Home

Gerechtshof Den Haag, 15-04-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:786, BK-20/00678 tm BK-20/00681

Gerechtshof Den Haag, 15-04-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:786, BK-20/00678 tm BK-20/00681

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
15 april 2021
Datum publicatie
11 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:786
Formele relaties
Zaaknummer
BK-20/00678 tm BK-20/00681

Inhoudsindicatie

Art. 3, lid 3, onderdeel b, Wet OB 1968, Art. 15, lid 4, tweede volzin, Wet OB 1968, Art. 11, lid 1, aanhef en onderdeel c, UB OB 1968.

Naheffing OB. Pro rata aftrekberekening bij gedeeltelijk leegstand. De door de Inspecteur gehanteerde methode op basis van omzetverhoudingen komt het Hof niet onlogisch voor, zodat, zonder nadere toelichting die belanghebbende desgevraagd niet heeft gegeven, niet valt in te zien waarom daarvan moet worden afgeweken voor de berekening van het recht op aftrek van voorbelasting op dezelfde algemene kosten. Niet is gesteld of gebleken dat de onderscheiden woningen niet over eigen voorzieningen beschikken die deze geschikt maken voor zelfstandige bewoning, zoals sanitair, kookgelegenheid en verwarming. Dat de woningen ook gebruik maken van algemene voorzieningen in het appartementengebouw doet hier niets aan af. De woningen dienen dan ook als zelfstandige onroerende zaken te worden aangemerkt, die individueel in gebruik worden genomen.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-20/00678 t/m 20/00681

in het geding tussen:

[X1] , [X2], gevestigd te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: A.J. de Ruiter)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 9 september 2020, nrs. SGR 19/5863, SGR 19/5864, SGR 19/5865 en SGR 19/5866.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende zijn (onder meer) de volgende naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd:

-

over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 ten bedrage van € 230.983;

-

over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 ten bedrage van € 460.850;

-

over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 ten bedrage van € 484.054;

-

over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 ten bedrage van € 176.675.

Gelijktijdig met het opleggen van de naheffingsaanslagen heeft de Inspecteur bij beschikkingen aan belanghebbende tevens heffingsrente (2011) dan wel belastingrente (2013-2015) in rekening gebracht ten bedrage van € 39.632 respectievelijk € 76.168,

€ 61.851 en € 15.508. Voorts zijn bij gelijktijdig afgegeven beschikkingen vergrijpboeten opgelegd voor de tijdvakken 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 en 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 van € 29.957 respectievelijk € 6.358.

1.2.

Na tegen de naheffingsaanslagen en beschikkingen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen en beschikkingen als volgt gehandhaafd dan wel verminderd:

-

over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 belastingbedrag verminderd tot € 185.908, heffingsrente verminderd tot € 31.898;

-

over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 belastingbedrag verminderd tot € 452.605, belastingrente verminderd tot € 74.805, vergrijpboete verminderd tot € 5.069;

-

over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 belastingbedrag, belastingrente en vergrijpboete gehandhaafd;

-

over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 belastingbedrag en belastingrente gehandhaafd.

Voorts heeft de Inspecteur aan belanghebbende een vergoeding voor de kosten in de bezwaarfase toegekend.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft een griffierecht van € 345 geheven. De Rechtbank heeft de beroepen in de zaken met de nummers SGR 19/5864 en SGR 19/5865 (2013 en 2014) gegrond verklaard voor zover ze zijn gericht tegen de boetebeschikkingen, de uitspraken op bezwaar voor de jaren 2013 en 2014 voor zover betrekking hebbend op de boetebeschikkingen vernietigd, de boetebeschikkingen vernietigd, de beroepen in de zaken met de nummers SGR 19/5863 en SGR 19/5866 (2011 en 2015) ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.050 en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 345 aan belanghebbende te vergoeden.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 532. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Van de zijde van belanghebbende is bij faxbericht van 19 februari 2021 een nader stuk en bij faxbericht van 28 februari 2021 een pleitnota ingekomen.

1.5.

De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 4 maart 2021 te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Zij verricht zowel belaste als vrijgestelde prestaties. Haar activiteiten bestaan voornamelijk uit de verhuur van woningen en commercieel vastgoed. Ook ontwikkelt zij vastgoed. Daarnaast verricht belanghebbende diensten ten behoeve van derden en verstrekt zij leningen.

2.2.

In 2009 is belanghebbende aangevangen met een ontwikkelingsproject met betrekking tot te verhuren commercieel vastgoed en woningen gelegen in en rond het winkelcentrum [naam winkelcentrum] te [woonplaats] . In dat kader heeft belanghebbende twee nieuwe gebouwen (blok 6 en blok 17) gerealiseerd. Beide gebouwen bestaan uit winkelruimten op de begane grond met daarboven woningen. Onder de gebouwen is een parkeergarage gerealiseerd. Met de bouw is gestart in februari 2011. De woningen, winkelruimten en parkeergarage zijn juridisch gesplitst.

2.3.

In september 2012 zijn de winkelruimten opgeleverd, in oktober 2012 is de parkeergarage opgeleverd, in december 2012 zijn de woningen van blok 6 opgeleverd en in maart 2013 zijn de woningen van blok 17 opgeleverd.

2.4.

Zestien van de in totaal eenentwintig woningen van blok 6 zijn verhuurd in 2012. De overige vijf woningen van blok 6 zijn verhuurd in 2013. Verder zijn in 2013 vierendertig van de in totaal drieënveertig woningen van blok 17 verhuurd. In al deze gevallen is de verhuur vrijgesteld van omzetbelasting.

2.5.

De negen niet in 2013 verhuurde woningen van blok 17 waren aanvankelijk bestemd voor met omzetbelasting belaste “shortstay verhuur”. Deze negen woningen zijn uiteindelijk in 2014 vrijgesteld van omzetbelasting verhuurd, aangezien de “shortstay verhuur” niet mogelijk bleek.

2.6.

De ter zake van de bouw aan belanghebbende in rekening gebrachte omzetbelasting heeft belanghebbende volledig in haar aangiften omzetbelasting in aftrek gebracht.

2.7.

Belanghebbende heeft in haar aangifte omzetbelasting voor het eerste kwartaal van 2013 ter zake van de ingebruikname van de woningen van blok 17 een bedrag van (afgerond) € 909.674 aangegeven, bestaande uit een integratieheffing van (afgerond) € 1.157.766 minus een bedrag van (afgerond) € 248.093, dat betrekking heeft op de negen (in eerste instantie) voor “shortstay verhuur” bestemde woningen. Dit bedrag is in 2014, toen de negen woningen alsnog vrijgesteld van omzetbelasting werden verhuurd, niet gecorrigeerd en ook anderszins is in dat verband geen omzetbelasting voldaan.

2.8.

In 2013 is een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld. Onderzocht is, voor zover hier van belang, de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013. Bij brief van 10 juli 2017 is het onderzoek uitgebreid naar de jaren 2011, 2012, 2014, 2015 en 2016. De uitbreiding is beperkt tot de volgende onderwerpen:

- verrekenbaar deel van de op de algemene kosten drukkende omzetbelasting;

- verschuldigde omzetbelasting inzake het project [naam winkelcentrum] te [woonplaats] ; en

- omzetbelasting op buiten de fiscale eenheid doorbelaste kosten.

2.9.

De bevindingen en uitkomsten van het boekenonderzoek zijn neergelegd in een rapport met dagtekening 21 december 2017, waarvan een kopie tot de stukken van het geding behoort. In het rapport wordt, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“8.3.3.1.2 Unittheorie versus complextheorie

(…)

Door belastingplichtige zijn de appartementen, apart van de daaronder gesitueerde winkels, per blok als één complex beschouwd. Bij de door belastingplichtige aangegeven integratieheffing over de blokken 6 en 17 (zie onderdeel 8.3.3.2 hierna), lijkt vervolgens te zijn uitgegaan van een mix van de complex- en de unittheorie. De bij de aangiften behorende berekeningen bevatten elementen van beide theorieën.

(…)

8 3.3.1.3 Het complex in deze casus

C Standpunt van de Belastingdienst

8 3.4.1 Algemeen

8 3.4.2 Appartementen blok 6

8 3.4.3 Appartementen blok 17

8 3.4.4 Naheffing

8 6.2.3.3 Omzetverhouding versus werkelijk gebruik

8 6.2.4 Vaststelling van het pro rata

8 6.2.5 Te verreken voorbelasting op algemene kosten en naheffing

Oordeel van de Rechtbank

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Proceskosten

Beslissing