Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-08-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3088, 18/00435

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-08-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3088, 18/00435

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
15 augustus 2019
Datum publicatie
1 november 2019
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2019:3088
Formele relaties
Zaaknummer
18/00435
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.154, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Rome, 25-03-1957 [Tekst geldig vanaf 01-07-2013] art. 45

Inhoudsindicatie

Belanghebbende woont in Nederland en werkt in loondienst in België. Zijn verzoek om teruggaaf op grond van de middelingsregeling van artikel 3.154 van de Wet IB 2001 is door de Inspecteur afgewezen. Belanghebbende betoogt dat artikel 3.154, lid 6, van de wet IB 2001 strijd oplevert met artikel 45 van het VWEU. Dit betoog faalt. Naar het oordeel van het Hof vormt de omstandigheid dat onder het nieuwe Belastingverdrag – in tegenstelling tot onder het oude Belastingverdrag – de heffingsbevoegdheid over de door belanghebbende in België genoten inkomsten aan België toekomt hetgeen tot gevolg heeft aan dat belanghebbende geen teruggaaf op grond van de middelingsregeling (artikel 3.154, lid 6, van de Wet IB 2001) wordt verleend, een belemmering. Artikel 45 van het VWEU staat echter niet in de weg aan deze belemmering, aangezien deze veroorzaakt wordt door dispariteiten tussen het Belgische en Nederlandse belastingsysteem. Belanghebbende betoogt voorts dat Nederland op grond van artikel 27, paragraaf 2, van het nieuwe Belastingverdrag compensatie dient te verlenen voor het feit dat hij op grond van de nationale Nederlandse regeling geen recht heeft op een middelingsteruggaaf. Het Hof leidt uit de tekst van deze bepaling en de toelichting op het nieuwe Belastingverdrag af dat bij de berekening van het fictief in Nederland onder het oude Belastingverdrag verschuldigde bedrag aan belasting geen (fictieve) middeling dient plaats te vinden met de (fictief) in Nederland verschuldigde belastingbedragen in voorgaande jaren. Artikel 27, paragraaf 2, van het nieuwe Belastingverdrag verplicht Nederland derhalve niet om compensatie te verlenen. Ook het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel faalt.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 18/00435

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 29 juni 2018, nummer BRE 17/1688, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op 12 januari 2016 verzocht om een middelingsteruggaaf als bedoeld in artikel 3.154, lid 1, van de Wet IB 2001 (hierna: het teruggaafverzoek). De Inspecteur heeft het teruggaafverzoek afgewezen bij voor bezwaar vatbare beschikking (hierna: de beschikking). Na tegen de beschikking gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur deze bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 14 februari 2017 gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2 Feiten

De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

“2.1. Belanghebbende woont in Nederland en werkt in dienstbetrekking in België. Bij het opleggen van de aanslagen IB 2011 tot en met 2013 is aan belanghebbende met betrekking tot het belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) voorkoming van dubbele belasting verleend voor het gehele bedrag van de in Nederland verschuldigde IB. De te betalen (Nederlandse) IB voor de betreffende jaren is als gevolg daarvan vastgesteld op nihil. Heffing van premies volksverzekeringen is achterwege gebleven, omdat belanghebbende sociaal verzekerd was in België.

2.2.

Door toepassing van de compensatieregeling voor grensarbeiders (…) van artikel 27 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen van 5 juni 2001 (hierna: het nieuwe Belastingverdrag) heeft belanghebbende over de onderhavige jaren per saldo een teruggave ontvangen. Tot de invoering van het nieuwe Belastingverdrag per 1 januari 2003 was de Overeenkomst tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en tot het vaststellen van enige andere regelen verband houdende met de belastingheffing van kracht (hierna: het oude Belastingverdrag).

2.3.Belanghebbende heeft bij de inspecteur op 12 januari 2016 een verzoek om een middelingsteruggaaf ingediend over de jaren 2011 tot en met 2013. Bij de berekening van de hoogte van de middelingsteruggaaf heeft hij de voorkoming van dubbele belasting buiten beschouwing gelaten. De inspecteur heeft bij beschikking het verzoek afgewezen, omdat de middelingsteruggaaf volgens zijn berekening, rekening houdend met de voorkoming van dubbele belasting, moet worden bepaald op nihil. De bezwaren van belanghebbende tegen voornoemde beschikking heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar afgewezen.”.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Inspecteur het teruggaafverzoek terecht heeft afgewezen.

3.2.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de beschikking en tot honorering van het teruggaafverzoek. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing