Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-04-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:2132, 23/619
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-04-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:2132, 23/619
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 8 april 2025
- Datum publicatie
- 18 april 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2023:292, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 23/619
- Relevante informatie
- Art. 4 WBRV, Art. 15 lid 1 onderdeel b WBRV
Inhoudsindicatie
Overdrachtsbelasting. Onroerendezaakrechtspersoon? Doeleis.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/619
uitspraakdatum: 8 april 2025
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 23 januari 2023, nummer AWB 21/3419, (hierna: de Rechtbank) in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
en
de Staat der Nederlanden (hierna: de Minister van Justitie en Veiligheid)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft op 26 januari 2018 € 16.140 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan ter zake van de verkrijging van aandelen in [naam1] B.V.
Belanghebbende heeft tegen deze voldoening op aangifte bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van belanghebbende afgewezen.
De Rechtbank heeft het door belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. J.G. Warfman, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam2] en [naam3] namens de Inspecteur.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat bij deze uitspraak is gevoegd.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft 100% van de aandelen in [naam4] B.V. (hierna: [naam4] ).
De ouders van belanghebbende hadden een schildersbedrijf. Deze onderneming is in het jaar 2000 ingebracht in [naam5] B.V. (hierna: [naam5] ). De ouders hielden de aandelen in [naam5] via [naam6] B.V. (hierna: [naam6] ). [naam6] heeft in 2008 en 2009 in totaal 95% van de aandelen in [naam5] overgedragen aan [naam4] .
In 2014 is [naam7] B.V. (hierna: [naam7] ) opgericht en zijn alle aandelen in [naam5] verkocht aan [naam7] . Sindsdien hield [naam4] 95% van de aandelen in [naam7] en [naam6] de overige 5%. Een deel van het vermogen van [naam6] , waaronder dit 5%-belang op [naam7] , is op 28 december 2017 afgesplitst naar [naam1] B.V. (hierna: [naam1] ).
Op 29 december 2017 hebben de ouders van belanghebbende alle aandelen in [naam1] geschonken aan belanghebbende. Op dat moment omvatte het vermogen van [naam1] :
- 5% van de aandelen in [naam7]
- de onroerende zaken aan de [adres] te [woonplaats]
- een lening uit [naam7]
- een vordering op [naam5]
De onroerende zaken in [naam1] worden verhuurd aan [naam5] .
Voor de verkrijging van de aandelen in [naam1] heeft belanghebbende € 16.140 aan overdrachtsbelasting voldaan.
Op het beroep van belanghebbende heeft de Rechtbank geoordeeld dat [naam1] is aan te merken als een onroerendezaakrechtspersoon (hierna: OZR) in de zin van artikel 4 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR) omdat de bezittingen van [naam1] op het moment van de verkrijging grotendeels bestaan uit in Nederland gelegen onroerende zaken (bezitseis) en die onroerende zaken tevens hoofdzakelijk dienstbaar zijn aan het verkrijgen, vervreemden of exploiteren van die onroerende zaken (doeleis). De bedrijfsopvolgingsfaciliteit mist naar het oordeel van de Rechtbank toepassing omdat in [naam1] geen materiële onderneming werd gedreven. Wel heeft de Rechtbank aan belanghebbende een vergoeding toegekend voor geleden immateriële schade en een proceskostenvergoeding en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
3 Geschil
In geschil is of belanghebbende overdrachtsbelasting verschuldigd is ter zake van de verkrijging van de aandelen in [naam1] . Daarbij is allereerst in geschil of [naam1] een OZR is in de zin van artikel 4 van de WBR. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord is in geschil of op de verkrijging van de aandelen [naam1] door belanghebbende, de vrijstelling voor bedrijfsopvolging van artikel 15, eerste lid, onder b van de WBR van toepassing is.
Niet in geschil is dat de bezittingen van [naam1] ten tijde van de verkrijging grotendeels bestaan uit in Nederland gelegen onroerende zaken.
Belanghebbende stelt echter dat bij de beoordeling of is voldaan aan de doeleis rekening gehouden moet worden de zogenoemde toerekeningsbepaling van artikel 4, vierde lid, letter a van de WBR (consolidatiebepaling). Op grond hiervan moeten onder meer de activiteiten van vennootschappen waarin het te beoordelen lichaam een belang heeft van ten minste een derde gedeelte, worden toegerekend aan het te beoordelen lichaam. Aan die voorwaarden is in de onderhavige situatie voldaan, aldus belanghebbende. Subsidiair stelt belanghebbende dat met toepassing van de zogenoemde doorkijkarresten geoordeeld moet worden dat sprake is van een verkrijging van ontroerende zaken welke dienstbaar zijn aan een rechtstreeks door de overdrager gehouden (pro rata aandeel in een) onderneming
De Inspecteur is van mening dat in de onderhavige situatie niet aan de vereisten voor toepassing van de consolidatieregeling is voldaan zodat [naam1] voldoet aan de doeleis, en dat zelfs indien wel aan de consolidatie-vereisten zou zijn voldaan, dit belanghebbende niet zou kunnen baten omdat in dat geval slechts een evenredig deel (5%) van de activiteiten van [naam5] aan [naam1] zou kunnen worden toegerekend, als gevolg waarvan [naam1] ook dan aan de doeleis zou voldoen. De bedrijfsopvolgingsfaciliteit is niet van toepassing, aldus de Inspecteur, ook niet indien de doorkijkarresten zouden worden toegepast, omdat geen sprake is van een in [naam1] gedreven onderneming in materiële zin, en evenmin sprake is van een gefaseerde bedrijfsoverdracht.
Belanghebbende concludeert tot teruggave van de op aangifte voldane overdrachtsbelasting ten bedrage van € 16.460.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.