Home

Gerechtshof Den Haag, 16-01-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:333, BK-23/445

Gerechtshof Den Haag, 16-01-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:333, BK-23/445

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
16 januari 2024
Datum publicatie
11 april 2024
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:333
Formele relaties
Zaaknummer
BK-23/445
Relevante informatie
Art. 22 WOZ, Art. 16 WOZ, Art. 17 WOZ, Art. 4 Uitv. reg instructie WOZ

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. Objectafbakening. Waardevaststelling restaurant.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-23/445

in het geding tussen:

[X] h.o.d.n. [X-1] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: D.A.N. Bartels)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 14 maart 2023, nummer SGR 21/7977.

Procesverloop

1.1.

De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] te [woonplaats] (de onroerende zaak), voor het kalenderjaar 2021 – naar toestandsdatum 1 januari 2021 – vastgesteld op € 285.000 (de beschikking).

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 49 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 23 oktober 2023 een nader stuk ingediend.

1.5.

Bij brief van 30 augustus 2023 heeft het Hof de heer [A] , de in het taxatierapport vermelde zakelijke gerechtigde van de onroerende zaak, in de gelegenheid gesteld aan het geding in hoger beroep deel te nemen. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

1.6.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 november 2023. Partijen zijn verschenen. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van belanghebbende, kenmerk BK-23/446, betreffende een door de Heffingsambtenaar op grond van artikel 22 Wet WOZ gegeven beschikking waarbij de waarde op de waardepeildatum van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 2] te [woonplaats] , voor het kalenderjaar 2021 is vastgesteld. Voor zover in die zaak door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaak voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één procesverbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is gebruiker van de onroerende zaak. Het betreft (de helft van) een bistro (bouwjaar 1890, renovatiejaar 2001) nabij het [locatie] , met een vloeroppervlakte van 167 m2. De onroerende zaak is in gebruik met [adres 2] als één restaurant.

2.2.

Het eigen huurcijfer van belanghebbende per 1 januari 2021 bedraagt volgens een opgave van de eigenaar van de onroerende zaak € 28.780. De huurovereenkomst is niet overgelegd, noch is daarin inzage verleend.

2.3.

De Heffingsambtenaar heeft in beroep een taxatierapport van 3 februari 2023 ingebracht, opgesteld door [B] , WOZ-taxateur niet-woningen. Daarin is de waarde van de onroerende zaak bepaald op de beschikte waarde. De waardering volgens de huurwaardekapitalisatiemethode (HWK-methode) is in het taxatierapport, voor zover van belang, als volgt opgebouwd.

Omschrijving

Opp (m2)

Huurwaarde/m2

Huurwaarde

BKF*

Waarde

BGG Restaurant

50

€ 250

€ 12.500

11

€ 137.500

BBG Overige ruimten

40

€ 125

€ 5.000

11

€ 55.000

VD1 Restaurant

60

€ 150

€ 9.000

11

€ 99.000

VD1 Overige ruimten

17

€ 50

€ 850

11

€ 9.350

Subtotaal

167

€ 27.350

€ 300.850

Tijdelijke aftrek ex art. 18, lid 3, Wet WOZ

- € 15.829

Totaal (afgerond)

€ 285.000

* Bruto-kapitalisatiefactor

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:

Objectafbakening

5. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats] ten onrechte zijn aangemerkt als twee objecten voor de Wet WOZ. Daarover overweegt de rechtbank als volgt. Vaststaat dat beide onroerende zaken een andere eigenaar hebben. Op grond van artikel 16 van de Wet WOZ zijn de onroerende zaken daarom terecht als twee objecten aangemerkt.

De waarde

6. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).

7. Volgens artikel 4, lid 1, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ wordt de waarde, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, voor niet-woningen onder meer bepaald door middel van een methode van kapitalisatie van de brutohuur, een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn of door middel van de discounted-cashflow- methode.

8. Verweerder heeft voor de onroerende zaak een kapitalisatiefactor toegepast van 11. Daarbij is verweerder uitgegaan van de door eiser gemelde eigen huurwaarde van 28.780. Verder is verweerder uitgegaan van een huurwaarde van € 250 per m² voor het deel van het restaurant op de begane grond, € 150 per m² voor het deel van het restaurant op de eerste verdieping, € 125 voor de overige ruimten op de begane grond en € 50 voor de overige ruimten op de eerste verdieping. Tevens heeft verweerder een correctie van - € 15.829 toegepast wegens de gevolgen van de maatregelen tegen de Coronapandemie. Verweerder heeft ter onderbouwing van de toegepaste huurwaarde en kapitalisatiefactor een taxatierapport overgelegd waarin de onroerende zaak wordt vergeleken met huurtransacties van de [adres 3] , [adres 4] en [adres 5] te [woonplaats] en met verkooptransacties aan [adres 4] , [adres 6] en [adres 7] te [woonplaats] . Daarin zijn de volgende gegevens vermeld:

[adres 3]

[adres 4]

[adres 5]

Bouwjaar

1850

1996

1880

Oppervlakte

111 m2

118 m2

345 m2

Huurwaarde

€ 35.000

€31.500

€ 73.200

Transactiedatum

1-7-2021

1-1-2021

1-1-2021

Gerealiseerde huurprijs per m2

€ 315

€ 266

€ 212

[adres 4]

[adres 6]

[adres 7]

Bouwjaar

1996

1920

2017

Oppervlakte

118 m2

160 m2

117 m2

Transactieprijs

€ 350.000

€ 300.000

€ 485.000

Transactiedatum

1-9-2020

15-12-2020

22-6-2020

Huurwaarde

€ 31.500

€ 24.000

-

Transactiedatum

1-7-2021

1-8-2020

-

Kapitalisatiefactor

11,1

12,5

15,1

Ook heeft verweerder een berekening aan de hand van de zogenoemde bottum-up-methode overgelegd. Voor de bij de berekening gebruikte kengetallen is aangesloten bij de ‘Taxatiewijzer en kengetallen deel 24 – Huurwaardekapitalisatie’. Gelet op de overgelegde referentieobjecten en berekening acht de rechtbank de kapitalisatiefactor en daarmee de waarde van de onroerende zaak voldoende aannemelijk gemaakt. Overigens ziet de rechtbank geen reden om aan de door verweerder aangevoerde huurtransacties te twijfelen. Het overleggen van de huurovereenkomsten, zoals door eiser aangevoerd, acht de rechtbank dan ook niet nodig.

9. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Met zijn algemene stellingen dat geen geschikte referentiepanden zijn gebruikt en dat onvoldoende rekening is gehouden met de gebrekkige onderhoudssituatie, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de waarde te hoog is vastgesteld. De stelling van eiser dat verweerder heeft nagelaten de grondstaffels, taxatieverslagen en taxatiematrixen te verstrekken, vindt geen steun in de feiten. Het taxatieverslag is op 31 augustus 2021 per e-mail naar de gemachtigde van eiser gestuurd. Overigens heeft eiser niet eerder om de grondstaffels gevraagd en heeft verweerder de grondstaffels ook niet gebruikt ter onderbouwing van de waarde. Het waarderapport is op 10 februari 2023 overgelegd aan de rechtbank en vervolgens doorgestuurd aan eiser. De rechtbank gaat daarom ook aan deze grief voorbij. De stelling van eiser dat verweerder heeft nagelaten de niet-geanonimiseerde gegevens van de vergelijkingsobjecten te verstrekken, vindt geen steun in de feiten. De vergelijkingsobjecten zijn in zowel het taxatieverslag als in de taxatiematrix aangeduid met hun adres. De gestelde gebrekkige onderhoudssituatie en lokale verpaupering dan wel verloedering heeft eiser op geen enkele wijze toegelicht of gespecificeerd, zodat hieraan ook wordt voorbijgegaan. Tot slot stelt eiser dat bij de waardebepaling ten onrechte geen dan wel onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen van de coronacrisis. Zoals in overweging 8 reeds is besproken, heeft verweerder een aftrek wegens de gevolgen van de coronacrisis toegepast. Daarbij heeft verweerder aangesloten bij de richtlijnen van de VNG. Met hetgeen gesteld in de pinpointbrief van eiser heeft hij voor dit specifieke object niet onderbouwd waarom een grotere correctie toegepast zou moeten worden. Ook de stelling van eiser dat het leegstandsrisico op 40% gesteld moet worden, heeft eiser niet nader onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding het leegstandsrisico aan te passen.

(…)

11. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing