Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-02-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:886, 21/1546

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-02-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:886, 21/1546

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
6 februari 2024
Datum publicatie
12 februari 2024
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:886
Formele relaties
Zaaknummer
21/1546
Relevante informatie
Art. 40 WOZ, Art. 16 WOZ, Art. 17 WOZ

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Waardevaststelling woning.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 21/1546

uitspraakdatum: 6 februari 2024

Uitspraak van de elfde enkelvoudige kamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 september 2021, nummer UTR 21/879, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] 930 te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2019 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2020 vastgesteld op € 281.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2020 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] en mr. H. Vloet, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam2] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam3] , taxateur, en [naam4] .

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een tussenwoning uit 1987 met een gebruiksoppervlakte van 96 m2, voorzien van een berging van 6 m2 en gelegen op een kavel met een oppervlakte van 130 m2.

2.2.

Een deel van het perceel, gelegen achter de berging achterin de achtertuin, is in gebruik als brandgang. Hetzelfde geldt voor de naast- en achtergelegen woningen, waaronder [adres] 873. De brandgang is niet afgesloten en daarmee vrij toegankelijk voor bewoners en niet-bewoners. Belanghebbende kan via de brandgang de (afsluitbare) achtertuin van zijn woning bereiken.

3 Geschil

3.1.

In geschil is de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2019. Het geschil spitst zich toe op de invloed van de brandgang op de objectafbakening en de waarde.

3.2.

De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de vastgestelde waarde van € 281.000 moet worden gehandhaafd. Belanghebbende bepleit een waarde van € 249.000, overeenkomstig het door hem ingebrachte taxatierapport.

3.3.

Tevens is in geschil of de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden door in de bezwaarfase niet alle waardegegevens te verstrekken waar belanghebbende om had verzocht.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing