Home

Gerechtshof Den Haag, 09-04-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:648, BK-24/804

Gerechtshof Den Haag, 09-04-2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:648, BK-24/804

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
9 april 2025
Datum publicatie
12 mei 2025
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2025:648
Formele relaties
Zaaknummer
BK-24/804
Relevante informatie
Art. 19a Wet BPM, Art. 8 Uitv.reg. BPM, Art. 110 VWEU

Inhoudsindicatie

Art. 19a Wet bpm. Naheffingsaanslag bpm. Op grond van alle relevante omstandigheden van het onderhavige geval heeft het verschil in CO2-uitstoot geen impact op de handelsinkoopwaarde. Handelsinkoopwaarde kan worden gebaseerd op de koerslijst. Geen aanleiding om meer schade in aanmerking te nemen. Vermindering naheffingsaanslag. Geen aanleiding voor toepassing wegingsfactor 0,25 of 0,10.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-24/804

in het geding tussen:

(gemachtigde: S.M. Bothof)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 7 maart 2024, nummer SGR 22/7290.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 5.893 (de naheffingsaanslag).

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 184. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 279. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft het hogerberoepschrift doorgezonden naar het Hof. Van de zijde van belanghebbende zijn op 8, 13 en 25 februari 2025 nadere stukken ingekomen.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 februari 2025. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 22.682 aan bpm voldaan ter zake van de registratie van een Audi A6 Avant (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 1 oktober 2020. In de aangifte is uitgegaan van een CO2-uitstoot van de auto van 288 gr/km.

2.2.

Belanghebbende heeft op 26 januari 2022 aangifte gedaan met een op 21 januari 2022 opgemaakt taxatierapport van [naam taxateur] (het taxatierapport). Het taxatierapport is bij de aangifte gevoegd. De taxateur heeft voor de waardevermindering de handelsinkoopwaarde verminderd met de door hem vastgestelde schade. De taxateur heeft de schade vastgesteld op een bedrag van € 21.482,96. In het taxatierapport benoemt de taxateur vier referentievoertuigen met vraagprijzen tussen € 139.999 en € 159.900. Bij het taxatierapport heeft de taxateur een XRAY-koerslijst overgelegd van een Audi A6 Avant, RS 6 TFSI quattro, met een CO2-uitstoot van 282 gr/km. Onder het kopje “Marktonderzoek" heeft de taxateur het volgende opgemerkt:

“Ter bepaling van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde toestand voerde ondergetekende een naar waarheid en gedegen onderzoek, gebaseerd op Nederlandse referentievoertuigen uit. De kenmerken van deze motorrijtuigen corresponderen zoveel mogelijk met die van het onderhavige motorrijtuig. Voorts wordt verwezen naar de bijgevoegde koerslijst.”

De handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is volgens het rapport “gebaseerd op de voornoemde referentievoertuigen onder aftrek van een gangbare marge bij importvoertuigen” en komt uit op € 111.949, waarna de handelsinkoopwaarde van de auto “gebaseerd op de voornoemde referentievoertuigen onder aftrek van een gangbare marge bij importvoertuigen en een redelijk deel van de reparatiekosten” uitkomt op € 91.050.

2.3.

Na aangifte is de auto geselecteerd voor controle door DRZ. DRZ heeft

geconstateerd dat uit de SilverDAT VIN-informatie van de auto blijkt dat de bij het

taxatierapport overgelegde XRAY-koerslijst niet de koerslijst is van het voertuig waarvan de

eigenschappen en kenmerken het dichtst aansluiten bij de auto, omdat de auto is uitgerust

met meer opties, accessoires en/of pakketten dan het door de taxateur gekozen

referentievoertuig. DRZ heeft de schade aan de auto gecalculeerd op € 1.254. DRZ heeft op basis van de SilverDAT VIN-informatie van de auto de in de XRAY-koerslijst voorkomende referentieauto, waarvan de eigenschappen en kenmerken het dichtst aansluiten bij die van de auto, geselecteerd. Deze referentieauto heeft een CO2-uitstoot van 282 gr/km. De handelsinkoopwaarde van de referentieauto in onbeschadigde staat is volgens deze koerslijst € 122.419. De netto catalogusprijs van de referentieauto is € 150.872.

2.4.

De Inspecteur heeft vervolgens ter bepaling van het na te heffen bedrag het

afschrijvingspercentage vastgesteld op 48,40. De Inspecteur heeft daartoe de historische

nieuwprijs van de referentieauto vastgesteld op € 235.378, door de netto catalogusprijs van

de referentieauto te vermeerderen met 21% (btw) en met € 52.929, de bpm verschuldigd voor de referentieauto op 1 oktober 2020. De historische nieuwprijs afgezet tegen de

handelsinkoopwaarde van de referentieauto minus 72% van het schadebedrag van de auto,

(€ 121.516 in totaal), levert het afschrijvingspercentage van 48,40 op.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

“11. De rechtbank overweegt als volgt. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft in zijn

uitspraak van 25 oktober 2023 (ECLI:NL:GHSHE:2023:3529), nog eens verwoord wat het

wettelijk systeem inhoudt: “4.6 Het hof stelt voorop dat de verschuldigde Bpm met

betrekking tot gebruikte personenauto 's wordt berekend met inachtneming van een

vermindering. Deze vermindering is de afschrijving, uitgedrukt in procenten van de som van

de catalogusprijs en de Bpm op het tijdstip waarop de auto voor het eerst in gebruik is

genomen. De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de toepasselijkheid en de omvang

van die vermindering rusten op de belastingplichtige. De vermindering heeft tot doel om bij

de heffing van de Bpm ter zake van gebruikte personenauto’s rekening te houden met een

(bij benadering) reële waardedaling van het desbetreffende voertuig.

4.7

De wet- en regelgever heeft voorzien in drie methoden waaruit – met inachtneming van

bepaalde voorwaarden – kan worden gekozen om die reële waardedaling aannemelijk te

maken, namelijk door verwijzing naar een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor

de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland, onder

overlegging van een kopie van de passage uit die koerslijst waaraan de toegepaste

afschrijving is ontleend, ofwel door een verklaring van een onafhankelijke, erkende taxateur

dat de in het taxatierapport opgegeven waarde door hem naar waarheid is vastgesteld aan

de hand van een gedegen fysieke opname van het motorrijtuig, onder vermelding van datum,

begin- en eindtijd van deze fysieke opname en naam, adres en woonplaats van degene die de

taxatie feitelijk heeft verricht. Indien de belastingplichtige geen gebruik maakt van één van

de hiervoor bedoelde opgaven, wordt de afschrijving bepaald aan de hand van de in artikel

8, lid 5, Uitvoeringsregeling Bpm voorziene afschrijvingstabel. Hetgeen hiervoor onder 4.6

is overwogen brengt mee dat de belastingplichtige die kiest voor één van die methodes, in

geval van gemotiveerde betwisting door de inspecteur, de feiten aannemelijk dient te maken

die meebrengen (a) dat die methode in zijn geval mag worden toe gepast en (b) dat de

toepassing van die methode leidt tot de door hem verdedigde waarde."

12. De auto is een gebruikte auto met meer dan normale gebruiksschade. Eiser mocht

daarom aangifte doen met een taxatierapport. Eiser heeft hetgeen DRZ heeft geconstateerd

niet betwist. Vaststaat daarom dat in het taxatierapport ten onrechte de schade aan de auto

op een bedrag van € 21.482 is gewaardeerd. Ook is een onjuiste koerslijst overgelegd. De

door eiser gestelde handelsinkoopwaarde van de auto wordt door het taxatierapport niet

onderbouwd, hetzelfde geldt voor de netto catalogusprijs van de auto. Ook overigens is

sprake van een volstrekt ontoereikend rapport, het bevat geen concrete informatie over de

gehanteerde marges en percentages, laat staan een onderbouwing van de gemaakte keuzes.

Niet duidelijk is welke betekenis is toegekend aan de koerslijst. Aan de hiervoor bedoelde

bewijslast onder (b) heeft eiser niet voldaan. Volgens het wettelijk systeem moet de

afschrijving worden bepaald aan de hand van de afschrijvingstabel van artikel 8, lid 5, van

de Uitvoeringsregeling Bpm. Verweerder heeft een praktijk ontwikkeld waarbij in gevallen

als het onderhavige, waarin aangifte is gedaan met een taxatierapport en de reële

waardedaling niet op basis van dit rapport kan worden vastgesteld, voor de naheffing bezien

wordt of de vermindering gebaseerd op de door DRZ vastgestelde waardevermindering

groter is dan de vermindering volgens de afschrijvingstabel. Indien dat het geval is, wordt de

naheffing opgelegd met inachtneming van de grootste vermindering. In dit geval is

verweerder voor de naheffing uitgegaan van een afschrijvingspercentage van 48,4 en niet

van het afschrijvingspercentage van 38,108 dat volgens de afschrijvingstabel van toepassing

zou zijn.

13. Eiser heeft met een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023,

ECLI:NL:HR: 2023:1703, gesteld dat het afschrijvingspercentage moet worden vastgesteld

door de historische nieuwprijs van de auto, zijnde € 150.872 (de catalogusprijs van de

referentieauto) vermeerderd met 21% (btw) en met € 55.378 (de Bpm op 1 oktober 2020

verschuldigd voor een auto met een CO2 uitstoot van 288 gr/km), af te zetten tegen de

handelsinkoopwaarde van de referentieauto. Voorts stelt eiser dat verweerder 100% van het

schadebedrag op de waarde van de auto in mindering had moeten brengen nu het gaat om

een jonge, exclusieve auto met een gering aantal kilometers op de teller.

14. De rechtbank overweegt dat eiser ten onrechte stelt dat verweerder ter

onderbouwing van de (hoogte van de) naheffingsaanslag tegenbewijs moet leveren. Op

verweerder rust met betrekking tot de waardevermindering geen enkele bewijslast. De

schouw van de auto door DRZ vindt dan ook niet plaats in het kader van enige

bewijsvoering door verweerder, maar slechts ter controle van de aangifte van eiser.

Verweerder is wel gehouden zijn beslissing met betrekking tot het opleggen van een

naheffingsaanslag en de hoogte hiervan te motiveren. Verweerder heeft zijn beslissing met

betrekking tot (de hoogte van) de naheffingsaanslag onderbouwd met de door DRZ

vastgestelde feiten. Eiser lijkt er ten onrechte vanuit te gaan dat verweerder gehouden is de

naheffingsaanslag vast te stellen als ware aangifte gedaan met een taxatierapport waarin de

door DRZ vastgestelde feiten met betrekking tot de auto (zoals eigenschappen, omvang van

de schade, historische nieuwprijs en handelsinkoopwaarde) zijn opgenomen. Het wettelijk

systeem brengt mee dat verweerder in een geval als het onderhavige de naheffingsaanslag

vaststelt met inachtneming van het afschrijvingspercentage van de afschrijvingstabel.

Verweerder heeft in plaats daarvan een hoger afschrijvingspercentage in acht genomen. De

rechtbank is van oordeel dat het door eiser ingeroepen arrest verweerder niet noopt tot een

andere wijze van berekening van het afschrijvingspercentage.

15. In het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023 is overwogen:

“3.2.3 ....

Wat betreft de koerslijstmethode geldt dat wanneer het te registreren motorrijtuig niet

voorkomt in een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte

motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland, een (bij benadering) reële waardedaling

van dat motorrijtuig kan worden bepaald door uit te gaan van de handelsinkoopwaarde van

een referentievoertuig, dat wil zeggen een in zo’n koerslijst voorkomend gelijksoortig, in

Nederland geregistreerd motorrijtuig waarvan de eigenschappen en de kenmerken het

dichts aanleunen bij die van het te registreren motorrijtuig.

Bij toepassing van de taxatie methode geldt dat de taxateur als referentie voor het bepalen

van de (bij benadering) reële waardedaling van het te registreren motorrijtuig ook gebruik

kan maken van de handelsinkoopwaarde die is opgenomen in een in de handel algemeen

toegepaste koerslijst voor een referentievoertuig. In dat geval is de in die koerslijst

opgenomen handelsinkoopwaarde slechts een uitgangspunt. De door taxatie berekende

waarde zal in dat geval van die koerslijstwaarde verschillen vanwege meer dan normale

gebruiksschade en/of andere bijzondere of afwijkende kenmerken en eigenschappen van het

te waarderen motorrijtuig ten opzichte van gebruikte motorrijtuigen zoals deze in de regel

op de binnenlandse markt worden ingekocht.

3.2.4

Bij de beide hiervoor in 3.2.3 omschreven methoden wordt het afschrijvingspercentage

volgens de Wet bepaald door de verhouding tussen de handelsinkoopwaarde respectievelijk

de taxatiewaarde van het te registreren motorrijtuig en de som van de catalogusprijs van

het te registreren motorrijtuig en het bedrag aan bpm dat voor het te registreren

motorrijtuig verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop het voor het eerst in

gebruik werd genomen.

3.3.2

Wanneer bij toepassing van de koerslijstmethode dan wel de taxatiemethode ter

bepaling van de afschrijving tussen de belastingplichtige en de inspecteur geen geschil

(meer) bestaat over het bedrag van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, lid 5, van de Wet

en van de handelsinkoopwaarde respectievelijk de taxatiewaarde van het te registreren

voertuig, kan de inspecteur de belastingplichtige niet tegenwerpen dat met toepassing van

de Wet de werkelijke waardedaling van het te registreren gebruikte motorrijtuig niet

voldoende wordt benaderd.”

Het arrest van de Hoge Raad gaat over de situatie dat aangifte gedaan is en ook kan worden

gedaan met een taxatierapport én waarin tussen partijen niet in geschil is dat de in dat

rapport genoemde netto catalogusprijs en de handelsinkoopwaarde van het voertuig in

kwestie juist zijn. In het onderhavige geval staat vast dat het door eiser bij de aangifte

gevoegde taxatierapport niet kan worden gebruikt en heeft verweerder uitdrukkelijk betwist

dat de handelsinkoopwaarde van de auto gelijk is aan de handelsinkoopwaarde van het

referentievoertuig volgens de koerslijst minus (een percentage van) de vastgestelde schade.

Eiser heeft betoogd dat de taxatiewaarde van de auto, waartegen de historische nieuwprijs

moet worden afgezet, teneinde het afschrijvingspercentage vast te stellen, moet worden

gesteld op de handelsinkoopwaarde van de referentieauto van DRZ uit de XRAY-koerslijst,

verminderd met het bedrag aan schade, zoals door DRZ vastgesteld. Vast staat dat één van

de verschillen tussen de auto en de referentieauto is dat de auto een CO2 uitstoot heeft van

288 gr/km en de referentieauto een CO2-uitstoot van 282 gr/km. Eiser stelt dat een verschil

in CO2-uitstoot bij overigens gelijke auto’s voor de handelsinkoopwaarde geen verschil

maakt. Eiser wijst er in dit verband op dat het gedurende een periode mogelijk is geweest bij

het raadplegen van de koerslijst bij het invullen van de kenmerken en eigenschappen van de

auto ook de CO2-uitstoot zelf in te vullen. Eiser stelt dat het voor de handelsinkoopwaarde

geen verschil maakt of een CO2-uitstoot van 282 gr/km wordt ingevuld of een CO2-uitstoot

van 288 gr/km. Eiser heeft zijn stelling niet feitelijk onderbouwd. Zelfs indien de stelling

feitelijk juist zou zijn, zou eiser daarmee nog niet aannemelijk hebben gemaakt dat de

handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat gelijk is aan de

handelsinkoopwaarde van de referentieauto in onbeschadigde staat. De auto komt niet voor

in enige koerslijst, zodat de handelsinkoopwaarde die zou volgen uit een koerslijst, waarbij

de CO2-uitstoot een van de in te vullen variabelen is, nog steeds de handelsinkoopprijs is

van de referentieauto met een CO2-uitstoot gelijk aan die van de auto, niet de

handelsinkoopwaarde van de auto. De rechtbank acht niet op voorhand aannemelijk dat op

basis van de koerslijst kan worden vastgesteld dat de CO2-uitstoot geen invloed heeft op de

handelsinkoopwaarde. De koerslijst behoort te zijn gebaseerd op daadwerkelijke transacties

met betrekking tot in Nederland toegelaten voertuigen met een typenummer. De CO2-

uitstoot, op basis waarvan de verschuldigde Bpm wordt bepaald, staat met het typenummer

vast. Dat de koerslijst informatie bevat op basis van transacties met betrekking tot

voertuigen met eenzelfde type-nummer, maar een afwijkende CO2-uitstoot is zonder

onderbouwing niet aannemelijk.

Verweerder heeft er terecht op gewezen dat aannemelijk is dat de waardevermindering ten

opzichte van de historische nieuwprijs uitgedrukt in een percentage, niet anders is voor het

gedeelte van de historische nieuwprijs dat zijn grondslag vindt in de Bpm dan voor het

gedeelte dat zijn grondslag vindt in de netto catalogusprijs.

Verweerder is dan ook niet gehouden de afschrijving vast te stellen op de door eiser

voorgestane wijze. De handelsinkoopwaarde van de auto is niet komen vast te staan, dit

blijft voor risico van eiser. De vaststelling van het afschrijvingspercentage door vergelijking

met het afschrijvingspercentage van de referentieauto met behulp van de koerslijst is

volkomen verdedigbaar.

Ook voor wat betreft de (omvang van de) vermindering in verband met schade ligt de

bewijslast bij eiser. In het taxatierapport is niet aangegeven welk deel van de (overigens

voor het overgrote deel niet door verweerder erkende) reparatiekosten op de

handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat in mindering is gebracht en evenmin is gesteld

dat dit een hoger bedrag zou moeten zijn dan de gebruikelijke 72%, laat staan dat hiervoor

een reden is gegeven. Eerst in bezwaar heeft eiser gesteld dat de reparatiekosten voor 100%

op de waarde in mindering gebracht moeten worden. Verweerder is voor de

naheffingsaanslag uitgegaan van de door DRZ vastgestelde gegevens en mocht daar ook

vanuit gaan. DRZ heeft geen aanleiding gezien voor een grotere vermindering dan 72% van

de reparatiekosten.

16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht aangevoerd dat er op

basis van de artikelen 9 en 10 Wet BPM 1992 slechts 3 methoden zijn om de verschuldigde

Bpm te berekenen bij invoer van een gebruikte auto. De waardevermindering kan worden

bepaald aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel, aan de hand van een koerslijst en,

in bepaalde gevallen, door middel van een taxatierapport. De herleidingmethode van eiser

behoort daar niet toe. Ook noopt artikel 110 VWEU niet tot aanvaarding van de herleiding

methode.

17. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing