Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-05-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:3003, 23/2374

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-05-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:3003, 23/2374

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
13 mei 2025
Datum publicatie
23 mei 2025
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2025:3003
Zaaknummer
23/2374
Relevante informatie
Art. 3.81 Wet IB 2001, Art. 10 Wet LB, Art. 7:12 Awb

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Belastbaarheid ontslagvergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 23/2374

uitspraakdatum: 13 mei 2025

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 4 juli 2023, nummer AWB 22/2960, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 11 juni 2021 over het jaar 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft met dagtekening 13 augustus 2021 tegen de aanslag IB/PVV bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft met dagtekening 26 november 2021 bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet ontvankelijk verklaard. De Inspecteur heeft het bezwaar ook behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2020, welk verzoek is afgewezen (de afwijzingsbeschikking).

1.3.

Belanghebbende heeft met dagtekening 22 december 2021 bezwaar gemaakt tegen de afwijzingsbeschikking. De Inspecteur heeft met dagtekening 24 maart 2022 uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft meerdere nadere stukken ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is in loondienst geweest bij [naam2] ( [naam2] ). Vanaf 2013 ontvangt belanghebbende, naast zijn loon uit dienstbetrekking, een (gedeeltelijke) uitkering vanwege arbeidsongeschiktheid van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV).

2.2.

Belanghebbende heeft zich in januari 2018 ziekgemeld.

2.3.

Vanaf 1 augustus 2018 ontvangt belanghebbende een arbeidsongeschiktheidsverzekeringsuitkering van [naam3] N.V.

2.4.

Per 31 januari 2019 is belanghebbende 80 tot 100% arbeidsongeschikt verklaard, met geen of slechts een kleine kans op herstel. Belanghebbende ontvangt in verband daarmee per die datum een volledige IVA1-uitkering. Van het verzekeringsgeneeskundig heronderzoek dat bij het toekennen van deze uitkering is uitgevoerd is een verslag opgemaakt (hierna: de claimrapportage), gedateerd 27 februari 2019 en opgesteld door verzekeringsarts [naam4] . In dit verslag is het volgende opgenomen:

4. Beschouwing

[…]

Betrokkene staat voor zijn klachten onder behandeling en deze behandeling wordt ondersteund met forse medicatie. Al met al is er een fragiel evenwicht ontstaan. Naar het mij voorkomt zal terugkeer in het arbeidsproces - in loondienst – niet als zelfstandige niet meer duurzaam mogelijk zijn. Dit is niet uit onwil, maar uit onmacht. Betrokkene is niet alleen beroepsmatig, maar ook in het privéleven tegen problemen aangelopen. Geforceerde terugkeer naar werk zal derhalve een decompensatie tot gevolg kunnen hebben, waarna het reeds wankele evenwicht weer maandenlang verstoord is. Onder voornoemde omstandigheden is het niet mogelijk duurzaam aan het arbeidsproces te blijven deelnemen. Derhalve concludeer ik na ampele overweging dat betrokkene conform eerdere bevindingen bij onderzoek niet belastbaar is en dat structurele verbetering niet meer wordt verwacht.”

2.5.

Met dagtekening 1 september 2020 is door verzekeringsarts en medisch adviseur [naam5] ten aanzien van belanghebbende – in diens opdracht – een medisch advies uitgebracht (hierna: verslag [naam5] ). Hij schrijft:

F. Conclusie, Beantwoording vraagstelling

  1. Het is aannemelijk dat [belanghebbende] gezondheidsschade heeft opgelopen in de uitoefening van de werkzaamheden c.q. door de handelwijze van [naam2] sinds september/oktober 2017.

  2. Het is eveneens aannemelijk dat [belanghebbende] door de voorvallen in 2018 (klacht en klachtafhandeling, afwezigheid van re-integratie, inzet van spoor 2 op 29 oktober 2018) verder uit zijn evenwicht is geraakt als gevolg waarvan toename van arbeidsongeschiktheid is ontstaan.”

2.6.

Belanghebbende is per 1 april 2020 ontslagen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Ter zake van dat ontslag heeft belanghebbende een ontslagvergoeding gekregen van [naam2] ten bedrage van € 27.241. Tussen partijen is niet in geschil dat deze ontslagvergoeding, conform de aangifte, terecht is begrepen in het belastbare inkomen uit werk en woning.

2.7.

Belanghebbende is verder tegen [naam2] een verzoekschriftprocedure gestart. In deze procedure heeft hij verzocht om toekenning van een zogenoemde billijke vergoeding vanwege ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [naam2] . In het kader van deze procedure heeft op 9 september 2020 bij de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland een zitting plaatsgevonden tussen belanghebbende en [naam2] . In het proces-verbaal van die zitting is het volgende opgenomen:

“Partijen komen ter beëindiging van hun geschillen het volgende overeen.

1. Partij [naam2] zal aan [belanghebbende] een vergoeding betalen van € 55.000,-- bruto, ter beëindiging van de geschillen.

2. Partij [naam2] zal daarenboven aan partij [belanghebbende] een bedrag betalen van € 2.500,-- netto, te vermeerderen met btw, als vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke kosten.

3. Deze bedragen dienen uiterlijk op 9 oktober 2020 te zijn betaald door bijschrijving op het bekende rekeningnummer van [belanghebbende].

4. Partijen verlenen elkaar na uitvoering van het bovenstaande finale kwijting van al hetgeen zij in het kader van deze procedure gevorderd/verzocht hebben en al hetgeen zij mogelijk te vorderen hebben in het kader van de rechtsbetrekking die tussen hen heeft bestaan.

[…]”

2.8.

[naam2] heeft het overeengekomen bedrag van € 55.000 verminderd met een bedrag loonheffing van € 27.225 en het resterende bedrag (€ 27.775) op 16 september 2020 netto aan belanghebbende overgemaakt.

2.9.

Met dagtekening 31 maart 2023 heeft [naam6] namens [naam2] (voor zover relevant) het volgende verklaard:

Verklaring uitbetaling vergoeding EUR 55.000,- bruto d.d. 16 september 2020

L.S.,

[belanghebbende] heeft bij verzoekschrift vorderingen ingesteld tegen [ [naam2] ]. Dit betrof onder meer de navolgende geldelijke vorderingen:

Primair: een bruto billijke vergoeding;

Subsidiair: een bruto vergoeding uit hoofde van slecht werkgeverschap / schending zorgplicht voor hetzelfde bedrag als de billijke vergoeding;

Primair en subsidiair:

o Achterstallige transitievergoeding en de wettelijke rente daarover (bruto);

o Immateriële schadevergoeding van EUR 10.000 netto;

o Vergoeding voor eindigen dekking AOV excedentverzekering à EUR 10.139,28 netto;

o Vergoeding van buitengerechtelijke kosten.

Ter zitting d.d. 9 september 2020 bij de rechtbank te Utrecht is de zaak geschikt. Daarbij is een vergoeding afgesproken ter beëindiging van alle geschillen voor een bedrag van EUR 55.000,- bruto. [naam2] bevestigt daarbij dat het uitgekeerde bedrag zag op de afwikkeling van alle geschillen tussen partijen en daarmee alle vorderingen die door [belanghebbende] waren ingesteld. […]”

2.10.

De Inspecteur heeft op 18 april 2021 de aangifte IB/PVV 2020 ontvangen van belanghebbende. In box 1 is onder “13. Pensioen, lijfrente of andere uitkering” het volgende opgenomen:

Naam uitkeringsinstantie(s)

Ingehouden loonheffing

Pensioen e.d.

Pensioen, AOW, WAO, bijstand etc. uit vroegere db

[naam3] N.V.

1.875

5.069

[naam2]

27.225

55.000

[naam2]

11.720

27.241

UWV

14.695

43.212

Totaal

55.515

130.522

In de aangifte is het verzamelinkomen vastgesteld op € 133.990.

2.11.

De Inspecteur is bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2020 met dagtekening 11 juni 2021 uitgegaan van het verzamelinkomen zoals bepaald in de aangifte.

2.12.

Belanghebbende heeft met dagtekening 13 augustus 2021 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.

2.13.

In de uitspraak op bezwaar met dagtekening 26 november 2021 is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De Inspecteur heeft daarop het verzoek van belanghebbende ambtshalve beoordeeld en afgewezen. Ter toelichting van zijn afwijzing schrijft de Inspecteur:

Beoordeling van uw verzoek

Op 3 november 2021 heb ik telefonisch contact met u gehad en heb ik uw verzoek met u besproken. In dit gesprek heb ik toegelicht dat ik u schriftelijk zal informeren over mijn voorgenomen beslissing op uw verzoek. In mijn vooraankondiging, met dagtekening 12 november 2021, heb ik u geïnformeerd over mijn voorgenomen beslissing op uw verzoek.

Op 19 november 2021 hebt u per e-mail op mijn voorgenomen beslissing gereageerd. U hebt nogmaals toegelicht waarom u van mening bent dat de vergoeding van uw ex-werkgever niet als regulier inkomen moet worden gezien. U licht verder toe dat er voor de Belastingdienst mogelijkheden zijn om deze vergoeding buiten de heffing te houden. Indien de Belastingdienst niet aan uw verzoek tegemoet komt, stelt u de Belastingdienst in gebreke omdat de beslistermijn van 8 november 2021 is verstreken.

Uw reactie leidt niet tot een andere beoordeling van uw verzoek. Ik heb daarom besloten nu te beslissen op uw verzoek. U vindt hierna de toelichting op de beslissing.

Toelichting

In de artikelen 3.81 tot en met 3.83 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt toegelicht welke inkomsten onder loon worden verstaan. Er wordt hierbij aangesloten bij het begrip loon zoals dat in de Wet loonbelasting 1964 is opgenomen. Loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, hieronder wordt mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking. Het is hierbij dus niet zo dat enkel het maandelijkse salaris of een uitbetaling van het vakantiegeld als loon kwalificeren, maar ook een schadevergoeding die u van uw ex-werkgever hebt ontvangen. Indien er sprake is een causaal verband tussen de ontvangen vergoeding en de dienstbetrekking bij uw ex-werkgever, wordt deze vergoeding belast. U dient deze vergoeding in dit geval op te nemen in uw aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

In ons telefonisch gesprek van 3 november 2021 hebt u toegelicht dat de rechtszaak betrekking had op de vraag of er sprake was van ernstig verwijtbaar ontslag of niet. In uw verzoek hebt u toegelicht dat de zaak met uw ex-werkgever geschikt is waarna u een vergoeding van € 55.000 bruto ter beëindiging van de geschillen en een vergoeding van € 2.500 netto te vermeerderen met btw als vergoeding hebt ontvangen voor gemaakte buitengerechtelijke kosten. De vergoeding van € 55.000 houdt direct verband met de vroegere dienstbetrekking en dient hierom in de heffing te worden meegenomen. Ik wijs uw verzoek om de vergoeding buiten de heffing te laten hierom af en handhaaf uw aanslag.

[…]

Beslissing op uw verzoek

Ik wijs uw verzoek af. Tegen deze beslissing kunt u bezwaar maken. In bijlage 2 van deze brief staat vermeld op welke wijze en binnen welke termijn u bezwaar kunt maken.”

2.14.

Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift van 22 december 2021 tot uitgangspunt genomen dat het ter zitting bij de kantonrechter overeengekomen bedrag van € 55.000 niet onder het loonbegrip valt en dus niet belast kan worden. Hij heeft daarbij gemotiveerd verwezen naar de arresten van de Hoge Raad van 31 maart 2017 (ECLI:NL:HR:2017:529 en 536) en 29 juni 1983 (ECLI:NL:HR:1983:AW9439) en diverse artikelen over die jurisprudentie.

2.15.

Per brief van 14 maart 2022 heeft de Inspecteur zijn ‘voornemen uitspraak op het bezwaarschrift’ gestuurd aan belanghebbende. Daarin schrijft hij:

Beoordeling van uw bezwaar

De arresten die u hebt overlegd in uw bezwaar is in uw geval niet van toepassing.

U heeft niet aannemelijke gemaakt dat het geen loon heeft moeten zijn.

De beslissing van uw verzoek van 26 november 2021 is juist.”

2.16.

In het gespreksverslag van het telefonisch hoorgesprek is het volgende opgenomen:

“Gespreksverslag

De heer [belanghebbende] heeft bezwaar ingediend, volgens de Algemene wet bestuursrecht mag de heer [belanghebbende] zijn bezwaar mondeling toelichten.

Het dossier heeft betrekking op het voornemen tot afwijzen van het bezwaarschrift met dagtekening beschikking 26 november 2021. De behandelaar van dit bezwaarschrift is van Belastingdienst Amsterdam. Wegens de reisafstand is het hoorgesprek telefonisch gehouden met mevrouw [naam7] van Belastingdienst Amsterdam.

De heer [belanghebbende] heeft van zijn ex-werkgever een bruto vergoeding van € 55.000 ter beëindiging van de geschillen tussen de [belanghebbende] en zijn ex-werkgever ontvangen. De heer [belanghebbende] verzoekt dit bedrag buiten de heffing te houden omdat de heer [belanghebbende] de vergoeding niet ziet als regulier inkomen, maar als vergoeding voor schade die de heer [belanghebbende] door het geschil hebt geleden.

Mevrouw [naam7] heeft toegelicht dat de arresten die de heer [belanghebbende] heeft overlegd in zijn bezwaar in zijn geval niet van toepassing is. De heer [belanghebbende] heeft niet aannemelijke gemaakt dat het geen loon heeft moeten zijn. De beslissing van het verzoek van 26 november 2021 is juist.

Op 16 maart 2022 heeft de heer [belanghebbende] telefonisch gereageerd. De heer [belanghebbende] vindt de beoordeling summier en dat mevrouw geen duidelijkheid geeft waarom de heer [belanghebbende] het niet aannemelijk heeft gemaakt. De heer [belanghebbende] vroeg zich af of mevrouw [naam7] de door hem toegezonden arresten en jurisprudentie heeft gelezen. Mevrouw [naam7] heeft de arresten en jurisprudentie laten lezen door haar collega van formeelrecht. En het advies van deze collega gevolgd. De heer [belanghebbende] wil meer duidelijkheid. Mevrouw [naam7] heeft telefonisch contact genomen met haar collega van formeelrecht. Het antwoord luidt, de arresten en jurisprudentie heeft geen betrekking op de situatie van de heer [belanghebbende] omdat dat deze betrekking hebben op een verlies van arbeidsvermogen. Dat is bij de heer [belanghebbende] niet het geval. De situatie van de heer [belanghebbende] valt ook niet onder de uitzonderingsgevallen. _

Dit toegelicht aan de heer [belanghebbende] . De heer [belanghebbende] deelde mede dat daar wel sprake van is want de heer [belanghebbende] is volledig afgekeurd. Mevrouw [naam7] heeft nogmaals contact opgenomen met collega formeel recht. Het antwoord luidt: Dat de heer [belanghebbende] volledig is afgekeurd daar heeft de vergoeding niets mee te maken. De heer [belanghebbende] is een procedure gestart met zijn ex-werkgever daarin is afgesproken dat de heer [belanghebbende] een vergoeding ontvangt van € 55.000. Uit de procedure blijkt niet dat het een vergoeding betreft uit verlies van arbeidsvermogen.

Als de heer [belanghebbende] stukken stuurt van de procedure waaruit blijkt dat het uitdrukkelijk betrekking heeft uit verlies van arbeidsvermogen kan er opnieuw beoordeeld worden dat de heer [belanghebbende] aannemelijk heeft gemaakt dat het geen loon heeft moeten zijn.

Na het telefonisch gesprek van 16 maart 2022 heeft de heer [belanghebbende] een e-mail gestuurd met een reactie op ons telefonisch onderhoud.

"Vanmorgen belde ik u naar aanleiding van uw vooraankondiging om mijn bezwaarschrift ongegrond te verklaren. U heeft een aantal zaken verhelderd. Ik uitte de indruk dat u bijzonder onder tijdsdruk staat. U bevestigde dat u mijn bezwaarschrift van 23 december 2021 pas vorige week op uw bureau kreeg. U legde uit dat het bezwaarschrift binnenkomt bij uw Dienst en de zaken die niet meteen voor gegrondverklaring in aanmerking komen worden doorgeleid. Doorgeleiding duurt vaak lang.

U gaf aan dat er een splitsing is tussen de afdelingen "bezwaar" en "beroep". U heeft mijn bezwaarschrift (kort) voorgelegd aan een collega van "beroep" (waar de juridische kennis) zit en deze geeft aan dat ik niet aannemelijk heb gemaakt dat de aangehaalde jurisprudentie op mij van toepassing is omdat deze ziet op verlies aan arbeidsvermogen. U gaat bij hem nogmaals te rade waarom dit zo is nu ik u zojuist telefonisch aangaf dat ik in het bezwaarschrift heb aangeven dat ik IVA geniet en volledig en duurzaam ben afgekeurd.

Ondanks dat ik met kracht van argumenten, jurisprudentie en doctrine mijn bezwaarschrift heb gemotiveerd, heb ik nog geen enkel inhoudelijk argument van u of uw collega gehoord waarom ik er naast zit. U verwijst naar het primaire besluit. Artikel 7:12 van de Awb eist echter dat u inhoudelijk en met kracht van argumenten ingaat op de bezwaren en deze in de beslissing op bezwaar ook kenbaar maakt. Artikel 7:11 van de Awb schrijft een VOLLEDIGE heroverweging voor van het primaire besluit. Eenvoudigweg verwijzen naar het primaire besluit volstaat niet en holt de bezwaarschriftenprocedure uit. U bent het met mij eens dat de bezwaarschriftenprocedure ook bedoeld is om het beroep op de belastingrechter te beperken. Dat kan alleen door serieus op het bezwaarschrift in te gaan, ik vind het vervelend dat u onder tijdsdruk staat, maar dat ligt aan de interne procedure bij de Belastingdienst. Alleen indien uw voornemen verandert en dat u alsnog tot volledige gegrondverklaring over wenst te gaan wil ik verdere verdaging overwegen.

U zegde toe nogmaals contact te leggen met de collega van "beroep" om na te gaan waarom verlies aan arbeidsvermogen niet van toepassing is op iemand die IVA geniet en volledig en duurzaam is afgekeurd. Dat is echter niet de enige bezwaargrond die ik heb geuit. U maakt hopelijk vandaag nog een verslag van het "telefonisch horen", alhoewel de enige reden is dat ik u belde om mijn vermoedens bevestigd te zien."

De heer [belanghebbende] heeft op 16 maart 2022 gereageerd op het hoorverslag. "Ik heb niet de illusie dat ik er met de Belastingdienst uitkom. Maakt u voor 1 april de beslissing op bezwaar maar op dan kan ik ermee naar de rechtbank.”

2.17.

De Inspecteur heeft daarop bij brief van 24 maart 2022 uitspraak op bezwaar gedaan. Hij verklaart het bezwaar ongegrond. Hij motiveert dat als volgt:

Beoordeling van uw bezwaar

In mijn brief van 14 maart 2022 heb ik u toegelicht dat de aanslag juist is. Ik citeer: "De arresten die u hebt overlegd in uw bezwaar is in uw geval niet van toepassing. U heeft niet aannemelijke gemaakt dat het geen loon heeft moeten zijn. De beslissing van uw verzoek van 26 november 2021 is juist."”

2.18.

Belanghebbende heeft verzocht om middeling voor de jaren 2018, 2019 en 2020. De Inspecteur heeft een beschikking afgegeven met dagtekening 24 december 2021 en aan belanghebbende een teruggave van € 3.595 verleend.

2.19.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de vergoeding van € 55.000 belast is. Redengevend daarvoor is dat deze vergoeding geen betrekking heeft op geleden immateriële schade of op een verlies aan arbeidskracht, zodat deze vergoeding voldoende verband houdt met de dienstbetrekking en daarom terecht als loon in aanmerking is genomen.

2.20.

In hoger beroep heeft belanghebbende een door hem tegen zijn voormalige teamleider ingediende schriftelijke klacht overgelegd. In deze klacht omschrijft belanghebbende de gang van zaken rond een mogelijke re-integratie bij [naam2] in 2018, die, volgens belanghebbende, kort gezegd door zijn toenmalige teamleider niet serieus als poging is ondernomen en zelfs doelbewust is getorpedeerd.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de vergoeding van € 55.000 die belanghebbende van [naam2] heeft ontvangen, terecht in de heffing is betrokken. Primair beantwoordt belanghebbende die vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

3.2.

Belanghebbende stelt voorts dat de beslissing op bezwaar niet zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de Inspecteur bij de uitspraak op bezwaar niet heeft voldaan aan het motiveringsbeginsel. Tot slot stelt hij dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden, omdat hij het fundamenteel oneens is met de belasting van het bedrag van € 55.000.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing