Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-04-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:3461, 22/01640

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-04-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:3461, 22/01640

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
25 april 2023
Datum publicatie
5 mei 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:3461
Formele relaties
Zaaknummer
22/01640
Relevante informatie
Art. 9.6 Wet IB 2001, Art. 1:3 Awb, Art. 4:17 Awb, Art. 18a AWR

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Dwangsom wegens niet tijdig beslissen?

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer BK-ARN 22/01640

uitspraakdatum: 25 april 2023

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 1 juni 2022, nummer LEE 21/3706, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft de Inspecteur in gebreke gesteld met betrekking tot het ambtshalve verminderen van de voor de jaren 2017 tot en met 2019 aan belanghebbende opgelegde aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV).

1.2.

De Inspecteur heeft daarop beslist dat geen dwangsom is verschuldigd. Het daartegen door belanghebbende ingediende bezwaarschrift is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord drs. C. Atema als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

De heffingsambtenaar van de gemeente Waadhoeke (hierna: de heffingsambtenaar) heeft op enig moment de eerder bij beschikking vastgestelde WOZ-waarde van de woning van belanghebbende voor de jaren 2017 tot en met 2019 herzien en lager vastgesteld.

2.2.

Belanghebbende heeft de Inspecteur – toen de aan belanghebbende opgelegde aanslagen IB/PVV voor de jaren 2017 tot en met 2019 reeds onherroepelijk vaststonden – naar aanleiding van de in 2.1 bedoelde verminderingen het volgende geschreven:

“Namens mijn cliënt, (…), dien ik hierbij gelet op art. 6:2 AWB, bezwaar in tegen uw niet en dus nalatig reageren op berichten van de heffingsambtenaar van de gemeente Waadhoeke geplaatst op de Landelijke Voorziening WOZ betreffende besluiten inhoudende wijzigingen in de door haar aanvankelijk besloten WOZ-waarden die cliënt aangaan. (…) In de beleving van cliënt is uwerzijds in/m.b.t. bovenvermelde jaren niet gereageerd op de door de heffingsambtenaar ook aan u bekend gemaakte WOZ-mutaties welke hadden moeten leiden tot een wijziging in de voor die jaren door u genomen aanslag-besluiten welke cliënt betroffen. (…) De termijn voor het nemen van dat besluit is allang verlopen. Cliënt stelt u daarom hierbij tevens in gebreke en verzoekt u een terzake doend besluit te nemen binnen twee weken na binnenkomst van deze brief bij u.”

2.3.

In reactie hierop heeft de Inspecteur belanghebbende het volgende geschreven:

“In uw brief stelt u de Belastingdienst ook in gebreke. U onderbouwt dit met de stelling dat uw cliënt de verplichting voor afnemers van de WOZ-gegevens uit de landelijke voorziening WOZ beschouwt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 lid 3 AWB.Ik ben echter van mening dat, voor zover er al sprake is van een verplichting, deze verplichting in ieder geval niet is aan te merken als een aanvraag in de zien van artikel 1:3 AWB.

Omdat de ingebrekestelling dus niet ziet op een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de AWB kom ik niet toe aan het beoordelen van het recht op een dwangsom ex. artikel 4:17 van de AWB.”

3 Geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbende recht heeft op een dwangsom. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

3.2.

Ter zitting van de Rechtbank heeft belanghebbende uitdrukkelijk en ondubbelzinnig verklaard dat zijn beroep niet langer ziet op (het verzoek inzake) de aanslag IB/PVV voor het jaar 2020. Ook in hoger beroep gaat het Hof hiervan uit.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing