BPM is bepaald dat de afschrijving wordt gesteld op de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, lid 5 Wet BPM, plus de BPM op het tijdstip waarop de auto voor het eerst in gebruik is genomen (consumentenprijs), verminderd met de taxatiewaarde (handelsinkoopwaarde).

4.2.

Ingevolge artikel 9, lid 5 Wet BPM wordt onder catalogusprijs verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur publiekelijk kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. Is een zodanige prijs niet bekend, dan wordt hij door vergelijking bepaald.

4.3.

Onder de netto-catalogusprijs wordt verstaan de catalogusprijs verminderd met de daarin begrepen omzetbelasting (artikel 9, lid 4 Wet BPM).

4.4.

Tussen partijen is niet in geschil dat de netto-catalogusprijs van de auto € 19.059 bedraagt, dat de omzetbelasting € 4.003 is en dat de catalogusprijs mitsdien € 23.062 bedraagt. Partijen verschillen echter van mening over het bedrag aan BPM dat ingevolge artikel 10, lid 8 Wet BPM in aanmerking moet worden genomen. Volgens belanghebbende dient gerekend te worden met een historische bruto BPM van € 11.219, terwijl de Inspecteur onder verwijzing naar de – door beide partijen ingebrachte – koerslijst Autotelex Pro rekent met een bruto BPM van € 9.158.

4.5.

Om het juiste afschrijvingspercentage als bedoeld in artikel 10, lid 8 Wet BPM te kunnen vaststellen, moet zowel de catalogusprijs als de handelsinkoopwaarde betrekking hebben op dezelfde referentieauto (HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.3.4). Naar het oordeel van het Hof brengt dit logischerwijs mee dat de Inspecteur ook de bruto BPM terecht heeft gebaseerd op de referentieauto, welke een CO2-uitstoot heeft van 147 gram per kilometer (vgl. HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.3.2). Dat de feitelijke CO2uitstoot van onderhavige auto hoger is (156 gram per kilometer), en dientengevolge een hoger bedrag aan BPM zou zijn verschuldigd ten tijde van de eerste ingebruikneming, is derhalve niet van betekenis ter vaststelling van het afschrijvingspercentage (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 13 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7912, r.o. 4.13). Het gelijk is in zoverre aan de Inspecteur.

4.6.

Belanghebbende heeft ter zitting een zogenoemd ‘BPM overzicht’ ingebracht met een puntenwolk grafiek van de bruto BPM van vergelijkbare voertuigen die in Nederland staan ingeschreven. Verder zijn in dit overzicht van twee voertuigen met een CO2-uitstoot van 156 gram per kilometer de nieuwprijs, de betaalde BPM en de herrekende bruto BPM (van € 11.219) vermeld. Volgens belanghebbende moeten deze twee voertuigen met een zelfde CO2-uitstoot als de auto, als referentieauto worden genomen, waardoor ook ter bepaling van het afschrijvingspercentage in de consumentenprijs niet met een bruto BPM van € 9.158, maar van € 11.219 moet worden gerekend.

4.7.

Zoals hiervoor in onderdeel 4.5 is overwogen, moet voor een juiste berekening van het afschrijvingspercentage zowel de catalogusprijs als de handelsinkoopwaarde betrekking hebben op dezelfde referentieauto. Van de twee door belanghebbende aangedragen voertuigen zijn geen gegevens bekend ter zake van de handelsinkoopwaarde, zodat reeds daarom het betoog van belanghebbende niet kan slagen.

Handelsinkoopwaarde; korting ‘markt- en dealersituatie’

4.8.

Bij het vaststellen van de afschrijving heeft belanghebbende gebruik gemaakt van de koerslijst Autotelex Pro. Volgens deze koerslijst bedraagt de handelsinkoopwaarde van de referentieauto in onbeschadigde staat € 19.467. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur zich gebaseerd op een handelsinkoopwaarde (van € 21.049) die was gebaseerd op de koerslijst Eurotaxglass’s. De Inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar echter de door belanghebbende bepleite handelsinkoopwaarde van € 19.467 – gebaseerd op de koerslijst Autotelex Pro – in aanmerking genomen.

4.9.

In hoger beroep bepleit belanghebbende toepassing van de koerslijst Eurotaxglass’s, omdat de kenmerken van de in deze koerslijst vermelde referentieauto (KIA Sportage 1.6 GDI Style Edition) het dichtst aanleunen bij die van de auto. Het Hof onderschrijft dat betoog. Redengevend daarvoor is dat ook de beoordelaar van DRZ deze koerslijst heeft gehanteerd ter bepaling van de handelsinkoopwaarde. Verder heeft belanghebbende onbestreden gesteld dat de auto beschikt over verwarmde voorstoelen, lederen bekleding en 17”-velgen, welke opties niet kenmerkend zijn voor de in de koerslijst Autotelex Pro vermelde referentieauto KIA Sportage 1.6 GDI Comfort Line Navigator, maar wel voor de in de koerslijst Eurotaxglass’s vermelde referentieauto KIA Sportage 1.6 GDI Style Edition.

4.10.

Tot de factoren waarmee de koerslijst van Eurotaxglass’s rekening houdt, behoort de ‘markt- en dealersituatie’. Bij toepassing van deze koerslijst mag met die waardeverminderende factoren rekening worden gehouden, hetgeen betekent dat een correctie in aanmerking wordt genomen. Belanghebbende hoeft geen verder bewijs te leveren dat in haar geval een nadere correctie op de volgens deze koerslijst vastgestelde waarde toegepast kan worden (vgl. HR 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1783). Tussen partijen is niet in geschil dat nu een correctie in aanmerking kan worden genomen, deze 15% van € 21.049, ofwel € 3.157, dient te bedragen.

Handelsinkoopwaarde; schade

4.11.

Ingevolge artikel 10, lid 1 van de Wet BPM wordt met betrekking tot gebruikte personenauto’s het op de voet van artikel 9 Wet BPM bepaalde bedrag aan BPM berekend met inachtneming van een vermindering. Die vermindering is op grond van artikel 10, lid 2 Wet BPM de afschrijving uitgedrukt in procenten van de consumentenprijs. In de volgende leden van artikel 10 is de wijze van berekening van de afschrijving nader uitgewerkt.

4.12.

Ingevolge artikel 10, lid 8, aanhef en letter a Wet BPM bestaat de mogelijkheid om op verzoek de afschrijving te bepalen aan de hand van een taxatierapport indien sprake is van een voertuig met meer dan normale gebruiksschade, niet zijnde een schadevoertuig als bedoeld in artikel 1, lid 1, letter u van de Wegenverkeerswet 1994.

4.13.

Tussen partijen is niet in geschil dat in het onderhavige geval sprake is van meer dan normale gebruiksschade, zodat er plaats is om de afschrijving te bepalen met behulp van een taxatierapport als bedoeld in artikel 10, lid 8 Wet BPM. De omvang van het waardedrukkend effect op de handelsinkoopwaarde van de auto, houdt partijen echter verdeeld. Belanghebbende betoogt dat 100% van de herstelkosten van € 9.082 in aanmerking moet worden genomen, terwijl de Inspecteur het standpunt inneemt dat slechts 77%, ofwel een bedrag van € 7.001, in mindering komt.

4.14.

Een raming van herstelkosten geeft niet zonder meer de waardevermindering als gevolg van schade weer, reeds omdat in het kader van het herstellen van schade aan (onder)delen van een personenauto onvermijdelijk ook de normale sporen van gebruik – die reeds in de volgens de koerslijst bepaalde handelsinkoopwaarde van een referentievoertuig worden verdisconteerd – verdwijnen (vgl. HR 10 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2822, r.o. 2.4.3).

4.15.

Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat belanghebbende, die zich beroept op een vermindering, daarvan de bewijslast draagt (vgl. HR 21 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1695, r.o. 2.3.4; HR 23 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1273, r.o. 4.2.6). Dit betekent dat belanghebbende aannemelijk moet maken dat de waardevermindering meer bedraagt dan 77% van de geraamde herstelkosten. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van belanghebbende.

4.16.

Belanghebbende heeft gesteld dat het in dit geval een jonge auto betreft (zeven maanden) met een beperkt aantal kilometers (5.941 km), dat de herstelkosten van de beschadigingen die alleen aan normaal gebruik zijn toe te rekenen dus zeer beperkt zijn, en dat daarom het waardeverminderende effect van de gecalculeerde herstelkosten niet op 77% maar op 100% van die kosten moet worden gesteld.

4.17.

Het Hof acht aannemelijk dat vanwege de jonge leeftijd en het beperkte aantal gereden kilometers van de auto het waardeverminderende effect van de gecalculeerde herstelkosten meer bedraagt dan 77%. Het Hof schat dit tien procent hoger in, ofwel op 87%. De waardevermindering bedraagt derhalve 87% van € 9.082, ofwel € 7.901.

Ex-schadeauto

4.18.

Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een zogenoemde ex-schade auto. De vraag die partijen verdeeld houdt is of dit aan de auto klevende schadeverleden evenwel zodanig ernstig is dat dit gegeven op zichzelf – ook na volledig herstel van de schade – een waardedrukkend effect heeft op de handelsinkoopwaarde van de auto. In onderhavig geval is slechts bij bevestigende beantwoording van die vraag sprake van meer dan normale gebruiksschade, zodat er slechts dan plaats is om de afschrijving te bepalen met behulp van een taxatierapport als bedoeld in artikel 10, lid 8 Wet BPM.

4.19.

Het schadeverleden van een voertuig kan, afhankelijk van de omstandigheden zoals de aard en omvang van de schade, het prijssegment van het voertuig, de leeftijd en de kilometerstand, een waardedrukkend effect op de handelsinkoopwaarde van een voertuig hebben. Bij de aard van de schade kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de oorzaak van de schade (ongeval, diefstal, brand of vernieling) en de plaats waar de schade aan het voertuig zich bevindt (frontaal, zijkant, achter) en of daarbij meer of minder essentiële onderdelen zijn beschadigd. Een dergelijk schadeverleden zal bij een latere verkoop moeten worden gemeld aan een potentiële koper. Bij de inkoop van een voertuig zal hiermee dan rekening kunnen worden gehouden (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 13 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7912, r.o. 4.6).

4.20.

Het enkele gegeven dat een auto een schadeverleden heeft, rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat sprake is van een waardedrukkend effect (vgl. HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.4). Op de belanghebbende rust daarom de bewijslast om feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat het schadeverleden van de auto zodanig is dat dit een omstandigheid is waarmee een potentiële koper rekening zal houden bij de inkoop van de auto (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 13 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7912, r.o. 4.7). Belanghebbende is daarin naar het oordeel van het Hof niet geslaagd met de verwijzing naar de schadecalculatie en de in het dossier aanwezige foto’s, zodat geen waardevermindering van € 1.000 in aanmerking dient te worden genomen.

Historische BPM

4.21.

De heffing van BPM is erop gebaseerd dat naarmate een personenauto meer CO2 uitstoot, meer BPM wordt verschuldigd. De CO2-uitstoot is dus bepalend voor de hoogte van de verschuldigde BPM. Dit betekent dat voor elke te registreren personenauto, nieuw of gebruikt, moet worden bepaald in welke mate deze CO2 uitstoot. De CO2-uitstoot is een objectief vast te stellen, onderscheidend criterium (vgl. HR 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:561, r.o. 3.4.1).

4.22.

Het vorenstaande brengt mee dat wanneer de CO2-uitstoot van de te registreren personenauto vaststaat – zoals in dit geval een CO2 uitstoot van 156 gram per kilometer – voor de heffing van BPM de CO2-uitstoot een gegeven kenmerk is en niet – zoals belanghebbende betoogt – als variabele kan worden aangevoerd waardoor de lagere CO2-uitstoot van de vergelijkbare auto (147 gram per kilometer) tot uitgangspunt kan worden genomen. De door de Inspecteur gehanteerde historische BPM van € 11.219 – gebaseerd op een CO2 uitstoot van 156 gram per kilometer – is mitsdien juist.

Cijfermatig

4.23.

Uitgaande van een consumentenprijs van € 32.220, een handelsinkoopwaarde (beschadigd) van € 9.990, een bruto BPM van € 11.219, een extra leeftijdskorting en een op aangifte voldaan bedrag van € 1.995, dient de naheffingsaanslag als volgt te worden berekend:

Netto catalogusprijs

€ 19.059

Plus: omzetbelasting

+ € 4.003

= Catalogusprijs

€ 23.062

Plus: historische BPM op basis van koerslijst, uitgaande van een CO2-uitstoot van 147 gram/km

+ € 9.158

= Consumentenprijs (=historische nieuwprijs)

€ 32.220

Handelsinkoopwaarde (onbeschadigd) (koerslijst Eurotaxglass’s)

€ 21.049

Minus: Korting ‘markt- en dealersituatie’ (-/- 15%)

-/- € 3.157

Minus: Schade (87% van € 9.082)

-/- € 7.901

= Handelsinkoopwaarde (beschadigd)

€ 9.990

Afschrijving

68,99%

Historische BPM, uitgaande van een CO2-uitstoot van 156 gram/km

€ 11.219

Afschrijving (68,99%)

-/- € 7.740

Verschuldigde BPM

€ 3.479

Extra leeftijdskorting (1,834% van € 6.085)

-/- € 112

Door belanghebbende is betaald op aangifte

-/- € 1.995

Naheffingsaanslag

€ 1.372

Belastingrente

4.24.

De hoger beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de in rekening gebrachte belastingrente. Partijen hebben geen zelfstandige gronden daartegen aangevoerd. Nu de naheffingsaanslag wordt verminderd, dient ook de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig te worden verminderd.

Slotsom

Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond en het hoger van de Inspecteur gegrond.

5 Proceskosten en griffierecht

6 Beslissing