Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-02-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:896, 23/2594 t/m 23/2596

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-02-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:896, 23/2594 t/m 23/2596

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
6 februari 2024
Datum publicatie
16 februari 2024
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:896
Zaaknummer
23/2594 t/m 23/2596
Relevante informatie
Art. 3.20 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Uitspraak na verwijzing. IB/PVV. Verzoek vergoeding immateriële schade.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummers BK-ARN 23/2594, 23/2595 en 23/2596

uitspraakdatum: 6 februari 2024

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 februari 2020, nummers BRE 18/7124, 18/7126 en 18/7127, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Maastricht (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn over het jaar 2012, 2013 en 2014 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 13 februari 2020, nummers BRE 18/7124, 18/7126 en 18/7127, de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de navorderingsaanslagen en beschikkingen belastingrente verminderd.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: Hof Den Bosch) heeft bij uitspraak van 20 mei 2021, nummers 20/00183 tot en met 20/00185, ECLI:NL:GHSHE:2021:1489, het hoger beroep gegrond verklaard voor zover dit ziet op de navorderingsaanslag over het jaar 2014.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 18 augustus 2023, nummer 21/02656, ECLI:NL:HR:2023:1103 (hierna: het verwijzingsarrest) de uitspraak van Hof Den Bosch vernietigd, maar uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de navorderingsaanslagen in de IB/PVV over de jaren 2012 en 2013 en de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente. De Hoge Raad heeft het geding verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.

1.6.

De Inspecteur heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het verwijzingsarrest een conclusie na verwijzing ingediend. Belanghebbende heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, op de inhoud van die conclusie gereageerd.

1.7.

Bij brief met dagtekening 11 januari 2024 heeft belanghebbende aan het Hof meegedeeld dat hij bij wijze van compromis met de Inspecteur onder meer is overeengekomen dat de onderhavige navorderingsaanslagen IB/PVV 2012 en 2013 en beschikkingen belastingrente worden verminderd, en dat dit meebrengt dat het Hof zich uitsluitend nog hoeft te buigen over zijn verzoeken om vergoeding van immateriële schade.

1.8.

Beide partijen hebben verklaard niet ter zitting te zullen verschijnen. Het Hof heeft daarop bepaald dat een zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

2 Overwegingen

2.1.

Belanghebbende heeft in zijn reactie van 16 november 2023 zowel verzocht om een vergoeding van immateriële schade (smartengeld) van € 50.000, als om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

2.2.

Ter motivering van zijn verzoek om smartengeld heeft belanghebbende aangevoerd dat zijn slepende geschil met de Belastingdienst heeft geleid tot oplopende spanning en frustratie hetgeen heeft geresulteerd in arbeidsongeschiktheid. In een eerder stadium van de procedure heeft belanghebbende daar niet om verzocht. Daarmee werpt belanghebbende na verwijzing een nieuw geschilpunt op. Dit verzoek van belanghebbende om smartengeld kan niet worden ingewilligd. Na verwijzing door de Hoge Raad moet het verwijzingshof de zaak namelijk behandelen in de stand waarin het geding zich vóór cassatie bevond. Daaruit vloeit voort dat partijen na verwijzing geen nieuwe geschilpunten kunnen opwerpen (vgl. HR 13 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7248, r.o. 4.1.2).

2.3.

Ook het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn kan niet worden ingewilligd. Belanghebbende kan een dergelijk verzoek weliswaar doen na verwijzing van het geding door de Hoge Raad, maar dat verzoek kan dan uitsluitend betrekking hebben op de duur van de verwijzingsprocedure. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de verwijzingsrechter uitspraak doet binnen een jaar na het arrest van de Hoge Raad (vgl. HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.4.5). In het onderhavige geval heeft de Hoge Raad arrest gewezen op 18 augustus 2023. Het Hof doet heden uitspraak. Daarmee heeft de behandeling na verwijzing minder dan een jaar geduurd, hetgeen geen overschrijding van de redelijke termijn meebrengt. Voor een immateriële schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn is daarom geen aanleiding.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

3 Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing