Home

Gerechtshof Den Haag, 27-03-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:534, BK-23/718

Gerechtshof Den Haag, 27-03-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:534, BK-23/718

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
27 maart 2024
Datum publicatie
29 april 2024
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2024:534
Formele relaties
Zaaknummer
BK-23/718
Relevante informatie
Art. 3.92b Wet IB 2001, Art. 3:4 Awb, Art. 30fc AWR

Inhoudsindicatie

Verwijzingszaak (HR 14 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:557). Artikel 3.92b, lid 2 en lid 4, Wet IB 2001; lucratief belang, 10%-criterium. Waardering agio bij omzetting schulden. Borgstelling door aandeelhouders uit hoofde van derdenlening aan zustervennootschap is geen informeel kapitaal. Geen lucratief belang, omdat niet is voldaan aan het 10%-criterium. Geen aanleiding voor een vermindering van de in rekening gebrachte belastingrente.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-23/718

Uitspraak van 27 maart 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordigers: […] en […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland (de Rechtbank) van 28 maart 2019, nummer AWB 17/4420.

Procesverloop

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.172.198 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 17.090 (de aanslag). Bij afzonderlijk gegeven beschikking heeft de Inspecteur een bedrag van € 23.150 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).

1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag en de beschikking belastingrente afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 128. Bij uitspraak van 24 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9921, heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 542.199 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 17.090, de bij de beschikking belastingrente in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig verminderd en de Inspecteur opgedragen aan belanghebbende een bedrag van (in totaal) € 174 aan griffierecht te vergoeden.

1.5. Tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Belanghebbende heeft incidenteel beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 14 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:557, BNB 2023/122 (het verwijzingsarrest) het principale beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën gegrond verklaard, het incidentele beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van zijn arrest.

1.6. Bij verwijzingsbeslissing van 12 juli 2023 heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch de zaak op basis van artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie en het Protocol rechtszaak eigen medewerker gerechtshof ter verdere behandeling verwezen naar dit Hof.

1.7. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten naar aanleiding van het verwijzingsarrest, van welke gelegenheid zowel belanghebbende als de Inspecteur gebruik heeft gemaakt. Belanghebbende heeft op 13 september 2023 schriftelijk gereageerd op de schriftelijke uitlating van de Inspecteur na verwijzing. De Inspecteur heeft op 17 oktober 2023 schriftelijk gereageerd op de vorenbedoelde stukken van belanghebbende, alsmede zijn eigen schriftelijke uitlating aangevuld.

1.8. Belanghebbende heeft op 3 februari 2024 een pleitnota ingediend.

1.9. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 14 februari 2024. Partijen zijn verschenen. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1. Belanghebbende was in 2014 werkzaam in een managementfunctie bij de [A-groep] (de Groep), waarvan [B B.V.] de tophoudstervennootschap was.

2.2. In 2013 is de Groep in financieel zwaar weer gekomen. In een e-mail van 12 mei 2013 heeft [C] , één van de uiteindelijke aandeelhouders van de Groep, onder meer het volgende geschreven aan belanghebbende:

“(…) We realiseren ons ook dat het speelveld de afgelopen maanden drastisch veranderd is en ver weg van de premissen waaronder jij oorspronkelijk bij ons aan boord bent gekomen.

Met in acht name van je eigen suggesties daaromtrent, willen we je als volgt voorstellen:

- (…)

- In geval wij daar niet zelf de zeggenschap meer over hebben (bijv. als gevolg van toetreding van een nieuwe equity partner) bieden we je een equity kicker aan van 5% van de equity waarde die wij (dwz de huidige 3 grootaandeelhouders) realiseren na herfinanciering en bij een exit binnen 5 jaar.

(…)”

2.3. Bij een herstructurering en herfinanciering van [B B.V.] zijn per 1 oktober 2013 diverse bankleningen en achtergestelde leningen op [B B.V.] omgezet in cumulatief preferente aandelen. Tevens zijn delen van deze leningen kwijtgescholden; zo heeft de [Bank 1] € 15 miljoen van de door haar verstrekte lening van € 30 miljoen prijsgegeven. De resterende € 15 miljoen is afgelost. De banken [Bank 2] en [Bank 3] hebben bij de herfinanciering zekerheidsrechten gekregen op het door hen verstrekte kapitaal.

2.4.1. Per 1 oktober 2013 is de hiervoor bedoelde herfinanciering juridisch vormgegeven en zijn diverse leningen en aandelen omgevormd. Vanaf deze datum zag het aandelenkapitaal van [B B.V.] er als volgt uit (bedragen in €):

Soort

Letter

Aantal

Nominale waarde

Totaal nominaal

Agio

Totaal

Gewoon

AI

1

8

8

Gewoon

AII

1

8

8

Gewoon

AIII

1

8

8

4.427.2171

4.427.241

Gewoon

B

1

1

1

25.798.983

25.798.984

Cum pref

AI

24.999.999

1

24.999.999

-

24.999.999

Cum pref

AII

500.000

1

500.000

24.500.000

25.000.000

Cum pref

BI

30.000.000

1

30.000.000

-

30.000.000

Cum pref

BII

500.000

1

500.000

14.500.000

15.000.000

Cum pref

C

1

1

1

14.999.999

15.000.000

56.000.025

84.226.199

140.226.224

De in bovenstaande tabel genoemde aandelen zijn als volgt tot stand gekomen:

-

Het gewone aandeel B is ontstaan door de omzetting van een bedrag verschuldigd door [B B.V.] onder een Junior Facility Agreement (JFA) van de [Bank 2] met een hoofdsom van € 25.317.247,90 vermeerderd met aangegroeide rente vanaf 29 maart 2013 tot en met 1 oktober 2013 en een bedrag verschuldigd door [B B.V.] onder een Senior Facility Agreement (SFA) van de [Bank 2] van € 234.891,61;

-

Cum pref AI is ontstaan door de inbreng van contante middelen door de (oorspronkelijke) aandeelhouders;

-

Cum pref AII en BII zijn ontstaan door de omzetting van het resterende bedrag van € 40.000.000 verschuldigd door [B B.V.] onder de SFA;

-

Cum pref BI is ontstaan door de omzetting van bedragen die [B B.V.] verschuldigd was onder drie achtergestelde leningen van de oorspronkelijke aandeelhouders van € 30.000.000;

-

Cum pref C is ontstaan door de omzetting van bedragen die [B B.V.] verschuldigd was onder een Guaranteed Subordinated Facility Agreement van de [Bank 3] van € 15.000.000.

2.4.2. Naast de omzetting van de hiervoor genoemde leningen en inbreng van contanten waren er op 1 oktober 2013 nog enkele vermogensmutaties:

-

Inbreng van vorderingen op [F B.V.] (een 100%-dochtervennootschap van [B B.V.] ) en [G B.V.] (een middellijk gehouden 100%-dochtervennootschap van [B B.V.] ; [G B.V.] ) ter waarde van € 5.959.334 door de voormalige aandeelhouder van [B B.V.] , [H U.A.] (Coöp), ter verrekening van een stortingsverplichting;

-

Agiostorting van € 1.506.842 door drie personen in verband met de overdracht van winstdelende achtergestelde vorderingen op [G B.V.] aan [B B.V.] ;

-

Omzetting van achtergestelde leningen (vorderingen van de oorspronkelijke uiteindelijke aandeelhouders van [B B.V.] op [G B.V.] ) in agio naar een bedrag van € 64.963.423;

-

Omzetting van een achtergestelde lening in agio naar een bedrag van € 14.541.679 (in verband met het prijsgeven van de vordering van de [Bank 1] op [B B.V.] ).

De totale mutatie van het agio is als volgt (in €):

Beginstand jaarrekening

-/- 82.539.000

Aandeel B

25.798.983

Cum pref AII

24.500.000

Cum pref BII

14.500.000

Cum pref C

14.999.999

Vorderingen Coöp

5.959.334

Diverse vorderingen

1.506.842

Omzetten leningen

64.963.423

Omzetten leningen

14.541.679

Verschil vordering Coöp

-/- 5.261

Onverklaarbaar verschil

200

Eindstand jaarrekening

84.226.199

2.5.1. Eveneens op 1 oktober 2013 is [Bank 3] , als rechtsopvolger van [Bank 4] , een overeenkomst aangegaan met [I B.V.] en [G B.V.] tot wijziging van een multipurpose kredietovereenkomst die op 15 september 2009 voor een bedrag van € 10 miljoen was gesloten tussen [Bank 4] , [I B.V.] en [G B.V.] (de [I-lening] ).

2.5.2. [I B.V.] was een zustervennootschap van [B B.V.] , waarvan de aandelen uiteindelijk werden gehouden door [C] en de twee andere oorspronkelijke uiteindelijke aandeelhouders van [B B.V.] , [D] en [E] . [B B.V.] heeft geen borgtocht of garantie afgegeven voor nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de [I-lening] .

2.5.3. In de oorspronkelijke kredietovereenkomst van 15 september 2009 tussen [Bank 4] , [I B.V.] en [G B.V.] is onder het kopje ‘zekerheden’ onder meer bepaald dat vennootschappen (indirect) gehouden door de drie oorspronkelijke uiteindelijke aandeelhouders van [B B.V.] – [C] , [D] en [E] – een borgtocht afgeven:

KREDIETFACILITEITEN

Een multi purpose faciliteit met een limiet van EU 10.000.000,00

(zegge: tien miljoen euro).

Kredietnemer(s) : [ [I B.V.] ]

Doel: : Financiering van de handelstransacties van [de Groep]

(…)

ZEKERHEDEN

Tot meerdere zekerheid voor de voldoening van al hetgeen u ons op enig moment, uit dezen of uit welken hoofde dan ook zult blijken schuldig te zijn, ontvangen wij:

- Verpanding van vorderingen.

Tenminste eenmaal per maand ontvangen wij of een door ons aangewezen derde van de hierna genoemde vennootschap(pen) rechtsgeldig ondertekende en gedateerde pandlijsten en bijbehorende specificatie(s) van de vorderingen:

 [ [I B.V.] ]

(…)

- Verpanding van voorraden.

Tenminste eenmaal per maand ontvangen wij of een door ons aangewezen derde van de hierna genoemde vennootschap(pen) rechtsgeldig ondertekende en gedateerde specificatiestaten inzake de voorraden vergeeld van een recente crediteurenopgave per dezelfde datum:

 [ [I B.V.] ]

(…)

- Borgtocht ad EUR 3.333.333,00 afgegeven door [J B.V.] [de vennootschap van [C] ; Hof]

- Borgtocht ad EUR 3.333.333,00 afgegeven door [K N.V.] [de vennootschap van [D] ; Hof]

- Borgtocht ad EUR 3.333.333,00 afgegeven door [L B.V.] [de vennootschap van [E] ; Hof]

(…).”

2.5.4. In de [I-lening] is onder meer het volgende bepaald:

“IN AANMERKING NEMENDE dat:

(A) [ [Bank 3] ] aan [ [I B.V.] ] een financiering hebben verstrekt krachtens een tussen [ [Bank 3] ], [ [G B.V.] ] en [ [I B.V.] ] gesloten multi purpose faciliteit gedateerd 15 september 2009 met een limiet van EUR 10.000.000 voor de financiering van de handelstransacties van [ [I B.V.] ] met [ [G B.V.] ], (…) (de “Originele Overeenkomst”); (…)

1. DEFINITIES EN UITLEG

(…)

(b) De hiernavolgende termen hebben de volgende betekenis:

(…)

“Gewijzigde Kredietovereenkomst” betekent de Originele Overeenkomst zoals gewijzigd door deze Wijzigingsovereenkomst.

“Oorspronkelijke Zekerheden” betekent de zekerheidsrechten zoals die zijn beschreven onder de sectie ‘ZEKERHEDEN’ in de Originele Overeenkomst.

“Wijzigingsovereenkomst” betekent deze wijzigingsovereenkomst.

(…)

3. CONTINUITEIT

(a) De bepalingen van de Originele Overeenkomst zullen volledig van kracht blijven, tenzij gewijzigd middels deze Wijzigingsovereenkomst.

(…)

(c) De Kredietnemer bevestigt hierbij dat de Oorspronkelijke Zekerheden volledig van kracht zullen blijven, ongeacht de wijzigingen door middel van deze Wijzigingsovereenkomst. [ [I B.V.] ] en [ [G B.V.] ] bevestigen hierbij dat de Oorspronkelijke Zekerheden onaangetast zullen blijven en dat de Oorspronkelijke Zekerheden zich mede uitstrekken tot de verplichtingen onder de Gewijzigde Kredietovereenkomst.

(…)

(e) [ [I B.V.] ] verklaart dat zij [J B.V.] , [M N.V.] (voorheen genaamd [K N.V.] ) .) en [L B.V.] als borgen op de hoogte heeft gebracht van deze wijzigingsovereenkomst.”

2.5.5. In de aandeelhoudersovereenkomst van 30 september 2013 tussen onder meer vennootschappen van [C] ( [N B.V.] ), [D] ( [O B.V.] ), [E] ( [P B.V.] ), welke personen indirect aandeelhouder waren van [B B.V.] , [Q B.V.] (een vennootschap gehouden door [Bank 2] ), [Bank 3] en [B B.V.] is in artikel 15.2 bepaald:

“Indien en voor zover het huidige kredietarrangement tussen [ [Bank 3] ] en [ [I B.V.] ] wordt beëindigd of anderszins vervalt, verbinden de Investeerders [te weten: de hiervoor vermelde vennootschappen van [C] , [D] en [E] , Hof] zich om alle rechtshandelingen te nemen, documenten te ondertekenen en het stemrecht op de door hen (indirect) gehouden aandelen in [ [I B.V.] ] uit te oefenen teneinde binnen 1 maand na een dergelijke beëindiging of verval een liquidatie van [ [I B.V.] ] te realiseren en [de Groep] te faciliteren in het overzetten van de administratie en relaties van [ [I B.V.] ].”

2.6. In verband met de hiervoor onder 2.3 en 2.4 omschreven herfinanciering en herstructurering is een management participatieplan (het MPP) opgesteld waarbij het management van de Groep de gelegenheid kreeg te participeren in certificaten van gewone en cumulatief preferente aandelen in [B B.V.] . Op [datum] 2014 is daartoe de [R B.V.] (de STAK) opgericht die de in het kader van het MPP uit te geven aandelen in [B B.V.] hield en daartegenover certificaten heeft uitgegeven aan de participanten in het MPP. In het MPP is onder meer vermeld:

4. Motivatie voorstel MPP

4.1. [A] wil een beperkte groep key mensen aan zich binden door middel van het MPP. Het gaat in totaal om een beperkte groep van 12 a 15 personen.

4.2. Het belang van binding door middel van het MPP is gegeven de huidige omstandigheden nu nog groter dan dat onder normale omstandigheden al is in een kwetsbare, persoonsgebonden business als fashion. De problematische situatie waarin [A] zich thans bevindt en de onrust met de banken, zijn ook tot de werkvloer doorgedrongen. Dat maakt de huidige situatie wankel en accuut: [A] heeft behoefte aan de mogelijkheid van het doen van een concreet aanbod, voordat het te laat is.

Waar het gaat om huidige mensen, neemt het risico op vertrek alleen maar toe met de tijd, zeker omdat concurrenten hier hun voordeel mee zullen proberen te doen en gericht op ‘ toppers’ gaan jagen.

Het niet snel kunnen aantrekken van de nodige versterking op senior management niveau betekent dat [A] meer moeite zal hebben de weg omhoog te vinden en er zelfs een risico op verder afglijden bestaat.

4.3. Vanzelfsprekend zal toetreding tot het MPP worden gekoppeld aan lange termijn commitments en deliverables.

(…)

5 Allocatie

5.1.

Een overzicht van de stand van zaken wat betreft de voorgenomen allocatie (personen en percentages) is aangehecht als Annex. Het gaat het om huidige [A] mensen.

5.2.

Deze allocatie is tot stand gekomen met inachtneming van een aantal randvoorwaarden:

a. De exit value van het totaal van de MPP participaties is maximaal EUR 20mio bij een gerealiseerde exit waarde van EUR 290mio.[3]

Dat is geen absolute grens; wordt een hogere exit value gerealiseerd dan delen de MPP participaties daarin mee (naast de Commons).

(…)

6 Inpassing MPP in aandelenwaterval en verhouding tot de Cumprefs

6.1.

De aantrekkings- en bindingskracht van het MPP staat en valt met de bepaling van het moment dat de participaties iets op gaan leveren – in the money gaan lopen.

6.2.

Plaatsing na de Cumprefs B zou betekenen dat daarvan sprake is bij een enterprise value van EUR 135mio.[4]

6.3.

Plaatsing na de Cumprefs A verlaagt deze drempel tot een enterprise value van EUR 90 mio.[5] Dat biedt een voldoende aantrekkelijke propositie en verzekert dat de belangen van de desbetreffende key medewerkers ook aligned zijn met die van de houders van de Cumprefs B.

(…)

[3] MTP exit scenario

[4] uitgaande van EUR 40mio Senior Debt.

[5] Zie vorige noot.”

Ter zake van de MPP-participaties zijn zogenoemde “watervalberekeningen” gemaakt. Daarbij wordt berekend welk bedrag aan de MPP-participaties zal toekomen bij verschillende exit-scenario’s.

2.7.1.

Op [datum 2] 2014 zijn de statuten van [B B.V.] gewijzigd, waarbij de gewone aandelen zijn veranderd qua nominale waarde, het letteraandeel B is verdwenen en het totale agio is verminderd met € 6.584.350 door een omzetting van agio in nominaal kapitaal. Na de statutenwijziging zag het aandelenkapitaal van [B B.V.] er als volgt uit (bedragen in €):

Soort

Letter

Aantal

Nominale waarde

Totaal nominaal

Agio

Totaal

Gewoon

AI

2.187.500

1

2.187.500

Gewoon

AII

2.187.500

1

2.187.500

Gewoon

AIII

2.187.500

1

2.187.500

Gewoon

A

2.187.500

0,01

21.875

24.128.0002

31.549.725

Cum pref

AI

24.999.999

1

24.999.999

-

24.999.999

Cum pref

AII

500.000

1

500.000

24.500.000

25.000.000

Cum pref

BI

30.000.000

1

30.000.000

-

30.000.000

Cum pref

BII

500.000

1

500.000

14.500.000

15.000.000

Cum pref

C

1

1

1

14.999.999

15.000.000

62.584.375

77.641.849

141.906.224

2.7.2.

Op 22 april 2014 was bovendien sprake van bijgeschreven dividend op de cum prefs.

2.8.

In het kader van het MPP zijn op 22 april 2014 aan het management van de Groep uitgegeven (i) 836.450 certificaten van gewone aandelen in [B B.V.] van nominaal € 1 per stuk, (ii) 90.000 certificaten van gewone aandelen in [B B.V.] van nominaal € 0,01 per stuk, en (iii) 356.500 cumulatief preferente aandelen van nominaal € 1 per stuk. In totaal zijn derhalve 836.450 + 90.000 = 926.450 certificaten van gewone aandelen in [B B.V.] bij het management geplaatst, met een nominale waarde van in totaal € 837.350. Het gestorte bedrag aan agio op deze gewone aandelen bedroeg in totaal € 486.150. De (certificaten van) gewone aandelen van nominaal € 1 en van nominaal € 0,01 deelden gelijkelijk in de winst. Na deze uitgifte zag het aandelenkapitaal van [B B.V.] er als volgt uit (bedragen in €):

Soort

Letter

Aantal

Nominale waarde

Totaal nominaal

Agio

Totaal

Gewoon

AI

2.187.500

1

2.187.500

Gewoon

AII

2.187.500

1

2.187.500

Gewoon

AIII

2.187.500

1

2.187.500

Gewoon

A

2.187.500

0,01

21.875

Gewoon

A (MPP)

836.450

1

836.450

Gewoon3

A (MPP)

90.000

0,01

900

24.128.0004

31.549.725

Cum pref

AI

24.999.999

1

24.999.999

-

24.999.999

Cum pref

AII

500.000

1

500.000

24.500.000

25.000.000

Cum pref

BI

30.000.000

1

30.000.000

-

30.000.000

Cum pref

BII

500.000

1

500.000

14.500.000

15.000.000

Cum pref

C

1

1

1

14.999.999

15.000.000

Cum pref

MPP

356.500

1

356.500

-

356.500

63.778.225

78.127.999

141.906.224

2.9.

Belanghebbende heeft ter uitvoering van het MPP op 22 april 2014 een overeenkomst gesloten voor de verkrijging van certificaten van gewone aandelen in Holding (de certificaten). Het gaat om de 90.000 certificaten met een nominale waarde van € 0,01 per certificaat en 351.000 certificaten met een nominale waarde van € 1 per certificaat. Belanghebbende heeft hiervoor in totaal € 630.000 betaald (waarvan € 351.900 aan nominaal aandelenkapitaal en € 278.100 aan agio). Belanghebbende is gerechtigd tot (351.000 + 90.000) / 926.450 x 100% = 47,6% van de winst van de bij het management geplaatste certificaten van gewone aandelen.

2.10.

In oktober 2014 is een aandeelhouderslening van € 1.143.000 verstrekt aan [B B.V.] .

2.11.

In december 2014 is de totale waarde van de certificaten gedaald naar € 1. Belanghebbende heeft zijn certificaten eind 2014 afgewaardeerd tot € 1. Dit heeft geleid tot een verlies van € 629.999 op zijn certificaten. Belanghebbende heeft dit verlies in zijn aangifte IB/PVV 2014 (de aangifte) aangemerkt als negatief resultaat uit een zogenoemd lucratief belang.

2.12.

De Inspecteur heeft het door belanghebbende in de aangifte aangegeven verlies van € 629.999 bij de aanslagregeling gecorrigeerd.

Het verwijzingsarrest

3. In het verwijzingsarrest heeft de Hoge Raad, voor zover thans van belang, overwogen:

“2. Uitgangspunten in cassatie

2.1 (…)

In het kader van de herstructurering en de herfinanciering heeft [Bank 3] op 1 oktober 2013 een lening van € 10.414.000 verstrekt aan een dochtervennootschap van Holding. De

aandeelhouders van deze vennootschap hebben een garantie afgegeven voor nakoming van

de verplichtingen uit hoofde van deze lening. Holding was een van deze aandeelhouders. (…)

3 Procedure voor het Hof

3.1

Voor het Hof was in geschil of de door belanghebbende gehouden certificaten moeten worden aangemerkt als een lucratief belang als bedoeld in artikel 3.92b, lid 4, Wet IB 2001 in samenhang gelezen met het tweede lid van dat artikel. In dat verband was in de eerste plaats in geschil of voor de diverse soorten cum prefs onzakelijke dividendpercentages gelden. Verder was in geschil of het vierde lid van dat artikel meebrengt dat de vergelijkbaarheid van de daar bedoelde vermogensrechten met in het tweede lid, aanhef en letter a, van dat artikel bedoelde achtergestelde soortaandelen ook betrekking heeft op de voorwaarde uit het tweede lid, letter a, dat het totale geplaatste aandelenkapitaal van die achtergestelde soortaandelen minder dan 10 procent bedraagt van het totale geplaatste aandelenkapitaal van de vennootschap (het zogenoemde 10%-criterium).

(…)

3.3.1

Het Hof heeft vervolgens overwogen dat in de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 3.92b, lid 4, Wet IB 2001 nergens expliciet is vermeld dat de toets van die bepaling dient plaats te vinden aan de hand van een aangepast 10%-criterium van artikel 3.92b, lid 2, Wet IB 2001. Zou de wetgever die visie hebben willen omarmen, dan had het voor de hand gelegen dat de wetgever dit ook volmondig zou hebben bevestigd, of beter nog, dit via een novelle in de wettekst tot uitdrukking zou hebben gebracht, aldus het Hof. Het Hof is daarom ervan uitgegaan dat niet een aangepast 10%-criterium van toepassing is bij de beoordeling of een vermogensrecht economisch overeenkomt of vergelijkbaar is met het in artikel 3.92b, aanhef en lid 2, letter a, Wet IB 2001 bedoelde aandeel.

3.3.2

Hiervan uitgaande heeft het Hof geoordeeld dat het in het geval van belanghebbende, ook zonder dat aan een aangepast 10%-criterium is voldaan, gaat om een lucratief belang als bedoeld in artikel 3.92b, lid 4, Wet IB 2001. Daartoe heeft het Hof overwogen dat diens belang in Holding, als gevolg van de “relatief zeer omvangrijke funding” met cumulatief preferent aandelenkapitaal, belanghebbende in staat had kunnen stellen, en ook de bedoeling had belanghebbende in staat te stellen, met een beperkte investering een rendement te behalen dat in geen verhouding staat tot het geïnvesteerde kapitaal en het te lopen risico, zelfs indien daarbij het relatief hoge risico van deze investering door belanghebbende in Holding in aanmerking wordt genomen.

4 Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel

6 Slotsom