Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-12-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:4326, BKDH-21/00242 t/m BKDH-21/00244

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-12-2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:4326, BKDH-21/00242 t/m BKDH-21/00244

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
22 december 2021
Datum publicatie
24 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2021:4326
Formele relaties
Zaaknummer
BKDH-21/00242 t/m BKDH-21/00244

Inhoudsindicatie

BPM. Artikel 110 VWEU. Invoer nieuwe auto’s. Datum preregistratie geen onderscheidend kenmerk voor gelijksoortigheid auto’s. Toepassing historisch tarief.

Uitspraak

Zittingsplaats Den Haag

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BKDH-21/00242 tot en met BKDH-21/00244

in het geding tussen:

(gemachtigde: S.M. Bothof)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (de Rechtbank) van 19 maart 2021, nummers BRE 18/6670 tot en met BRE 18/6672.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende zijn drie naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd voor de volgende personenauto’s:

-

Mercedes-Benz E 220 D met een VIN eindigend op [VIN 1] (zaaknummer 21/00242);

-

Mercedes-Benz 220 D met een VIN eindigend op [VIN 2] (zaaknummer 21/00243);

-

Mercedes-Benz 220 met een VIN eindigend op [VIN 3] (zaaknummer 21/00244).

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de naheffingsaanslagen afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 338 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de minister van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot betaling van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 1.000, de minister van Justitie en Veiligheid veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 534 en de minister van Justitie en Veiligheid opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 338 aan haar te vergoeden.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 541. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hoger beroepszaken rijksbelastingen van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (Stcrt. 2021, 9365) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in Den Haag op 28 oktober 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Ter zake van de registratie van de volgende personenauto’s (de auto’s) heeft belanghebbende op 26 januari 2018 op aangifte € 23.235 (€ 7.745 per auto) aan bpm voldaan:

-

Mercedes-Benz E 220 D met [VIN 1] (auto 1);

-

Mercedes-Benz 220 D met [VIN 2] (auto 2);

-

Mercedes-Benz 220 met [VIN 3] (auto 3).

Belanghebbende is bij het berekenen van de verschuldigde bpm uitgegaan van het voor het jaar 2017 geldende tarief.

2.2.

De auto’s zijn in Duitsland nieuw geproduceerd en vervolgens in Nederland geïmporteerd. De datum van eerste toelating in Nederland is 15 februari 2018 voor auto 1 en 9 februari 2018 voor auto 2 en auto 3.

2.3.

Aan belanghebbende zijn met dagtekening 11 april 2018 voor de onder 2.1. vermelde auto’s naheffingsaanslagen opgelegd van € 559 per auto. De Inspecteur is bij het berekenen van de verschuldigde bpm uitgegaan van het voor het jaar 2018 geldende tarief.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld:

Historisch tarief

2.7.

Artikel 16a, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet Bpm) luidt:

In geval van een verhoging van de in artikel 9 opgenomen tarieven wordt voor een ‘personenauto die, een motorrijwiel dat of een bestelauto die voorafgaande aan het tijdstip waarop de verhoging in werking treedt, in het kentekenregister is ingeschreven zonder tenaamstelling, de belasting berekend op de voet van artikel 9, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding, mits de tenaamstelling plaatsvindt binnen twee maanden na de inwerkingtreding. Indien de tenaamstelling plaatsvindt nadat deze twee maanden zijn verstreken, wordt de belasting berekend op de voet van artikel 9, zoals dat luidt nadat de verhoging in werking is getreden.

2.8.

Voornoemd artikel 16a Wet Bpm bevat derhalve een regeling voor gevallen waarin een tariefsverhoging in werking treedt voor een personenauto die voordien al zonder tenaamstelling in het kentekenregister was ingeschreven. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat voor de auto’s in 2017 geen inschrijving in het kentekenregister heeft plaatsgevonden zonder tenaamstelling. Daarmee heeft belanghebbende niet voldaan aan het eerste lid van artikel 16a Wet Bpm zodat zij op grond van dit wetsartikel niet het historische tarief voor 2017 kan toepassen.

2.9.

Belanghebbende doet verder een beroep op het Europese recht. Anders dan de inspecteur meent is naar het oordeel van de rechtbank ook in de onderhavige gevallen, waarin auto’s in Duitsland zijn gefabriceerd en vervolgens via import naar Nederland zijn gekomen, het Europese recht van toepassing. Belanghebbende stelt in dit verband dat op grond van artikel 110 VWEU ter zake van de registratie van de auto het tarief van 2017 toegepast moet worden. Er rijden immers gelijksoortige auto’s in Nederland waarop dit tarief is toegepast.

2.10.

De rechtbank volgt belanghebbende hierin niet en verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Hoge Raad van 1 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:821. De Hoge Raad heeft onder rechtsoverweging 3.2. immers geoordeeld dat voor in Nederland nog niet geregistreerde nieuwe motorrijtuigen geldt dat geen Bpm is geheven, zodat Bpm bij de mededinging tussen die motorvoertuigen geen rol kan spelen.1 Omdat de onderhavige auto’s nieuwe auto’s zijn kan belanghebbende zich naar het oordeel van de rechtbank niet met succes beroepen op artikel 110 VWEU.

1 Zie ook Hoge Raad 29 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:949, rechtsoverweging 3.1.

2.11.

Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing